| |
| |
| |
Over ‘Gil Blas’ door Frans Erens.
Er zijn van die boeken, die men moet gelezen hebben, niet zoo zeer tot het maken van vertoon van kennis en geleerdheid, dan wel tot geruststelling van het eigen geweten. Immers wie zal er u naar vragen of gij Gil Blas kent? Velen van hen, die beweren, dat zij Gil Blas hebben gelezen, hebben dat niet gedaan en kennen alleen een of ander stuk uit een bloemlezing, zij liegen uit ijdelheid. Zij hebben niet den moed eene bekentenis te doen. Ook zij zijn van principe: N'avouez jamais. Het is misschien noodzakelijk voor het gevoel, om de eigenwaarde niet prijs te geven, dat men een zoo veel genoemd werk, ten minste voor een groot deel moet kennen, want telkens als die naam uw gehoor binnen vliegt, ondergaat gij een vernedering, indien gij u moet zeggen, dat gij niet weet, wat daar achter zit, al weet ook hij, die, dien naam heeft genoemd, er evenmin iets van af. In alle geschiedenissen van de letterkunde komt hij voor en vooral in de oudere wordt telkens beweerd, dat dit nu de beste roman is. Gij neemt aan, dat dit het algemeene geloof is, het algemeen bekende en omdat gij het zoo dikwijls hebt gehoord en gelezen, komt niet zoo spoedig bij u de gedachte op, dit eens te gaan onderzoeken. Gij meent er mede bekend te wezen, zonder dat gij het hebt onderzocht. Omdat gij er zoo dikwijls van hebt gehoord, meent gij te weten, wat het is en de noodzakelijk wordt u niet bewust uw eigen ideeën aan de werkelijkheid te toetsen. Wel is uw idee misschien juist, maar zij is zeer vaag; uw oordeel is als een draad, die boven uw hoofd is gespannen, maar dat gij niet door uw hersens hebt verwerkt tot blijvende herinnering. Uw kennis is een geloof, een litterair geloof en het litteraire geloof omvat bij bijna iedereen een grooter terrein
| |
| |
dan dat van de litteraire wetenschap. Daar bij komt, helaas, dat zelfs deze wetenschap even vergankelijk is als de dag van heden, want meent gij misschien, dat indien Sainte Beuve of Taine een of ander auteur hebben gelezen op vijf en twintigjarigen leeftijd, zij, wanneer zij zestig jaar waren, nog hetzelfde oordeel zouden uitspreken? Mogelijk is dat in groote lijnen wel het geval, maar zeker is, dat de indrukken wel heel verschillend zullen zijn geweest. Eene vaste, blijvende litteraire kritiek is dan ook een zeldzame gebeurtenis, niet alleen in den loop der eeuwen, maar ook voor den individueelen mensch. Verblijdend is het, wanneer men later van zijn eerste indrukken niet behoeft af te wijken.
Voor zeer beroemde werken in de litteratuur is het noodzakelijk, dat men er zelf kennis van neemt en niet afgaat op het oordeel der algemeene litteratuurgeschiedenissen, die zelfweer afgaan op allerlei traditioneele meeningen. De juiste, vaste meening voor den criticus kan alleen door eigen onderzoek ontstaan. Al gelooft hij ook nog zoo zeer in de uitspraken der zoo genoemde deskundigen, slechts na eigen onderzoek komt hij tot de conclusie, dat hij te voren er weinig van wist en dat zijn kennen slechts uit vermoedens bestond, die wel niet onjuist, maar dan toch oppervlakkig meeningen waren. Wanneer gij veel over een stad hebt gelezen, zal die toch heel iets anders voor u zijn, wanneer gij ze zelf hebt gezien, gij door hare straten hebt geloopen en de werkelijkheid zich zelf in uwe ziel zal hebben gedrukt.
De ernstige litterator moet eenige werken van het verleden kennen door eigen lectuur. Hij moet daar in eene keuze doen. Naar mijne meening moet die echter zeer beperkt zijn om niet in noodelooze tijdverspilling te vervallen. Om mij bij de nieuwe litteratuur te bepalen, zoo moet hij b.v. hebben gelezen Don Quijote, Gil Blas en de Tom Jones. Hij zal dan opmerken, dat de Don Quijote het hier wint in hoogere kroniek, dat de schaterlach hier zijn hoogste orgieën uitviert, dat hier de man aan het woord is van de sterkste individualiteit, die als het ware voor zich zelf een alleenspraak houdt, zich niet bekommert hoe de anderen het opnemen, maar in het diepste van zijn wezen aanhoudend aan het lachen is, zoo als de Hollander zegt, zijn buik vast houdt van het lachen. Op zich zelf is dit lachen van Cervantes over de concepties van zijn geest niet geheel oprecht misschien, en alhoewel hij
| |
| |
zijn personen en hun daden uitlacht, schijnt hij het in den grond niet te meenen en nu komen wij tot een zekere collisie van zijn eigen oprecht voorstellingsvermogen en de mogelijkheid der komische uitwerking. Hij werpt zich dan op deze mogelijkheid en daaruit gaat hij door, onweerstaanbaar door, holt van het eene avontuur in het andere, schijnt zelf op zijn Rocinante gezeten, zijn eigen held te worden. Vervalt hij dan weer tot zijn objectiviteit terug, dan schijnt hij spijt te hebben over de bespotting, welke hij zijn held heeft laten ondergaan, en dan zien wij in onzen geest de onzichtbare tranen, waarvan menige litterator gesproken heeft, de traan in den lach, die van des auteurs wangen vloeide.
