| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.
A Comedy of errors, die Conferentie te Spa, waarbij heel de beschaafde wereld toch den adem inhield van spanning. Zou zij eindigen met een fiasco? Optimisme en pessimisme wisselden elkaar af, maar het eind was een licht-gloor. Behalve in Duitschland, zijn alle deelnemers voor ihun parlementaire lastgevers komen vertellen, dat Spa wei-beschouwd is meegevallen. Alles valt mee voor wien niets goeds verwacht, en de staatkundige toestand der wereld van het oogenblik geeft geen crediet op goede verwachting. Zoo was dan Spa voor allen, die met weinig tevreden weten te zijn, nog een mee-vallertje. Want, zal de pacifistische wereld er om rouwen, dat de Fransche vrees voor de Duitsche toekomst heeft weten door te drijven, dat het leger van Blücher, Moltke en Hindenburg - zoo vergaat zelfs deze glorie! - binnenkort zal herleid zijn tot de honderdduizend man, waarmee de Geallieerden het Duitsche volk schadeloos gelooven? Bij elke opruiming van de oude militairistische firma, hoe dan ook, vaart de menschheid wel, en met welke revolutiën van rechts of van links het Duitsche volk zichzelf en Europa ook bedreigt, niets belemmert den vooruitgang meer, allerminst een goede revolutie van links, dan het militairisme. Of het moest het kapitalisme zijn.
In de Spa-de ‘Comedie der vergissingen’ - want dit was zij, en zal elke Conferentie zijn, zoolang het Fransche volk zich laat leiden door zijn nationalistische gedachte - werden de twee hoofdrollen vervuld door de vertegenwoordigers van Duitsch Kapitaal en Duitschen Arbeid: Hugo Stinnes en Otto Hue, gene hoofd van de mijn-eigenaars, deze van de mijnwerkers. Een ‘nieuwe Napoleon van Europa’ werd de eerste reeds genoemd. Dit zou hij ongetwijfeld kunnen zijn of worden, Anno 1820. Gelukkig leven we honderd jaar later. Gelukkig gaat overal het licht op van het verzet tegen den kapitalistischen dwingeland. Het zou echter jammer wezen den lezer de karakteristiek te onthouden, door den Berlijnschen correspondent der Daily Chronicle van hem gegeven. ‘Hij is een man van Joodsahe afkomst, ongeveer 50 jaar oud. Als je hem aan het werk ziet, aan zijn lessenaar, zijn jas uit, zou je hem houden voor een gewonen klerk. Hij is altijd onzorgvuldig, sjofel gekleed, zijn schoenen zijn meestal geheel afgeloopen. Met zijn
| |
| |
dichte en donkere haar en zwarten haard en snor, zijn bleeke gelaatstrekken, zijn gebogen neus, zijn groote scherpe oogen, ziet hij er somher uit.’
‘Reeds voor de noodlottige dagen van Augustus 1914 was hij verscheidene keeren millionair. De oorlog gaf hem gelegenheid om Duitschlands grootste O.-W.-er te worden. Het was zijn steenkool, die de Goeben en de Breslau gelegenheid gaf veilig en wel de Dardanellen binnen te loopen; hij haalde voor millioenen weg uit Belgische fabrieken van 1914-1918; zijn idee was het de Belgische fabrieken te vernielen, de Belgische arbiders te deporteeren; hij had de macht dit Ludendorff en Hindenburg te bevelen; de keizer vreesde en bewonderde hem. En terwijl Duitschland naar beneden gevochten werd, bracht hij zijn financieel fortuin omhoog en gaf aan zijn macht nieuwe uitbreiding. De zaken van Amerikaansche spoorwegkoningen, oliemagnaten of staalbazen zijn kinderspel vergeleken bij de zijne. “Koning Steenkool”, heeft Stinnes de zwarte brandstof genoemd. Steenkool is zijn koning, zijn god. Te Spa vecht hij voor zijn steenkool. Hij is in het bezit van 15 of 16 mijngroepen; hij zit in Fransche mijnen en in Engelsche; Luxemburg is eigenlijk van hem; hij vervaardigt papier, celluloid en auto's; groote wouden zijn zijn bezit; hij, distribueert feitelijk alle Duitsche steen-koal; hij bezit een van de grootste hotels te Berlijn, en bijna alle schepen, die Duitschland nog gelaten zijn, wachten op zijn bevel, willen ze in zee gaan. Ondertusschen heeft Stinnes 70 bladen opgekocht. Hij wil een partij stichten of partijen, die niet aan politiek doen, maar een industrie-Duitschland voorstaan. Duitschland zal bestuurd worden van de schrijftafel van Hugo Stinnes af - en niet Duitschland alléén, als hij zijn zin krijgt.’
