| |
| |
| |
Bibliographie.
J.B. Ubink. Golgotha. Roman uit het leven van Jezus. 2 dln. - Amsterdam, 1919. J.M. Meulenhoff.
Het eigenaardige van dit boek is, dat het in onzen tijd geschreven werd. Het past heelemaal in een sfeer waarvan tegenwoordig in leven en literatuur al heel weinig meer te merken is. ‘Golgotha’ herinnerde mij onmiddellijk aan een soort van historische romans; niet in de eerste plaats die, waarin een nationaal verleden wordt verheerlijkt, romans, die een verhaal geven uit vroeger dagen, een verhaal om het verhaal zelf; maar dat andere soort, de meer wijsgeerig-liberale romans, waarvan de beide Van Limburg Brouwers bij ons de vertegenwoordigers waren, en waarvan, vooral ‘Akbar’ een sprekend type is.
Nu heb ik dat ‘Akbar’ altijd een buitengewoon vervelend boekje gevonden. Het leeft niet; de personen, die er in optreden, zijn geen menschen, maar typen, door den schrijver met koel-cerebrale berekening, maar zonder kunstenaars-ontroering (waarover Van Limburg Brouwer Senior in beperkte mate, en zijn zoon in het geheel niet beschikte) samen-gedacht, en zoodanig voorzien van allerlei eigenschappen en hoedanigheden, dat zij dragers konden zijn van een groot aantal ideeën. Want daar kwam het eigenlijk op aan; het lanceeren van een aantal denkbeelden en daarop werden de romans ingericht, als een hutkoffer, die de grootst-miogelijke bergruimte moet bevatten. Allard Pierson en Vosmaer hebben er ook op zitten broeden, met gelijk resultaat. En al heeten ‘Amazone’ en ‘Adriaan de Mérival’ nu géén historische romans, en ‘Akbar’ wel, in wezen zijn die boeken volkomen gelijk.
Van den schrijver van den roman ‘Golgotha’ nu, zou ik niet willen beweren, dat hij geen kunstenaar is, maar hij heeft zijn onderwerp in geenen deele beheerscht. Pogingen om visionnair te zijn, verloopen in holle woordenpraal. In het beelden van zijn personen heeft de schrijver in het eerste deel goede ©ogenblikken; Matthas en zijn onechte dochter Thamar, de Romein Cajus Luter en de joden Ghanan en Eljakiem zijn zelfs hier en daar verrassend-goed. Maar dat goede is nergens blijvend, en waar het over Bijbelsche personen gaat: Kajafas, Pontius Pilatus, de discipelen, en vooral Jezus van Nazareth - daar komt er niets van terecht. Dat vooral de Jezus-figuur mislukte, is fnuikend voor het boek. Het is mij niet duidelijk geworden wat de schrijver met deze omschepping van den Nazarener precies heeft bedoeld;.nu eens is het een uitbreidende paraphrase van het bijbelverhaal, dan weer schijnt de heele inhoud der evangeliën opgevat als sym- | |
| |
bool. Waar de prediking van Jezus met des schrijvers eigen woorden wordt oweergegeven, verschijnt de man Gods ons als een min of meer pedante catechiseermeester; een dergelijk forceeren van zoo'n diep-prachtig verhaal doet bepaald pijnlijk aan. In de beschrijving van het kruisdrama voelt men den goeden wil van den auteur om een machtig tooneel te scheppen, maar evenzeer zijn onmacht, om den aangrijpenden eenvoud van het bijbelsche poëem ook maar uit de verte te benaderen.
De groote daling komt in het tweede deel; daar begint ook eerst recht het eindelooze geredeneer, de brochure in roman-vorm, die den schrijver een plaats geeft - en dan nog een heel bescheiden plaatsje - naast de schrijvers die ik zoo-even noemde, schrijvers, die al op den zelfkant staan van de nog levende letterkunde. Wie zal dan den heer Ubink lezen?....
Toch behoeven wij- onze fiducie op dezen auteur niet prijs te geven. Het pleit al voor zijn kunnen dat hij van zoo'n ontzachlijk moeilijk onderwerp - Flaubert, Dostojewski, Couperus zouden zich tienmaal bedacht hebben eer ze er aan begonnen - nog iets terecht bracht, al is het dan ook niet veel. De heer Ubink heeft blijkbaar een voorliefde voor buitengewone onderwerpen. Als hij het eens wat dichterbij zocht?
| |
Maurits Sabbe. 't Pastorken van Schaerdycke. Spel van personagiën. - Bussum, 1919. C.A.J. van Dishoeck.