Cervantes en Le Sage stellen beiden hun helden als onnoozelen voor. Cervantes doet den zijne allerlei grappen uitvoeren. Le Sage is het niet te doen om den zijne zoo zeer belachelijk te maken, maar hij schijnt hem voortreffelijk in zijn manieren te vinden, terwijl Fielding Tom Jones oprechte bewondering toedraagt. Dit zijn kapitale verschillen, die natuurlijk in het heele boek streng moeten worden doorgevoerd en dan ook doorgevoerd zijn, anders hadden die auteurs ook geen meesterstukken geschapen. Hun eenmaal aangenomen positie tegenover den held, dien zij wilden uitbeelden moesten zij streng handhaven. Anders is het met de nevenpersonen gesteld. Fielding bewondert niet zijn Squire Western; tegenover deze staat hij in volkomen objectiviteit. Het resultaat is, dat deze figuur misschien de best gelukte is uit den heelen roman.
Van deze drie auteurs is wat deze drie genoemde werken betreft Le Sage misschien de onaandoenlijkste. Hij is de eenvoudige verteller. De avonturen rijen zich aan elkander en blijven op gelijke hoogte en intensiteit; nooit wordt het een tegenover het andere bizonder op den voorgrond gesteld, maar er wordt verteld in steeds gelijken toon. De voorstelling is altijd even duidelijk, de motieven zijn altijd op de meest heldere manier uitgesponnen. Hij laat Gil Blas zijn eigen geschiedenis vertellen en daarom heeft hij niet noodig de gebeurtenissen ongelijkmatig op te blazen, wat wel noodig zou geweest zijn, indien de auteur zelf aan het woord ware gebleven, zooals in den Don Quijote en dien Tom Jones. Gil Blas, omdat hij steeds zelf spreekt, moest meer objectief blijven en volstaan met zijn eigen ik steeds te indiceeren.
| |
| |
Daar door komt het, dat hij zoo veel mogelijk slechts feiten vermeldt, feiten en nogmaals feiten. Dit is het voorrecht van den Gil Blas. Wij krijgen hier geen beschouwingen te aanhooren over het al of niet moreele der handelingen, de conclusies moeten wij zelf trekken, maar dit gaat buiten het kunstwerk om. Inderdaad is dan ook Gil Blas door velen veroordeeld als zijnde zonder moreel gevoel, als predikend de zuivere leer van het egoisme, goede en kwade middelen tegelijkertijd aangrijpend om tot zijn doel te komen; een zeer laag liggend doel, dat niets anders nastreeft dan een leven van pret en genot.
Barbey d' Aurevilly heeft aan Le Sage verweten, dat hij ons een Spanje à la Française heeft gegeven. ‘Non pas cette énergique. Espagne, fragment resté d'un Moyen-age sublime, partout - exepté là - effacé! Le pauvre Le Sage ne se doutait jamais de cette Espagne-là. Elle eut effrayé et déconcerté sa nature tempérée, à ce Français du dishuitième siècle. Il nous mit une visière verte pour regarder l'Espagne ensoleilleé, qui nous aurait aveuglés de son àpre beauté.... Il versa de l'eau dans ce vin de feu.... Il glissa sur les moeurs de ce peuple si fièrement sérieux et si sombrement grave, avec la petite rose de la gaité française à la bouche.’
Deze verwijten zijn ten onrechte aan Le Sage gedaan. Het was zijn doel niet ons de natuur en het karakter van het Spaansche volk te leeren kennen. Hij gaf ons Spanje, een land dat hij nooit bezocht had, alsof hij ons het Frankrijk der achttiende eeuw beschreef. Hij wilde ons de avonturen van een man vertellen en ons daarmede aangenaam bezig houden. Het doel dat hij zich voor oogen stelde, heeft hij bereikt.