Is het verwonderlijk, dat deze koning, wiens macht ver gaat buiten het nu zoo armzalige Duitsche vaderland, met een hooge borst naar Spa ging en daar met een bravoure, die de ministers der overwinnaars imponeerde - met Uw verlof: burgermannetjes in hooge hoeden en lange zwarte jassen, die zich door het spel de kapitalistische politiek voor korten tijd manieren kunnen veroorloven in den trant van den grand roy, doch straks met een sober pensioentje naar hun optrekje verhuizen - is het verwonderlijk, dat zij voor dezen geldpoen respect hadden, en van hem toon en woorden zich lieten welgevallen, waarvan de goedige heer Delacroix van de Belgen, die de Conferentie mocht voorzitten, makjes zei, dat zij 'n ietsje, 'n ideetje, misplaatst waren voor een overwonnene.
Dàt zou zeker zoo geweest zijn, indien Hugo Stinnes ter Spa-sche conferentie gekomen ware als overwonnene. Een van de vele ‘vergissingen’ der Conferentie: hij kwam daar als overwinnaar. Niet zoozeer als Duitscher. Wat is dat beetje Duitschland van nu voor een man als Stinnes? Hij kwam daar als internationaal kapitalist, - een pleonasme dit! - Hij kwam daar als wat men noemt een ‘stille vennoot’ in de New-Yorksche firma Kuehn Loe'b en Co., en vóór-oorlogsch Duitsch was aan hem enkel de dondertoon, dien Duitsche machthebbers niet kunnen afleeren. M'nheer Stinnes was op de conferentie een, beetje indiscreet, dat is het. Vandaar dat de goeie m'nheer Delacroix van de Belgen zijn houding en toon zoo ‘levendig betreurde’. Het Duitsche volk is verslagen, zit in de penarie; de Duitsche jonkers durven
| |
| |
hun bek nog maar onder elkander open te doen; het Duitsche militairisme is gebroken; alles wat Duitsch is staat voor het oogenblik beneden het Dadaïsme. Maar Hugo Stinnes komt te Spa met een hooge borst, de rechterhand tusschen twee knoopen, de linkervuist op den rug, en neemt Millerand, neemt Lloyd George, neemt zelfs den ‘immensen’ Hymans e tutti quanti met ietwat gebogen hoofd en gefronsd van wenkbrauwen van hun schoenen naar hun hoed op en vraagt: ‘wie ben jelui’? Napoleon na den slag van Austerlitz.
Herr Stinnes, Herr Stinnes, dat U zoo weinig tact heeft! Zulke dingen doet 'n Duitscher niet meer. Dat werd nog geduld zes jaar geleden. ‘Aber vergessen Sie doch nicht, lieber Herr Stinnes’, dat U eigenlijk als boeteling, als verslagene voor de heeren moest komen. Uw kanselier Fehrenbach huilde op de Conferentie. Dat was óók niet de rechte toon. Maar Uw overwinnaarstoon.... ‘je le regrette vivement’, durfde de goeie heer Delacroix van de Belgen, die de Conferentie mocht voorzitten, tegen U te zeggen. Après coup, m'nheer Stinnes, gij zijt n' Boche, vergeet dat niet.’