Ieder nieuw boek van Maurits Sabbe is een verrassing. Van zijn hand staan nu in mijn boekenkast de fijne Brugsche schetsen ‘Aan 't minnewater’, het speelsch-innige ‘De filosoof van 't Sashuis’, het teere ‘Een Mei van vroomheid’, en de forschere, meesterlijk gecomponeerde, diep-menschelijke roman ‘De nood der Bariseeles’. Nu komt, na al dat mooie werk, ‘'t Pastorken van Schaerdycke’, en het is alweer geen teruggang; al het mooie, het innige, het geestige van zijn vorige boeken vinden we in dit verhaal terug.
Het is opmerkelijk, met hoe weinig middelen deze auteur werkt. Wat gaat het allemaal doodeenvoudig toe in dit verhaal. Er is een oude dorpspastoor, die een kribbige, bedaagde dienstmeid houdt (de zure pastoorsmeid wordt stereotiep in de literatuur!); de dienstmeid heeft een nichtje, de zoete Jozijnken, die in de pastorie iis grootgebracht, en waarvan Fiete zoowel als de pastoor ontzachlijk veel houden. Jozijnken is dartel en minziek, en verzot op mooie kleertjes. Zij flirt wel een beetje met Coddebiers, den vertooner van het poppenspel, die elk jaar met kermis het dorp bezoekt, maar luistert toch liever naar de vleierij van den amoureuzen jonkheerpensionaris, die op het kasteel woont. Jonkheer Adhemar, die graag op klein wild jaagt, weet te bewerken dat Jozijnken als kamenier in dienst treedt bij zijn zuster. Het pastorken heeft er een zwaar hoofd in, maar tegen den wil van zijn maarte en de tranen van Jozijnken kan hij niet op. Het meisje gaat mee naar de stad, waar het den galanten jonkheer maar al te'makkelijk valt, het zoete kamenierken te verleiden. Jonkvrouwe Aglaë krijgt er de lucht van, betrapt hen; Jozijnken valt in ongenade en wordt
| |
| |
weggejaagd, trekt de stad in.... Eerst een heelen tijd later vernemen de pastoor en zijn maarte, dat hun lieveling niet meer bij de zuster van den jonkheer in dienst is. Op het kasteel krijgt de pastoor veel te hooren over de lichtvaardigheid van het meisje, dat maar niet had willen deugen en ten slotte weggeloopen was. Coddebiers, de kermisreiziger, hoort van het geval; zijn liefde is onverzwakt en hij vangt zijn langen zwerftocht aan, om haar te zoeken. Eerst na jaren, als het pastorken al zijn gedwongen rust heeft moeten nemen, uit de pastorie weggewerkt door den aanhang van den jonkheer, gelukt hem dat. Met list wordt het weergevonden vrouwtje uit het zondige leven, waarin ze weggezakt was, teruggevoerd naar wie haar zoo lief hadden.
Banaliteit van onderwerp? Banaliteit van personen, als typen tegenover elkaar gesteld: het onschuldige Jozijnken, de ploertige jonkheer, de romantische poppenspeler? Ik bid u: lees het boekje. Het verwijt van banaliteit zal u op de lippen besterven. Het is allemaal zoo fijn en gevoelig, zoo zuiver en zonder eenig bijmengsel van effect-verhooging, zoo waar-achtig-menschelijk en diep-ontroerend, dat het u de tranen in de oogen dringt.
Het boek vertelt van de schoone overwinning van de liefde. De liefde die triomfeert in het arme, sukkelige pastorken, dat zich- op een kruiwagen door de sneeuw laat rijden naar zijn vijand Macharis, een van degenen die hem het ergst belasterd hebben, als deze op het eind van zijn leven de vergiffenis van het oude mannetje wil bekomen. Want ‘Macharis met zijn berekenenden geest vond geen enkele voorzorg overtollig om met zekerheid het hiernamaalsche in te stappen.’ Op den terugweg sterft het pastorken.
Wij moeten Maurits Sabbe voor dit wonder-innige boekje heel dankbaar zijn.
| |
M.H. van Campen. Over literatuur. Critisch en didactisch. Tweede bundel. - Leiden. A.W. Sijthoff's Uitgeversmij.
Met een enkel woord wil ik den nieuwen bundel critieken en opstellen van Van Campen aankondigen. Werk, dat over-waard was, gebundeld te worden. De eigenaardige aanleg van dezen schrijver, in zijn critisch werk evenzeer kunstenaar als criticus, maakt hem voor de taak van kroniekschrijver der Hollandsche letteren wel bijzonder geschikt. Al deze kleine studietjes, die te zamen het critische gedeelte van het werk uitmaken (een paar grootere zijn er bij, o.a. het prachtige essay over Het vuur), soms, door den luchtigen opzet, naderend tot causerie, maar toch nooit tot wezenlijke causerie vervlakkend, zijn stukjes leven, zieleleven van den beschouwer, scherp en fel belichtend het behandelde wenk. Humoristisch vaak, en schier op elke bladzijde de stelling weerleggend, die ik eens een anti-semiet hoorde uitspreken: ‘dat de Joden wel den Witz, maar niet den humor kennen’, trilt in deze opstellen en opstelletjes toch tè angstig de ontroering, vlamt tè uitbundig de blijdschap, en slaat tè fel de spotternij om wat spot verdiende, dat het doorloopende evenwicht van den wezenlijken humor er toch niet in
| |
| |
te herkennen is. Diep-innerlijk is Van Campen geen humorist, al gelukt het hem vaak, de luchtige speelschheid waartoe zijn gevoelig hart zich nu en dan verheffen kan, ook als een prettige lichtschijn over zijn beschouwingen en critieken te werken. Het humoristische element blijft accidenteel in zijn werk.