Het is zeker waar, de roman van Le Sage mist ook den geest van hooge moraliteit en het laag-bij-de-grondsche is zijn element. De held zoekt geen verheven sensaties, houdt zich niet bezig met diepzinnige bespiegelingen, hij is de meest gewone mensch van de wereld. Wij moeten dus nagaan of een dergelijk mensch naar waarheid werd getoond en wanneer wij al die avonturen en wederwaardigheden nagaan, vinden we hem steeds zich gelijk blijvend, drijvend op de oppervlakte van het meest gewone leven. Toch daalt hij niet af tot het meer lagere soort van menschen, tot de onderste lagen der maatschappij. Hij begeeft zich niet in de wereld
| |
| |
der bedelaars, der schelmen, dieven, straatmeiden en alhoewel hij dikwijls zijn stof uit de Spaansche schelmenromans heeft genomen, kan men zijn werk toch niet een schelmenroman noemen. Voltaire, van Le Sage sprekende, zegt: ‘Son roman de Gil Blas est resté par ce qu'il y a du naturel.’ Voltaire heeft Le Sage nooit bizonder boog geprezen. De reden schijnt geweest te zijn, dat hij, le roi Voltaire, geen mededinger naast zich kon dulden en dien voelde hij wel ter dege in hem, want hoe omvangrijk Voltaire's verdiensten voor de Fransche litteratuur ook mogen zijn, hij heeft geen werk geschapen, dat met den Gil Blas kan worden vergeleken naar scheppende kracht en duurzaamheid. Deze eenigszins minachtende lofspraak van Voltaire bevatte een lof, die zijn bedoeling voorbij streefde. Want welke hoogere lof kan men geven aan een schrijver, dan dat zijn product is een zuiver natuurproduct. Misschien was de auteur van La Pucelle wel beleedigd en dacht hij zich zelf te herkennen in den literator Gabriel Triaquero, een personage, die even in den Gil Blas voorkomt. Maar dit is niet geheel zeker, want de kenmerken van Triaquero konden op honderd anderen toepasselijk zijn.
Ja, natuurlijk is de stijl van Gil Blas en al moge Brunetierè in zijn studie over Le Sage beweren, dat die van Voltaire even natuurlijk is en toch niet zoo bewerkt lijkt, de veel grootere rijkdom van feiten en voorstellingen in den Gil Blas ons gegeven, was moeilijker te hanteeren en te rangschikken, dan het meer sobere amalgaan van ideeën en decoratieve ironieën van den scherpen polemist. Want het boek van Le Sage bevat een ontzaglijken rijkdom van feiten, feiten, die telkens nieuwe voorstellingen meeslepen, elkander moeten opvolgen, geleidelijk en toch met scherp insnijdende kracht. ‘Ja daar zit het hem,’ zou men willen zeggen, ‘daar is de groote verdienste van Le Sage.’ Hier zijn niet die ellenlange beschrijvingen van een Balzac of een Zola. Hier niet die gloedvolle redeneeringen en betoogingen van een Rousseau. Hier niet die groote overvloed van details, die niets tot het verhaal bijdragen, die de beschrijvingen vormen van eene dikwijls onbelangrijke omgeving en die de lezer weer dadelijk heeft vergeten, zoodra hij het blad heeft omgedraaid. De stijl van Le Sage is de beste Fransche stijl, dien men kan aanwijzen, hij lijkt mij ten minste niet overtroffen. Het zijn niet de grootsch voortwentelende
| |
| |
perioden van een Bossuet, noch de sonore volzinnen van Chateaubriand. Zij hebben niet de majesteit van beweging, die deze twee laatsten aan hun taal hebben weten te geven. De stijl van Le Sage beweegt zich in engere afmetingen. Zijne volzinnen zijn als een ontelbaar aantal kleine beekjes, waarin de feiten afvloeien naar dat eene doel, de samenvattende reproductie van een menscheleven te midden van een rijke samenleving van een groot aantal andere menschen. Die beekjes nemen hun oorsprong in allerlei menschelijke ondeugden: de ijdelheid, de gierigheid, de gewinzucht, de hoogmoed, de pronkzucht, de genotzucht, de wellust, de weeldezucht, de luihuid, de huichelarij. Zij kronkelen over het geheele land van Spanje, dat de auteur beschrijft. Hoog en laag van dat land, alle standen der maatschappij worden voor onze oogen gevoerd. Ministers en lakeien, prinsen, kanunniken en bisschoppen, deugdzame vrouwen, tooneelspelers en tooneelspeelsters, roovers, schurken en lichtekooien. Een bonte stoet zich bewegend voor onzen geest, allen op een gelijk plan, op denzelfden afstand van onze waarneming. Daar waar zij slechts even worden geteekend worden zij in gelijke mate duidelijk als die, welker portret en daden meerdere bladzijden