Maar m'nheer Stinnes weet wel wie hij is en wat hij te zeggen heeft, en hóe. Laat hem maar loopen. Laat hem maar spreken. Laat hem maar schieben. Hij weet wat hij waard is, niet in Marken, maar aan steenkool, maar aan invloed te Nieuw-York, over Nieuw-York te Londen, over Londen te Parijs. Wat blieft U? Bevalt U zijn toon niet? Hij is Hugo Stinnes.
Maar naast Hugo Stinnes stond op de Conferentie een andere Duitscher, machtig door het vertrouwen, dat zijn vroegere kameraden, de mijnwerkers, hem toedragen, machtig vooral door de achting, die hij voor zich heeft weten af te dwingen van alle mijnwerkers ter wereld, van alle arbeiders ter wereld Toen m'nheer Stinnes had uitgedonderd en m'nheer Delacroix van de Belgen bedeesd zei, dat hij daarover eigenlijk gebelgd moest zijn, maar het niét was, alleen maar ‘levendig betreurde’, enzoovoort, toen sprak de vroegere mijnwerker Otto Hue, en hij sprak met dat aangeboren tact-gevoel, dat den man kenmerkt, die door zijn hooge gaven tot macht is gekomen, en zich bewust is te steunen op de kern van het recht zelf en te staan in het licht der toekomst. Hij zei het den geweldigen machthebbers van het oogenblik, de Millerands, de Lloyd George's, de Hymans e tutti quanti, machthebbers slechts zoolang het proletariaat het in zijn verdeeldheid nog toelaat, bedaard, maar overtuigend: ‘jelui, diplomaten, kunt zooveel plannen uitwerken als je wilt, de eind-beslissing berust bij de mijnwerkers’. En toen hij dit gezegd had kwam Lloyd George naar hem toe en drukte hem de hand. Lloyd George slaapt slecht tegenwoordig. Sinn Fein komt alle nachten bij hem spoken, het Bolsjewisme is eigenlijk zijn nachtmerrie, de toestand in Indië is voor een Britschen Prime Minister zwaar van digestie, de Labour party, de mijnwerkers, havenwerkers, spoorwegwerkers gunnen hem geen rust. Onder zooveel beproeving is een man allicht verzoeningsgezind en open voor een gemoedelijk woord, dat, ofschoon zacht gesproken, als in den Londenschen St. Paul, een donderenden echo geeft. Want hóór eens wat een zoo innig brave krant in Duitschland als de Centrum Parlementarische Korrespondens, zoo innig fatsoenlijk en braaf, zoo lief ook jegens dat goeie kapitalisme, dat bij ons
| |
| |
bijvoorbeeld De Heraut er iets van den ‘Rooien Duivel’ bij heeft, zegt: ‘De mijnwerkers willen niet de slaven van Foch of van Lloyd George worden. De Duitsche questie en de Europeesche questie is niet op te lossen tégen de arbeiders. Evenmin als het Duitschland mogelijk is tégen de arbeiders te regeeren, is het mogelijk den oorlog en zijn gevolgen tégen de arbeides te liquideeren. Dit is niet slechts bij de kolenquestie, doch ook bij het finantieele vraagstuk het geval.’ Dit is een Christelijke hymne op Bolsjewistische wijs gezongen. Lloyd George, die in zijn kwaliteit van Engelsen minister, Zondags geen kerkbeurt overslaat, raakt onder den indruk als hij overal de arbeiders de mooie psalm van ‘De Heer is mijn herder, mij zal niets ontbreken’, hoort zingen naar de wijs van het lied, dat Heinrich Heine bedoelde, toen hij beloofde:
Ein neues Lied, ein besseres Lied,
Mein Freunde, will ich euch lehren.
Wir wollen auf Erdeti glücklich sein,
Und wollen nicht mehr entbehren’!