Beheerscht is deze arbeid altijd, maar men voelt soms het moeizame van de beheersching. Het is bijwijlen of de auteur vreest, dat wij hem niet goed begrijpen zullen; hij uit een meening, herhaalt die met klemmender betoogtrant, met beter tot begrip dwingende woorden; hij onderstreept, zet accenten, hij wil dat we zijn redeneering zullen na-voelen. Achter zijn verhandeling voelen wij zijn liefde voor de dingen waarover hij spreekt en zijn liefde voor ons. Dit maakt zijn arbeid zoo sympathiek. Ik weet het: het woord sympathiek geeft alleen de kleur, niet het wezen aan; maar na het vorige wat ik over den schrijver zei, mag ik het hier wel plaatsen.
Ik heb bij de lezing van Van Campen's werk nu en dan aan Busken Huet gedacht. Zeker ging die kranig-naspeurende, onvermoeid-werkzame in sommige opzichten boven hem uit, maar zijn koel-hooghartige, wel al te eenzijdig-intellectueele levensbeschouwing maakte dat hij geen deel kon hebben aan sommige feesten van schoonheid - en in verband daarmee: als Busken Huet over poëzie sprak, was hij maar al te vaak er glad náást - die Van Campen in hun rijke, geheimzinnige pracht worden geopenbaard.
Maar Busken Huet bewoog zich in de wereld-letterkunde met een benijdenswaardig genot. Zijn beste werk schreef hij over buitenlanders; door schitterende studies over de grooten uit de omringende literaturen stelde hij zich schadeloos voor den tijd, dien hij aan minderwaardige land-genooten moest besteden. Stellig is Van Campen meer bevoorrecht dan Busken Huet het was, waar hij over vaderlandsche tijdgenooten te schrijven heeft, maar toch zouden we wenschen, dat hij zich meer over de grenzen begaf. Zijn geestelijk paspoort is goed genoeg in orde, om hem overal toegang te verschaffen!
De opstellen over ‘Het vuur’ en ‘Pit-tah, de grijze wolf’ zijn stappen in de richting die ik bedoel, maar het eerste gaat, met al zijn eminente hoedanigheden, te polemisch over de vertaling - en loopt dus gedeeltelijk over Hollandsche letterkunde - en het tweede is te didactisch (wat het dan ook wil zijn) voor een uitsluitend-aesthetische beschouwing.
| |
J.W. Schotman. Ons brandend leven. - Amsterdam, P.N. van Kampen en Zoon.
Dit boekje is een pleidooi voor het materialisme. Ook niet bepaald wat nieuws, denkt de lezer. Klaarblijkelijk heeft de schrijver zelf het ook gevoeld; althans op blz. 75-76 lezen wij:
‘Er zullen menschen zijn die in dit boekje niets nieuws vinden en minachtend zich er over uitlaten, dat het materialisties standpunt immers al lang is overwonnen. Over dit laatste schijnen meerderen, vooral in de kunstwereld - die nu eenmaal door gebrekkige kpnnis en uit andere motieven
| |
| |
aan 't materialisme de dood gezien heeft - er zoo over te denken. (Wat zegt men van dezen stijl?) Niets toch is minder waar: het materialisme, ik zei het zo straks al, is pas in z'n begin en onder de eerste stormloop van teleurgestelden nog lang niet bezweken.’
‘En waarom altijd wat nieuws? It 't oude niet goed genoeg, is eigenlik - ja, laat ons heel eerlik zijn, is die gehele inhoud van onze geest niet “oude koek”? Alles wat we lezen, geschiedenis en aardrijkskunde, natuurwetenschappen en wiskunde, letterkunde en wijsbegeerte, onze hele opvoeding is die soms niet oud, oudbakken? Berust onze kennis van de wereld niet geheel op het verleden?’
Zoo gaat de auteur nog een poosje door. ‘Ziezoo’, heeft hij daarna gedacht, ‘daar kunnen ze me alvast niet op vangen’. Zoo'n goochemerd! En welgemoed sleept hij zijn oude, uit de materialistische sloot opgehaalde koe langs 's Heeren straten; het valt echter te betwijfelen of het beestje op de markt van de wijsbegeerte veel opbrengen zal.