beslaan. Doch tusschen allen in, te midden van deze menigte is het steeds Gil Blas, die opduikt, getrouw aan zijn eerste optreden. Hij is overal bij en men ziet hem overal. Hij vertelt trouwens alleen zijn eigen historie. Die menigte van menschen is er eene, wier ideaal niet hooger rijkt dan goed eten en drinken, het najagen van alle soorten van liefde en te pronken met zilver en goud: een glorieuze stoet der menschelijke ijdelheid. Wanneer, zoo als ik zeg, in den loop van het verhaal Gil Blas zich steeds gelijk blijft, verandert hij toch langzaam met de jaren, doch dit is een noodzakelijke verandering door de natuur voorgeschreven. De begrippen van de zedelijke waarheden verdiepen zich
onmerkbaar in zijne ziel en op het einde van de geschiedenis staat de plicht hem duidelijker voor oogen. Hij handelt meer en meer daar naar, naar gelang hij ouder wordt en rijker levenservaring opdoet. Zoo is uit dit boek eene hoogere moreele strekking af te leiden, waarop de auteur in zijn voorrede zich dan ook beroept den lezer aansprekende: ‘Si tu lis mes avontures sans prendre garde aux instructions morales qu'elles renferment, tu ne tireras aucun fruit de cet ouvrage; mais si tu le lis avec atten- | |
| |
tion, tu y trouveras suivant le précepte d'Horace l'utile mêlé, avec l'agréable.’ Ik geloof dat de auteur deze moreele strekking niet al te veel au sérieux nam en dat hij ze na voltooiing van het werk daar in wenschte te zien, ook om aan de mode van zijn tijd te voldoen, waarbij men aan een kunstwerk de onverbiddelijke voorwaarde van een moreele strekking stelde. In ieder geval, zij is er uit af te leiden en het moraliseeren van Le Sage is ook voor onze begrippen hier niet hinderlijk. Zijn wij toch heden ten dage meer en meer geworden voorstanders van 1'art pour l'art, al willen wij dat ook en dit in tegenstelling met de schrijvers van vroegeren tijd, niet altijd bekennen. Ja, er bestaat zelfs een neiging bij sommige moderne schrijvers het nuttige en ditmaal het zoogenaamd sociale-nuttige, met het aangename te vereenigen.
* * *
Alain René Le Sage werd geboren te Sarzeau in Bretagne in het jaar 1668. Hij studeerde in de rechten te Parijs en werd advocaat. Toch legde hij zich voornamelijk toe op de litteratuur en schreef comedies voor rondreizende gezelschappen, vertaalde Spaansche romans. Later trok hij zich terug te Boulogne-sur-mer, waar hij een zoon had, die kanunnik was. Al vroeg werd hij doof en hij stierf in 1747. Lanson in zijn Histoire de la Littérature Française zegt: ‘Le Sage vécut pauvre, obscur et digne. Il n'eut pas d'ambition. Il ne ressemble guère aux gens de lettre du XVIIIe siècle, si remuants, si désireux de s'étaler, d'occuper le monde de leur personne. Il n'aime pas les beaux esprits de son temps, raisonneurs et critiques, il n'a pas du tout l'humeur philosophique. Il n'en veut ni à la religion ni à la société.... Il n'a pas d'intention polémique ni d'esprit de propagande.’
Zijn eerste werk was Lettres d'Aristénète, eene vertaling uit het Grieksch, die verscheen in 1695. Le Diable boiteux, dat deed denken aan Les Caractères van La Bruyère, maakte hem bekend. Het verscheen in 1707. Het drama Turcaret in 1709. De eerste twee deelen van den Gil Blas zijn van 1715, het derde kwam uit in 1724 en het vierde in 1735. Daar liggen dus negen jaren tusschen het tweede en het derde deel. Hij bewerkte nog in het Fransch den Guzman de Alfarache van Mateo Alemam, een Spaansche schelmenroman van hooge waarde. Le Bachelier de Salaman-
| |
| |
que kwam uit in 1736 en is het laatste van zijn meer bekende werken. In tegenstelling met de meesten zijner tijdgenooten zocht hij zijn stof niet bij de ouden of bij de Engelschen, maar bij de Spanjaarden. Vroeger had Corneille dat insgelijks gedaan, wat zijn Cid en zijn Menteur betreft. De Spaansche modellen van dien dichter zijn nagenoeg vergeten.
In tegenstelling met den abbé Prévost, den auteur van Manon Lescaut, was het leven van Le Sage zonder veel incidenten. Hij leefde meestal in zijn kamer en trachtte van zijn litteraire producten te leven, wat hem ook is gelukt. Hij was een der eerste Fransche litteratoren, die dat heeft aangedurfd. Veel rijkdommen heeft hij er ook niet door verzameld, doch wegens zijn geringe behoeften schijnt hij niet veel armoede te hebben geleden.