De arbeiders ter wereld hebben overal dat lied leeren zingen, overal, en, waarachtig, zoo hoog is Lloyd George niet in zijn hoed, of hij betrapt er zich soms op, dat hij het meeneuriet. Het is ook zoo machtig, zoo troostend van bezieling. De Marseillaise is er maar 'n ‘Wien Neerlands bloed’ bij. Daarom trad hij te Spa op Otto Hue toe, en drukte hem de hand, zóó dat Millerand het benauwd kreeg, toen die hem hoorde zeggen: ‘kerel, wat zing jij dat lied goed. Ik mag het liever hooren dan het ‘Kapital, Kapital über Alles!’ van Stinnes.
Lloyd George slaapt tegenwoordig slecht, werd gezegd. Hij ziet er haast net zoo uit als de toestand in Ierland. Hoe die is, daarvan geeft een artikeltje in ‘Het Algemeen Handelsblad’ een idéé in een notendop. ‘De warboel in Ierland kan beschreven worden als revolutie in het Zuiden en burgeroorlog in het Noorden’.
‘Sir Edward Carson, de leider der Unionisten, heeft in het Lagerhuis verklaard, dat in drie vierde gedeelte van Ierland, in het Zuiden en Westen, waar Sinn Fein de macht heeft, feitelijk reeds een republiek is.’
‘Dagelijks zijn we in de gelegenheid te wijzen op gebeurtenissen, die deze uitspraak bevestigen. De Engelsche regeering staat blijkbaar machteloos. De politie wordt vermoord. Den militairen wordt door het optreden der spoorwegambtenaren het werk onmogelijk gemaakt.’
‘Het civiel bestuur is in handen van de republikeinsche rechtbanken. De politioneele macht wordt geoefend door de Iersche republikeinsche vrijwilligers.’
‘Home rule, vroeger een ideaal, heeft voor de uiterste partijen reeds lang afgedaan. Sinn Fein noch Unionist, die nog home rule wenscht. In het Hoogerhuis werd dezer dagen voorgesteld aan Ierland Dominion Home rule te verleenen. De regeering verzette zich daartegen. Geen week later spreekt Lloyd George er van onder zekere voorwaarden Dominion home rule toe te staan. Wordt de ontwikkeling der omstandigheden haar te machtig?’
| |
| |
‘Nog wordt vastgehouden aan het beginsel: “nooit een republiek”. Voor hoe lang nog? Waar zelfs de Unionisten en met hen vele Engelsche bladen moeten erkennen: de republiek is er reeds.’
‘In het Noorden de burgeroorlog in optima forma.’
‘Wel deed de regeering weten, dat zij in de twisten tusschen Unionisten en Sinn Feiners in Belfast neutraal stond en geen ander doel najaagde dan herstel van rust en orde, maar wat nu, dat de Unionisten hun bataljons op-commandeeren om naast de regeering te strijden, of, gelijk Sir E. Carson zeide: ‘desnoods zonder haar?’
‘De toestand is tot het uiterste gespannen. De ontknooping nadert.’
‘En het zal de vraag zijn of het aanbod van Dominion home rule ook niet te laat is gedaan.’
Dit is, in een styleering à jour, een kòrte maar welsprekende verklaring waarom Lloyd George er als Britsch Eerste-minister er zoo slecht uit ziet, en het er met zijn invloed op Millerand er dóór heeft gekregen, dat men ten slotte te Spa, zoetjes aan, zoo dat de Fransche chauvinisten het niet merken, of de heeren het loochenen of niet, begonnen is aan de herziening van het onmogelijke tractaat van Versailles. Daarin werd den Duitschers opgelegd 3.200.000 ton steenkool maandelijks te leveren. Zij komen er nu met 2.000.000 af. Deze pil wordt den Franschen chauvinisten nog wel heel erg versuikerd te slikken gegeven, maar slikken doen zij, en reeds met den Franschen slag. Een journalist in de Paris-Midi komt er al openlijk voor uit, dat hij geen ‘Anti-germaniste’ is. Op welken vredesapostel beroept hij zich om van deze zoo wonderbare bekeering te getuigen? Op wien anders dan op ‘Herr Stin-nes’? ‘Wij hebben het ijzer’, zegt deze Parijsche journalist, ‘de Boches hebben den steenkool. Bovendien hebben wij ons leger en onze bondgenooten’, en hij noemt dit ‘Frankrijks moreele kracht’. Daarom is hij niet meer bang voor ‘Herr Stinnes’ en zijn mede-Boches. Immers, zonder de handelsbetrekkingen.... ‘c'est la demi-faillite’. Over honderd jaar de complete verzoening.