Inmiddels zou ik over dit onschuldige causerietje in 't geheel niet gesproken hebben, als de schrijver het niet ook ‘mooi’ had willen maken. Hij noemt zijn boekje heel gewichtig een zeshoek van esthetiese overpein-peinzing. In dit verband zij er even op gewezen, dat het werkje is geschreven in een opgeschroefden, hol-pathetischen stijl, die de ietwat-stuntelige onbeholpenheid van uitdrukking geenszins verbergen kan. Uit het stukje dat ik boven aanhaalde, kan de lezer zonder moeite meer dan één voorbeeld halen, waaruit blijkt dat de auter nog geen eenvoudigen zin kan samenstellen. Zulke menschen moesten liever geen aesthetisohe zeshoeken in elkaar zetten, noch over materialisme, noch over iets anders.
Herman Middendorp.
| |
Historisch-idealistische Politiek. Mr. J.J. v.d. Leeuw. - Uitgave: Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur. 1920.
Dit boek is wellicht te zeer van uit een dilettantisdh-wetenschappelijke mentaliteit geschreven om in de rij der moderne humanistische geschriften volledig tot zijn recht te komen. Het schijnt mij dat de heer van der Leeuw te grif zijn historisch-idealistisch-politieke beginselen heeft willen toepassen, dat hij hierdoor zijn hoog-ernstige bedoelingen den lezer tot een min of meer philosophisch denkspelletje heeft gemaakt. Om deze reden is mij in 't bijzonder het 2e hoofdstuk van het derde deel: ‘De komende Rechtsorde’, weinig sympathiek. Toekomstspeculaties in dit genre zijn immers zeer gevaarlijk, doch izij zijn het in nog hoogere mate, waar, zooals de schrijver het doet, de projectie dezer toekomst begonnen wordt met als uitgangspunt een idealistische theorie. Dit leidt onverbiddelijk tot wanstaltige utopieën-fabricatie, gelijk Bellamy gaf in z'n: jaar 2000. En o zoo licht wordt dan het praedicaat: ‘historisch’ de bemanteling van een handig, maar volstrekt
| |
| |
subjectief oordeel, terwijl in dit geval het woord ‘politiek’ bovendien eenigszins misleidend is gebruikt.
Wij behoeven geen ‘stofgeloovigen’ te zijn om dit idealisme niet nederig en deemoedig als een kostelijke vreugde te ontvangen, doch een sceptischen, zij 't après tout blijmoedigen glimlach te toonen tegenover dit boekske.
Wij verlangen op den duur een monumentaler geesteshouding ten opzichte van de politiek, ook waar zij zich tot eenige functie van een te ideëel gedachte Rechtsorde blijkt te verheffen. Niet het idealisme van den schrijver beöogen wij hiermede aan te tasten, wij komen slechts op tegen zijn naïeve zelf-fictie, dat het spontane ideaal zich in de toekomst ooit op volmaakte wijze zou realizeeren. De ontkenning der gegeven, d.i. historisch-gewordene, realiteit als levensfundament, vormt de zwakke zijde van dezen praktischen idealist, wijl zij loochening is van één zijner eerste beginselen.
| |
Humanisme, door Just Havelaar. - Uitgave: van Loghum Slaterus en Visser. 1920. Arnhem.
Onwillekeurig komt men bij het beoefenen der litteraire kritiek tot vergelijkingen. Zoo zou ik gaarne dit werk van Just Havelaar leggen naast de Marginalia van Dirk Coster en de Prometheus-studie van Carry van Bruggen. Eilaas, in dit kort bestek behoort deze verzoeking te worden weerstaan. Ook over de talrijke woordverwarringen (individualisme = persoonlijkheid) dient gezwegen te worden. Zij zijn bedroevend, doch schijnbaar een bijkomstige noodzakelijkheid.
Het typeerende van dit boek is de mengeling van eerlijk-didactische populariseering en populaire veihevenheid; het geeft er aan een Hollandsch-rondborstig cachet, als wij deze bekrompen-nationalistische uitdrukking nog eens een oogenblik bezigen mogen!
Het Humanisme van Havelaar verraadt hier en daar wel de grandioze verfijningstragedie van den modernen erudiet, over het geheel echter is het rhythme van den zin weinig gepassioneerd, 'schoon nooit slordig-banaal. Toornende liefde geeft soms de woorden een grillige reflex van opstandigheid, doch ‘het vuur van den hartstocht blijft smeulende’.