Het was vooral den Marcos de Obregon, den roman van Vicente Espinel, dien hij op veel plaatsen plunderde ten behoeve van zijn Gil Blas en ook bij andere Spaansche auteurs haalde hij zijn buit. Hij maakte zich daar geen bezwaren over en even als Molière had hij kunnen zeggen: ‘Je prends mon bien où je le trouve.’ De bekende Jesuitenpater Isla, zelf groot schrijver, vertaalde den Gil Blas van Le Sage. Hij ging zelfs zoo ver te beweren, dat Le Sage hem eigenlijk uit het Spaansch had vertaald uit een onbekend manuscript en de geschiedschrijver Llorente, de auteur van De Geschiedenis der Spaansche Inquisitie, heeft later in een scherpzinnig betoog deze beschuldiging herhaald. Hij ook beweerde, dat niemand anders dan een Spanjaard dat boek kon hebben geschreven, immers het Spaansche volk en de in Spanje heerschende toestanden waren er zoo juist in weergegeven, dat de roman van een landgenoot moest zijn. Men zou dit verzinsel moeilijk kunnen rijmen met de van Barbey d'Aurevilly aangehaalde woorden. Men heeft dan ook volkomen de meening van Llorente opgegeven en niemand op het oogenblik denkt er meer aan het auteurschap aan Le Sage te betwisten. Het zoogenaamde onbekende manuscript is nooit gevonden en zal ook wel nooit worden gevonden. Het verzinsel zou eerder tot de eer van Le Sage kunnen bijdragen en bewijzen, dat hij wel ter dege in veel opzichten juist had gezien.
Het zal zijn onvergankelijke roem wezen een der beste boeken der Fransche taal te hebben geschreven. Bijna iedere bladzijde draagt den stempel van het meesterschap: zelden of nooit struikelt
| |
| |
de volzin in zijn gang en alles loopt geleidelijk af van het begin, waarop Gil Blas den muilezel van zijn oom Gil Perez bestijgt om in Salamanca te gaan studeeren, waartoe hij niet komt, tot aan zijn huwelijk met de zeer deugdzame Dorothée de Jutella. Diepe aandoeningen ondergaan de personen niet: alle evenementen stuiten op hun huid af, regenen neer zonder verder tot hun hart door te dringen. Men wachte zich echter niet te ver te gaan in deze meening; de werking van vreugde en leed was misschien sterker in de achttiende eeuw, dan wij in onzen tijd dat vermoeden. Het schrijven, opstellen en weergeven der sentimenten geschiedde toen niet met die intensiteit van uitdrukking, die het kenmerk is van de litteratuur der negentiende eeuw. Voor ons lijken hunne sensaties meer aan de oppervlakte te blijven, dan dat zij misschien werkelijk deden in hun tijd. Het ligt buiten het bereik van ons waarnemingsvermogen en hoeveel documenten wij ook daarover zouden verzamelen, eene volkomen zekerheid over de diepte der toenmalige sentimenten hebben wij niet. Want de achttiende eeuw was eene eeuw van vormelijkheid, van streng fatsoen, van uiterlijk vertoon. Men gaf zich wenig bloot en vertelde wat men voelde alleen met enkele woorden, men gaf slechts de indicatie van wat er innerlijk gebeurde. Verder durfde men niet gaan. Dat was nu eenmaal gewoonte geworden. Met Rousseau voor het eerst kwam de taal der passie voor den dag. Meer en meer barstte zij uit in volle kracht, soms klagend en droomend, zoo als bij Young of in de gedichten van Ossian, bij ons in het proza van Elisabeth Post en Rhijnvis Feith, in Frankrijk in den René, in Duitschland in Goethe's Werther en daarna hartstochtelijker in den tijd van Balzac.
Men zoeke in den Gil Blas geen diepe psychologische verwikkelingen, geene analyses van karakters, deze ook heeft de auteur niet willen geven. Zoo als ik reeds opmerkte, waren het alleen feiten, die hij wilde verhalen, dingen die zijne menschen deden, zoo kort mogelijk aangestipt. Zijn wij daar mede tevreden, welnu, dan is er niets tegen dien langen roman nog eens te lezen. Zoeken wij dat niet meer, dan slaan wij het boek niet open. Maar het was nu eenmaal zijn natuur alleen feiten te geven. Dit was de vorm, waarin hij wilde gieten, wat hij ons wilde toonen. En als een serie van daden grenst dit boek aan de volmaaktheid. Zeer zeker hier
| |
| |
is geen intrigue, geen kunstig opgezet verhaal, geen handig in elkaar gestrengelde knoop als in eene comedie, al herinneren de overigens zeldzame gesprekken der personen in dezen roman dikwijls aan den dialoog van een tooneelspel.