Over honderd jaar? God behoede de menschheid voor een eeuw bescherming onder de vleugels van Hugo Stinnes! Uit het tuiltje dagbladbloemekens, deze maand door mij bijeengelezen, bied ik U dit madeliefje aan: de sub-Commissie van het parlementaire onderzoek in Duitschland of de regeering in 1917 de gelegenheid heeft verzuimd vrede te sluiten, heeft haar rapport uitgebracht met de volgende conclusie:
‘1o. Er bestond mogelijkheid in den winter 1916/17, dank zij de vredesactie van Wilson, tot vredesbesprekingen te geraken. De Rijksregeering heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. |
2o. De oorzaak is te zoeken in het besluit van 9 Januari 1917 om denl onbeperkten duikbootoorlog te proclameeren.’ |
Gij zegt: ‘dat wisten wij reeds’. Goed, maar het Duitsche volk kijkt er nu eerst van op.
In het rapport wordt verder uiteengezet, dat de voorbereiding tot deti duikboot-oorlog niet met de noodige zorgvuldigheid geschied, en de openbare meening niet met de noodzakelijke objectiviteit voorgelicht is. De rap- | |
| |
porten over de kansen van den duikbootoorlog zijn niet uitgebracht dooi deskundigen van den eersten rang, doch door een hoogleeraar uit Heidelberg, - gij kent hem wel: een van die ‘Es-ist-nicht-wahr!’:-mannen, - zonder eenig wetenschappelijk gezag en door onbekende medewerkers. Geen vakman van eenige beteekenis is gehoord. Men heeft de kopstukken van industrieel leven en scheepvaart er eenvoudig buiten gelaten. Alleen is de opinie ingewonnen van hen, van wie men wist, dat zij voorstanders waren van den duikboot-oorlog. Zelfs werd de Rijksdag met opzet verkeerd ingelicht. De rapporten van diplomaten, die tegenstanders waren, werden voor het parlement geheim gehouden. Eén voorbeeld: de militaire attaché te Washington, majoor Von Papen, had tegen den toenmaligen Chef van de staf Von Falkenhayn gezegd: ‘Indien het U niet gelukt de Vereenigde Staten uit de coalitie te houden, hebben wij den oorlog verloren’.
‘De chef van de pers-afdeeling in de staf heeft er voor gezorgd, dat majoor Von Papen - tegen den wensch van den toenmaligen minister van buitenlandsche zaken Von Jagow in - niét met journalisten in aanraking kon komen.