Uit cultuur-historisch oogpunt zal deze verzameling essays wellicht één der laatste verzoeningspogingen blijken van den ouden met den nieuwen tijd. Evenwel: nimmer brengt Havelaar een hatelijke transactie tot stand, maar de geest, welke hem inspireerde had tot symbool: de uitgestoken hand. In het ruigst sarcasme van den vertwijfelden twijfelaar gaat minder grootheid schuil dan in de dramatische levenshouding van den in droom en daad verscheurde (b.v. Henriëtte Roland-Holst), maar verreweg verhevener is de ellende der macbteloozen, wier idealen zich dooden vóór hum verwerkelijking, omdat de kracht van hun geloof nog telkens weer door een levende traditie wordt gebroken.
Dit is het essentieele van Just Havelaar's nieuwste boek, dit is aohter elk
| |
| |
woord het donkere geheim, hoe moedig en levensblij deze opstellen ook lijken. Meer dan söheppingssmart spreekt er uit.
Daarom is het groote belang van dit boek niet de ethische waarde der essays, doch hun manifestatie als teeken eener wanhopige verzoeningspoging: de laatste der bekende bruggen.
Roel Houwink.
| |
Maskerade, door Jo van Ammers-Küller. - Rotterdam. Nijgh en v. Ditmar's Uitgeversmaatschappij.
Een nieuw boek van Jo van Ammers Kuiler ontving ik onlangs met blijdschap en verwachting, - fera de reden, dat ik het niet dadelijk ging lezen om het te beoordeelen, was deze: evenals de kinderen wilde ik ‘het lekkerste voor het laatst bewaren’, en zoo gingen vele boeken van een grooten stapel Maskerade vóór. Maar nu ik lees, dat er reeds een tweede druk ter perse is, -en hoe welverdiend is dit snel succes! - wil ik niet langer met mijn bespreking wachten, die wel eens gebrek aan belangstelling lijken kon!
Jo van Ammers-Küller is in de gelukkige conditie van een schrijfster, die in haar betrekkelijk korte optreden reeds aller sympathie heeft verworven. Mijn hart heeft zij gewonnen door haar meisjesboek Tegen den stroom op; ik vind dit werkelijk een voorbeeld van een meisjesboek; het is fijn, gevoelig, krachtig, en om een term te gebruiken, dien men gaarne voor een kinderboek hoort bezigen: er spreekt een uitstekende geest uit.
En nu Maskerade....
Ik ben van dit boek gaan houden. Het behoort tot de niet zeer velen, die ik niet na lezing weg-berg, omdat k het nog eens wil overlezen, wil overleven. Want dat is mij gebeurd met dit werk, ik heb het meegeleefd van het begin tot het einde, en Tine is voor mij een der vrouwen-figuren geworden, die ik in mijn herinnering wil behouden naast Eline Vere, Geertje, Helene Servaes, Marianne uit Het Spiegeltje, Liesbeth uit Voor de Poort.
Ja, nu heb ik het boek gelezen, en zooals ik het voorvoelde, is het geschied: het spijt mij, dat de lectuur ten einde is. Ik wou het boek eigenlijk nog niet uit hebben, om nóg het genot te ondervinden der geestelijke spanning, der geestelijke emotie, die ik al de dagen der lezing onderging.
Maskerade is ongetwijfeld mevrouw van Ammers beste, rijpste, meest intense en diepste boek. Het staat verre boven De roman van een student, en stellig overtreft het ook De verswegen strijd. Het zielsproces van Tine, die met de zeer moderne zucht tot analyse is behept, is boeiend en zéér knap weergegeven; de schrijfster volgt het meisje met aandachtigen ernst langs al de wegen van haar leven, en Tine is niet wat men noemt een ‘eenvoudige natuur’; naast het spontane, impulsieve, onstuimige van een hartstochtelijk temperament heeft zij het overwegende, beredeneerende, reflectieve van een
| |
| |
ontledend verstand, en het is deze dualiteit in Tine, die haar belet aan de eene öf aan de andere zijde volkomen en overgegeven gelukkig te zijn. Het is het lijden van zooveel der tegenwoordige meisjes, dat ons in Tine met scherpe duidelijkheid wordt voor oogen gesteld; niet meer als in vroeger eeuwen in het veilig thuis verre gehouden van het werkelijke ‘leven’, staat het moderne meisje thans midden in de wereld; zij neemt kennis van daden en toestanden, die zij in haar ziel nog niet voldoende ‘verwerken’ kan; en zij gaat ziob benard en onzeker voelen; haar verstand, door beter onderwijs en vrijer omgang met allerlei menschen, meer ontwikkeld, beheerscht en corrigeert haar gevoel; het denken, over alles, wat zij niet laten kan, wordt tobben, en bijna geen enkel meisje van heden gaat het huwelijk in zooals de vroeger-eeuwschen dat deden: het rustig aanvaardend als een onvermijdelijk slot aan haar jongemeisjesleven.