Een fout van het boek zou men kunnen noemen, dat men op vele plaatsen den roman als geëindigd kan beschouwen. Men zou midden in het boek de lezing kunnen afbreken en dan toch een harmonisch geheel bezitten. Ook komen er veel zoogenaamde afzonderlijke histories in voor, die door de personen, wier lotgevallen zij bevatten, zelf worden verhaald en die met de geschiedenis van Gil Blas niets hebben uit te staan. Menig personage wordt ons toegevoerd, die daar na in een reeks van bladzijden zijn historie vertelt. Het komt er maar op aan te weten of een auteur zooals Le Sage hier bereikt, wat hij zich heeft voorgesteld en inderdaad, daarin is hij geslaagd. Daarom is de roman van Gil Blas zoo gelukt en daarom grenst hij aan de volmaaktheid, omdat er nooit eenige onmacht in het weergeven der werkelijkheid blijkt. De op zich zelf staande verhalen in den Gil Blas, zoo goed als in menige anderen roman van dien tijd, doen veel kwaad aan de compositie, aan de innerlijke structuur. Zij zouden er even goed kunnen worden uitgelicht, zonder dat het geheel als geheel schade lijdt. Naar mijn meening ware het dan ook verkieselijker geweest, vooral voor onzen tijd, waarin kortere boeken worden verlangd. Het boek zou zuiverder zijn geweest en de belangstelling zou zich intenser op den held hebben geconcentreerd. Zoodoende hadde het kunstwerk veel gewonnen, want de eenheid is eene der hoofdvereischten der kunst en beter is een kort, slechts enkele bladzijden bevattend verhaal, dat als een pijl wordt afgeschoten op zijn doel, dan een verzameling van voorstellingen, die ieder naar hun eigen kant willen gaan. De eenheid brengt groote helderheid en geeft eene verkwikkelijke rust. Het publiek in den tijd, waarin Le Sage schreef, verlangde van den roman nog niet die eenheid van oompositie, die heden wordt geëisdht van den romanschrijver. De roman was in dien tijd het meest geminachte genre en koning Voltaire
keek er met verachting op neer, als zijnde ‘la production d'un esprit faible, écrivant avec facilité des choses indignes d'être lues par les esprits solides.’
De feiten, die Gil Blas overkomen, veranderen hem weinig. Zij
| |
| |
vloeien niet uit zijn karakter voort. Toch staat hij passief tegenover de hem omringende elementen, dat wil zeggen: toch ondergaat hij hun invloed en hier worden wij als van zelf tot de beschouwing gebracht, die ons een belangrijk verschil doet waarnemen ten opzichte van het standpunt, dat een schrijver als Le Sage heeft ingenomen en dat de moderne schrijvers hebben verkozen. Le Sage stelt zijn held op het passieve standpunt en omkleedt hem, als het ware, met allerlei avonturen en wederwaardigheden. Als van zelf moet hij hem daar voor een zekere dosis van eenvoud en naïviteit toedichten, die dan ook de eigenschappen zijn van Gil Blas, niettegenstaande zijne slimheid en ervaring. Een modern schrijver kruipt om zoo te zeggen in de huid van zijn personages. Hij zit er zelf in, vereenzelvigt zich er mede en laat zijne personen handelen. Hij zegt, dat zij dit en dat deden en begint zijne innerlijke sensatie in te blazen aan die door hem geschapen levenskern. Al lezende zoo een boek uit de achttiende eeuw, voelt en begrijpt de hedendaagsche lezer dit kapitale verschil. Voor ons lijkt, zoo oppervlakkig gezien, de schrijver der achttiende eeuw de directeur van een poppenspel te zijn. De moderne schrijver is ingenomen door zijn scheppingen. Deze zijn zijne meesters en hij moet zich naar hun luimen en hun wil gedragen. De geest van den modernen artist ondergaat eene tijdelijke vernietiging. Het offer van zijne persoonlijkheid aan het bestaan zijner scheppingen is eene gevaarvolle duikeling, maar toont misschien meer geesteskracht dan de wijze van uitbeelding door de achttiende-eeuwers, die hun eigen persoonlijkheid niet prijs gaven en hunne scheppingen projecteerden zoo ver mogelijk voor zich uit. Misschien kunnen wij in onzen tijd niet anders en konden de schrijvers der achttiende eeuw ook niet anders doen. Iedereen is kind van zijn tijd en niet alleen neemt hij daar van onwillekeurig de taal en de denkwijze aan,
maar hij wordt zelfs daar in verzwolgen, zoo dat het veel moeite kost voor den kriticus het werkelijke standpunt van een auteur te peilen en aan te wijzen. De gevolgen daar van blijven in de litteratuur niet uit. Leg b.v. een roman van Balzac naast den Gil Blas en het zal u duidelijk worden, dat in dezen laatste een grootere objectiviteit is te vinden, dan bij Balzac, waar het subjectieve den grondtoon voert en de innerlijke bewogenheid vaak zijn orgieën viert. De passiviteit van den schrijver
| |
| |
tegenover zijn concepties is ook bij Fielding in zijn Tom Jones aan te wijzen. Ook daar is een zeker uiterlijk mecanisme niet te miskennen; ook daar stapelen zich de avonturen op de schouders van den held, als kleeren op een standaard en er zijn zelfs critici, die beweerd hebben, dat de meeste personen van den Tom Jones zonder innerlijk leven zijn. Doch dit is slechts een halve waarheid en ook deze roman van Fielding mag een meesterstuk van den eersten rang heeten. De lezer van heden moet hem niettemin plaatsen in de lijst van zijn tijd.
