De Nieuwe Gids. Jaargang 35(1920)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 568] [p. 568] Hoe kwam de nacht over de zee door Hein Boeken. I In 't edelste gezelschap van de zee, De wolken werd door ons de komst gewacht Van wie ik wist dat komen moest: de Nacht. Maar 't was àl licht dat mij haar beiden deê. Zijn 't niet de lichte streepen over 't wee Der hulpelooze, die naar ruste smacht, Die nedervallend in één lange klacht Haar tranen slurpt - o bange, bange zee? Zijn 't niet de witte vouwen van 't gordijn En plooien, voor het donkrend Oost getrokken, Waar ligt de doode Dag na stervens-nood? En als Zij komt, 't is niet uw nacht, o Dood. Zelfs zoo zij school achter haar donkre lokken, Wij wéten 't licht van harer oogen schijn. 1 September. Noordwijk aan Zee. [pagina 569] [p. 569] II Wit en donker-blauw, zóó was geschapen De zee, die 's nachts blijft brommen, niet gaat slapen; Wit de golven, vallend dicht aan 't strand, Donker-blauw de strak-gespannen rand, Die aan 't al een einde schijnt te maken, Maar waar-over 't achter-licht blijft waken Van den dag, die weer den nacht ont-ijlt En nu over andre landen wijlt, Andre zeeën, die in uchtend-schuim Joelend spelen naar heur dartel-luim. 4 September. Vorige Volgende