Voor het meisje van tegenwoordig is geluk niet meer een woord Zij neemt het slechts als een zielstoestand aan, en anders erkent zij het niet. En ik geloof dat vele, vele meisjes van het oogenblik, zich in Tine zullen terugvinden, en als het ware haar eigen gedachten en ondervindingen in haar leven zien gebeuren.
De maskerade der studenten, - die onvergetelijke episode in het leven van zoovele jonge menschen, - vormt een groot gedeelte van den inhoud van het eerste deel, en is der schrijfster tevens aanleiding, om het beeld eener maskerade in toepassing te brengen op het werkelijke leven, waarin immers alk menschen in zekeren zin een masker dragen voor elkaar! Tine voelt dat heel sterk.... en tegelijkertijd weet zij ook, dat het dragen van een masker noodzakelijk is, wil het leven voor haarzelf en voor haar omgeving dragelijk zijn.
Als een teeken des tijds, als een openbaring van wat er woelt en werkt in de ziel van menige moderne jonge vrouw is dit werk hoogst interessant. Het is een boek om te lezen, te herlezen, en stil te overdenken. En er zijn gedeelten in, diep aangrijpend (zooals bijvoorbeeld Tine's verlangen naar een kindje) en het geheele werk stemt tot peinzen en laat een diepe indruk na. De conclusie, waartoe de schrijfster aan het slot schijnt te moeten komen, is deze: noch in een geestelijke verbintenis, noöh in het moederschap vindt de vrouw, - zij die vrouw is in den echten, completen zin van het woord, - volkomen bevrediging, maar slechts in de liefde. Voor. haar is le seul bonheur qu'il y ait au monde: aimer avec abandon.
Maskerade is een mooi, heel mooi boek.
| |
Top Naeff. Vriendin. - Em. Querido, Amsterdam.
Dit kleine werkje is tusschen de meer omvangrijke boeken van Top Naeff als een klein bibelot, dat men met precieuse zorg bewaart. Ja, om dit ‘beeld nog even vast te houden: de kunst van Top Naeff heeft soms iets van frêle porcelein, (ik duid hier in het bizonder op het tweede verhaal Romance)
| |
| |
doorschijnend porcelein, met ijle, teere kleuren beschaduwd. Het korte verhaal Romance, dat in zichzelve een volledige roman is van liefde, toewijding, ontbering en berusting, - een berusting soms schooner dan de vervulling zelve, - is van een fijne en teedere noblesse, die men in de Hollandsche literaire kunst slechts zelden aantreft.
Ook het grootere verhaal Vriendin geeft, weer op een andere wijze, aan den lezer een intiem geestelijk genot. Het karakter van Conny, gezien door den liefderijken blik der gedevoueerde vriendin, komt ons zeer duidelijk voor oogen te staan, en dit is het bewijs, welk een uitmuntende en knappe psychologe Top Naeff moet zijn. Alleen heeft het nadeel een dergelijke manier van de feiten voor te stellen, dat er nu in den lezer onbeantwoorde vragen overblijven: wat was de verborgen reden van Conny's huwelijk met Grashorst? wat was de verborgen reden van Alting Reyis’ huwelijk met Maaike?.... Maar dit is natuurlijk een kleinigheid bij het vele wat wij ontvangen: ‘het, - geenszins eng! - verhaal der eigen verbeelding van Top Naeff’. Op het woord eigen zou ik den nadruk willen leggen. Top Naeff heeft iets zeer ‘eigens’. Haar stijl is bezonken, verzorgd, welluidend en aangenaam, en een zekere fijn-ondeugende ironie geeft er een welkom pikant tintje aan.
En ten slotte: of het mogelijk is, dat iConny altijd gezwegen heeft?..... Wij denken bij haar aan het woord van Larrlartine: Ce qu'il y a de plus divin dans le coeur de l'homme n'en sort jamais.... En of het mogelijk was, dat èn haar man èn Marie Conny zóó weinig hebben gekend? Ook op deze vraag geeft een woord van Lamartine ons antwoord: L'homme n'a rien de plus inconnu autour de lui que l'homme même....
| |
Freule Kameleon, door Maren Koster. Met platen van B. Midderigh-Bokhorst. - Gouda. G.B. v. Goor Zonen.
Een aardig, frisch en vlot geschreven meisjesboek, waarin de lichte figuurtjes van Nel (freule Kameleon genaamd om haar snel-wisselend temperament) en Pleun vroolijk en natuurlijk uitkomen. Een klein beetje Beschränkung mag de schrijfster zich nog wel eigen maken; (ik doel hier speciaal op de scène in het begin, waar Nel verzuimd heeft, Pleun op tijti te bezoeken, en die mij de wijze woorden van Jasper uit Eva Bonheur in de herinnering bracht: Er zijn al zooveel groote, groote tranen geschreid om kleine dingen....). Maar overigens is dit een echt gezellig boek, waarmee jonge meisjes izich wèl zullen amuseeren.