In tegenstelling met den Gil Blas heeft de Tom Jones een intrigue, die met zoo groote virtuositeit wordt gesponnen en verwikkeld, dat de lezer door de belangstelling wordt gevangen, tot dat hij het boek ten einde heeft gebracht. Omdat ik alleen eenige gedachten en opmerkingen, over den Gil Blas wilde schrijven, zou het mij te ver doen gaan, tevens uitvoerig in te gaan op het werk van Fielding, dat reeds door La Harpe de eerste roman van de wereld werd genoemd. Hij is het werk van een zwaren pootigen kerel, van een soort geweldenaar, die voor geene krasse uitdrukking terugschrikt. Fielding is een ruwe seigneur. Zijne voorstellingen zijn beschenen door een fel licht, dat den beschouwer vlak in het gezicht slaat. Met verfijnd erotisme houdt hij zich niet op. Zijne tafreelen doen denken aart de krachtige nuditeiten van een Rubens, onder wiens forsch penseel de droomen van een ongezonden wellust worden uitgedoofd. Tom Jones behoort tot de weinige boeken, niettegenstaande zijne gebreken en, voor ons, ouderwetsch gepraat, tot de weinige boeken, zeg ik, die zijn geschreven tot een joy for ever. Alhoewel Fielding blijk geeft van een schijnbaar meer krachtig talent, heeft Le Sage met het zijne toch een meer volmaakt kunstwerk gewrocht. Grootscher is Fielding, breeder en geweldiger, doch Le Sage is rijker, meer verfijnd en meer volmaakt artist. Niet Fieldimg zou men den Homerus van het burgerlijk leven kunnen noemen, zoo als Byron deed, maar eerder Le Sage, omdat deze laatste de afwikkeling zijner verhaalde feiten, meer laat doen in den trant van dan Griekschen poëet, dan Fielding heeft gedaan. Maar vergelijkingen hinken, zooals bekend is, en zeker ook deze vergelijking. Ik zou er niet op zijn vervallen, indien ik niet de woorden van Byron had aangetroffen en ze niet-heelemaal- | |
| |
-juist had bevonden. Walter Scott was een groot bewonderaar van
Le Sage. Ook hij voelde belangstelling voor de dingen van het gewone leven, die hij in zijn historische romans uitvoerig beschreef. Doch waar hij zich meer ophield met de opsomming der meubelen en doode voorwerpen van het een of ander slot of gebouw, was het Le Sage, wiens belangstelling zich meer richtte op de menschen, die zich in zulk een gebouw bewogen. Eenigszins naïf doet het aan, wanneer wij den grooten Engelschen romanschrijver het talent van beschrijving van Le Sage hooren roemen. Zeer zeker wist deze eene beschrijving te geven, maar bleef daarbij zeer kort en vermoeide nooit door een overvloed van bijzonderheden, zoodat wij bij hem niet in gevaar verkeeren bij den overvloed van boomen het bosch niet meer te zien. De draad der handeling wordt zelden of nooit bij Le Sage door eene lange beschrijving onderbroken en de belangstelling voor de menschelijke handeling wordt onverbiddelijk vastgehouden. Gelukkig ook, want ware hij als begin achttiende-eeuwer vervallen in het zwak eener uitvoerige beschrijving, hij zoude voor onzen tijd onleesbaar zijn. Want de beschrijvingen ons in de achttiende eeuw gegeven lezen wij steeds met een min of meer medelijdenden glimlach. Wij in onzen tijd verbeelden ons dat zooveel sterker te kunnen volbrengen. Maar hoe zullen de orgieën van beschrijving van een Balzac of een Zola worden opgenomen in volgende eeuwen? Zullen ook zij niet met eenige minachting neerzien op die lange lijsten van voorwerpen, op die catalogen van voor het wezen van den mensch onverschillige dingen? Le Sage heeft door het vermijden der beschrijving de klip ontgaan, die hem had kunnen doen stranden in de zee der vergetelheid.