De platen der onvolprezen illustratrice Mevr. Midderigh-Bokhorst are a story in themselves. Het is een lust deze artistieke, welverzorgde, smaakvolle teekeningen te bekijken. En hoe karakteristiek en geestig weet zij de verschillende typen uit te beelden, in houding, in gelaatsuitdrukking, in kleeding en entourage! Het is voor een schrijfster werkelijk een voorrecht haar boek door deze knappe en toegewijde artieste verlucht te zien.
| |
| |
De uitgave laat weer niets te wenschen over. Aantrekkelijk, fleurig, in een prettig formaat, en met een helder-ivoorkleurigen band, doet zij het oogi alleraangenaamst aan.
| |
Tineke, door Gerda C. v.d. Horst-van Doorn. Met platen van Sijtje Aafjes. - Gouda. G.B. v. Goor Zonen.
Dit allerliefste, gevoelig geschreven boek behoeft geen aanbeveling meer. De tweede druk heeft het goed recht ervan bewezen. De teekenares Sijtje Aafjes, lijkt mij steeds vooruit te gaan, en haar illustraties verlevendigen dit werkje op prettige wijze. Tineke brengt een aardige afwisseling op het gewone genre van kinderboek; wij hooren hier van een klein meisje op een Indische kostschool, een heel nieuw onderwerp dus voor de kleine Hollandsche totoks, die het natuurlijk bizonder leuk en interessant vinden, en zullen vinden.
| |
Nelly Has. Lichtende verten. - N.V. Drukkerij Jacob van Campen, Amsterdam.
Een nieuwe jonge schrijfster, die onze aandacht komt vragen voor een boek, dat, - men voelt het, - haar ‘uit het hart is geschreven’. De persoonlijkheid van An Rietveld staat ons levend voor oogen, en de innerlijke strijd, dien zij doormaakt, is op doorvoelde en natuurlijke wijize beschreven. Intuïtief heeft Nelly Has gevoeld, hoe ver de grenzen van haar krachten reikten, en zij is daar niet buiten gegaan; zij heeft nergens haar talent geforceerd, zoodat wij uit haar handen een beeldje hebben gekregen, nog wat primitief en ruw gevormd, maar waar toch reeds een zeer levendige natuurlijkheid uit spreekt.
Lichtende verten zou men een ‘bekeeringsgeschiedenis’ kunnen noemen, maar in de verste verte is het boek niet opdringerig of preekerig geworden.
Als Lichtende verten een eersteling is, wat ik wèl geloof, dan belooft het zeer zeker iets voor de toekomst, dat Nelly Has al dadelijk op zoo'n waardeerbare wijze voor den dag is kunnen komen.
Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe.
| |
| |
| |
Moderne Duitsche literatuur
XXIV
Paul Kornfeld. Himmel und Hölle. Eine Tragödie in fünf Akten und einem Epilog. - S. Fisdher-Verlag, Berlin 1919.
‘Die Verführung’, het eerste werk van Paul Kornfeld, hield de belofte in van het nieuwe drama. Op het klassieke tooneel, praktisch eindigende met Friedrich Hebbel, was het sociale drama gevolgd (voornaamste vertegenwoordiger de Heijermans-volgende Gerhardt Hauptmann).
Zooals ik reeds in mijn kroniek van Februari 1918 gezegd heb, valt het Duitsche tooneel uiteien in een zes-tal groepen. Zeer verwant nu aan de groep, waarvan Georg Kaiser gedurende eemigen tijd de meest bekende auteur is geweest, is ongetwijfeld Paul Kornfeld. Minder scherp-pathologisch dan Dostojefski, vertoont Kornfeld toch een belangrijke overeenkomst met den Rus. Beiden zoeken zij het psychologische proces, dat zich eerst voltrekt na de bedreven daad. Het zijn bij Kornfeld geen geweldige wezens, waarin het oer-instinct nog fel-op leeft, maar hij toont ons de verfijnden, die de eindigheid van alles reeds doorvoelen en huiveren voor elke daad.
Spreekt niet de jonge, wereld-wijize Komtesse deze woorden tegen haar vader: ‘Ah, Vater, steht's für einen Entschlusz, ist nicht jede Tat irrelevant, ist nicht jedes Sich-(entsohlieszen-wollen dumtn in einer Welt, in der Gott lebt und in der die Menschen sterben mussen?’, waarop haar vader dit antwoordt: ‘Das ist die gefahrlichste Weisheit der melancholischen Ju-gend; es mag weise sein, doch ist es unmenschlich; menschlich ist's, nicht zu wissen, dasz jede Tat irrelevant ist’.
In zekeren zin is er dus overeenkomst ook tusschen Paul Kornfeld en Karel Wasch, die in zijn moderne dialogen ook dat nog tracht te ontleden, wat vroeger als niet te benaderen beschouwd werd. Deze doorgevoerde analysen zijn wel een kenmerk van onzen nerveus-bewogen tijd: schijnbaar is dit dieper doordringen een vooruitgang, in werkelijkheid is het de ondergang,van gezonde intuïtie en goddelijke daad4cracfat.
De vader van de Komtesse, een der personen, die zichzelf het meest analyseert in het nieuwe treurspel van Kornfeld, komt dan ook, na zijn vrouw twintig jaar lang geestelijk vernietigd te hebben, door haar een jeugd-misstap niet te vergeven, tot deze werkelijk belachelijk moderne conclusie: ‘In unseram Inineren waren wir gewisz gut, doch wanen wir zu zwadh, um aus unseren Charakter die Konzequenzen zu ziehen. Vielleicht sind wir Alle nur zu faul, um ganz gut zu sein!-’, terwijl zijn vriendinnetje, die hem met zijn vrouw verzoenen zal, tijdens de voorbereiding daarvan, waarbij zij in werkelijkheid eigenlijk nog de minnares van den graaf is, tot deze levens-houding komt: ‘Und ich werde nicht mehr vor Überlmut auf Tische springen mussen, wenn ich weinen möchte, und werde immer nur Einem sagen mussen, dasz ich ihn liebe! Und das könnte auch einmal auf eine zarte Weise wahr werden, wenn Du, Kind, mich oft so wie jetzt
| |
| |
bedauernd ansehen wirst, mich traurig sein lassen und mir ersparen wirst, mein Talent, lustig zu sein, wo ich 's nicht bin, auszunützen. Das ist das Talent der Sentimentalen, und sieh, ich habe, wie alle Unglücklichen, etwas vom Clown in mir!’
Als een eigenaardige figuur gaat een oude man, Jakob, door dit stuW. Sinds den dood van zijn zoon verzamelt hij materiaal tegen het noodlot. Door zijn scherp-getrokken consequenties maakt hij het geweten der menschen wakker. Het geweten toch ligt dieper dan de redeneeringen van de geblaseerden. Deze Jakob begrijpt de fout van het doorloopend-ontleden: door de beschouwing van het kleine verliest men het groote uit het oog!. Hoe scherpt trekt hij niet de lijnen, waarlangs het mogelijk is tot een goed huwelijks-inzicht te komen: ‘bedenken Sie, dasz es imlmer nur ein Schleier ist, der uns einem Menschen verhüllt, und nur ein Sohritt der uns von ihm trennt, doch wird er nicht gehoben, dieser Schritt nicht getan, dann glauben wir, es sind Berge, die ihn verhullen, und unendliche Wege, die uns von ihm trennen! Gehen Sie nach Hauise und erkennen Sie ihre Täuschung!
Tausendmal mehr müszte doch zwei Mensdhen zuektander ziehen, als sie voneinander entfernen könnte!’
Eigenaardig zijn ook de woorden, die Jakob aan een misdadiger ontlokt: ‘Ja mieine Lieben, das ist die Frage: ob Gott die Seele oder ob unsere Seele Gott geschaffen hat - das ist die Frage!’ - terwijl Jakob na zijn hemelvaart tot deze uiting komt:
‘Sieh, was ist der Mensch?
Im besten Fall ein grosz Gefühl!’
In tegenstelling met de meeste rag-fijne ontledingsstukken lijkt mij ‘Himmel und Hölle’ een uitstekend speelbaar stuk. De inhoud van dit drama weer te geven, lijkt mij onjuist, juist de wijze van behandeling is in dit tooneelstuk van het grootste belang. De ‘korte inhoud’, welke aan het stuk voorafgaat, geeft wel het zuiverst inhoud en opvatting weer. ‘Es ist, als ob dieses Drama in allem, was wir sons mit dem Worten Schuld, Sühne, Gewissen bezeichnen, eine noch tiefere, noch wahrere Macht anzeigte. Damit hëngt zusammen, dasz das Ereignis, welches den Grund zu der entsetzlichen seelischen Vereiterung bildet - der Ehebruch einer Frau - als solches, als Ereignis, gar nicht mehr mitspricht. Nur das, was sich an Verheerung, Qual und Sehnsucht daraus entwickelt hat, macht das Drama aus; und hier ist eine erschütternde Grösze der Empfindung, der Anschauung und der Analyse.’
Van de schrijvers, die hun nieuwste werk samlenbraohten in de onlangs hier besproken bloemlezing ‘Die Erhebung’ is Paul Kornfeld ongetwijfeld een van de belangrijksten. Door hem hebben wij kans, dat de tooneel-literatuur nieuwe wegen vindt.
Jan J. Zeldenthuis
|
|