Fieldings caricaturaal geteekende figuur van den Squire Western mag worden beschouwd als de best geslaagde creatie van den Tom Jones. Deze lawaaiende persoonlijkheid, veroorzaakt eene uitbundige vroolijkheid, is eene weldoende verpoozing bij de vele ernstige en tragische tafreelen en getuigt van een suprême minachting van den auteur voor den landjonker. De litteraire caricatuur viert hier haar hoogtij. Daar waar Le Sage tot de caricatuur neigt, b.v. wanneer hij het heeft over de geneesheeren en chirurgijnen, lijkt hij minder gelukkig, dan in het bloot objectief historische vertellen. Ten deele komt dit voort uit eene min- | |
| |
dere mate van oorspronkelijkheid, (men denkt aan Molière) ten deele ook uit een) verandering van toon en geluid, die zich minder goed bij het andere aansluit, dat n.l. een ander doel nastreeft en minder goed den zelfgenoegzamen lachlust schijnt te verdragen. Doch deze lichte afwijkingen in den toon zijn slechts nuances, die het geheel, wat de schilders noemen, eenigszins doen ‘rammelen’. Op zich zelf zijn deze lichte caricaturen met volkomen zekerheid van toets aangebracht. Zij passen niet volmaakt in het geheel, want Gil Blas is geen zuiver satyrische roman, zoo min als een zuivere schelmenroman. Men zal zeggen, dat Tom Jones dat ook niet is en toch, hier voldoet de caricatuur van den Squire Western. Men bedenke echter, dat in den Tom Jones meer hoogten en laagten zijn, dat een zwaardere ernst hier kan worden opgewogen door een zwaardere scherts. Bij Gil Blas daarentegen staan, zooals ik reeds zeide, alle personen op een gelijk plan, op een zelfden afstand, zoo dat hier niet het eene door het andere kan worden opgewogen, vernietigd door een tegenwicht. Moge deze neiging tot caricatuur in den Gil Blas soms een gebrek heeten, voor den lezer is zij echter nauwelijks merkbaar.
* * *
Wanneer men nu den Gil Blas met den Tom Jones en den Don Quijote vergelijkt, komt de eereprijs stellig aan deze laatste toe en dat om de in een paar woorden te zeggen reden, n.l. de diepere, intensere levenskracht, die dit werk bezielt, doortrekt en doorjubelt. Hier treedt dan ook als mededinger op de primus, de eerste man der geheele Spaansche litteratuur. Met dezen te moeten concurreeren is het ongeluk van den Gil Blas. En toch, wanneer men de eischen van een onberispelijk proza gadeslaat, dan is dat van Le Sage gestempeld door eene grootere volmaaktheid. De Franscbman geholpen door den vasteren levensbouw van den Franschen volzin, had hier gemakkelijker taak. Maar wat geeft de gladde expressie, wanneer zij voor het intensere leven moet onderdoen? Er zingen in de diepte van Cervantes' concepties melodieën, waarbij de grootere virtuositeit van Le Sage soms kil aandoet.
Doch waarom moet men steeds vergelijken? Waarom kan zich de menschelijke geest niet bij het eene blijven bepalen, zonder
| |
| |
naar het andere te zien? Welke wet is er, die hem drijft, ook in de litteratuur, tot vergelijking. Zalig mag hier de onkunde zijn van het eene ten opzichte van het andere; vooral wanneer ten slotte de vergelijking niets anders is somtijds dan eene verstands-goocheling. Men vergelijke zoo min mogelijk, houde zich bij het eene, want deze begrenzing verdiept en verscherpt het inzicht. Genoeg zij het, dat de wetenschap worde gevestigd, dat Le Sage's plaats in de Fransche litteratuur eene zeer hooge is en dat zijn roman Gil Blas tot het beste behoort, wat deze heeft opgeleverd. Want van uit de lage vlakte, van uit de diepe inzinkingen van heden beschouwd, rijst hij als een hooge toren in het zonnige landschap tegen den tintelend blauwen horizon van het verre verleden. Men zie naar de producten der huidige Fransche dichters en prozaschrijvers, en de hoogte van dien toren zal ons duidelijk worden. Want eene waarheid is het dat van de op heden levende schrijvers in Frankrijk er niemand kan worden gevonden, die in de verste verte zou kunnen worden vergeleken met Alain René Le Sage.
|
|