De redenen, waarom de duikboot-oorlog mislukte, zijn:
1e. | Er is geen rekening gehouden met de economische hulp van Amerika aan de Entente. |
2e. | De neutrale scheepvaart is niet dermate afgeschrikt als DuitsChland dacht. |
3e. | Met de maatregelen van de Entente tegen den duikbootenoorlog is niet voldoende rekening gehouden. |
4e. | De militaire hulpbronnen van Amerika zijn volkomen onderschat. |
5e. | Volkomen ten onrechte is geloofd, dat men de Amerikaansche troepentransporten kon verhinderen. |
6e. | Duitschland heeft er niet aan gedacht, dat de oorlog langer kon duren dan tot den zomer 1917.’ |
Wat mij in het bovenstaande tegen de borst stuit is niet zoozeer het feit, dat de Duitsche regeering dier oorlogsjaren werd samengesteld door een bende lichtzinnige misdadigers, die om het leven hunner medemenschen en het welzijn der volken dobbelden. Wij weten, dat het kapitalisme de menschen maakt tot misdadigers met Pecksniff-frasen van Gracen en Charity. Het hinderlijkste is dus niet zoozeer hun misdaad, maar hun domheid en kortzichtigheid daarin. ‘Doch waartoe’, vraagt gij, ‘waartoe deze oude koe uit de sloot gehaald? De oorlog is gedaan, de gesneuvelden zijn begraven, de verminkten hebben houten ledematen en loopen al in de straten te bedelen, of rooven op de straatwegen’? Omdat men uit het bovenstaande opnieuw leeren kan hoe de volken geregeerd worden, nu nog zoo slecht, zoo kortzichtig, zoo misdadig als voor enkele jaren. Dit komt -wijl in de meeste landen wel de regeerders, maar niet het systeem; wel de chefs, maar niet de onderchefs zijn heengegaan. Deze bereiden den volgenden oorlog reeds voor, met nog erger misdaden en, ongetwijfeld, nog erger domheden. Het is opnieuw het maandblad van de Royal United Service Institution, dat zijn lezers: Britsche officieren in den trant van dien generaal Dyer, die in
| |
| |
Amritsar een kwartiertje het ongewapende volk van Indië met mitrailleuses liet beschieten omdat er ergens een ‘English lady’ was beleedigd - en gij beweerdet, dat de tegenwoordige mannen niet meer ridderlijk weten te wezen! - het is dit Nieuwe Testament, ten gebruike van ridderlijke Britsche officieren, dat zijn lezers met den toekomstigen oorlog sticht. Lees, en ook gij zult gesticht worden ten opzichte van de schoone toekomst, die gij, nog jong misschien, of uw zoon, tegemoet gaat.
Kolonel Fuller sticht eerst de lezers ten opzichte van de tanks in den aanstaanden oorlog, en gaat dan voort: ‘Een andere groote revolutie in de wijze van oorlogvoeren wacht ons ter zee en te land: de gas-oorlog. Laten wij de kansen, die deze nieuwe oorlog-voering heeft, niet gering schatten!’
- De brave kent z'n pappenheimers, en weet, dat zij geneigd zijn zich in goede en kwade kansen te misrekenen. - ‘Vier en vijf eeuwen geleden’, gaat hij dan voort, ‘dachten zoowel soldaten als burgers zóó over het buskruit. Dat was, zeiden zij, een uitvinding van den Duivel’. - De kolonel kan zich er nog aan ergeren, als hij aan deze miskenning denkt. Het buskruit was immers een uitvinding van den Heiligen geest-zelf! Maar laat ons ernstig blijven en voortgaan. - ‘Al wat nieuw was, in zijn tijd, is aan zijn Satanische Majesteit toegeschreven, die wel de grootste uitvinder moet zijn. In deze hoedanigheid moet ik erkennen, dat ik een duivelaanbidder ben....’ Aardig gezegd, hè?
Broeders en zusters in ‘De Nieuwe Gids’, laat ons bij deze aardigheid van den kolonel even neerzitten en nadenken. Deze kolonel Fuller beweert, geloof ik, dat hij een Christen is, gelóóft in den Man des Kruizens, die vóór zijtn dood zeide: ‘hieraan zullen de menschen erkennen, dat gij van mij zijt, zoo gij liefde hebt onder elkander’. En later nog: ‘die het zwaard opneemt, zal er door vergaan’. Hoe zou de aanbiddelijke Jezus den man en diens gelijken tegemoet treden, die zich reeds-bij voorbaat verlustigen in de idée, dat zij hun medemenschen en dier arbeid en dier liefde en dier hoop verdelgen kunnen met verpletterende snelle tanks, luchtdicht om beveiligd te zijn tegen eigen giftgaswolken? De giftgas-oorlog, maar mènschelijk, zoete Jezus, die gezegd heeft: ‘kinderkens, hebt elkander lief’. De slachtoffers zullen dus pijnloos den gasdood ingaan.
Welk een kreet van afschuw kan er luid genoeg opstijgen over monsters, die dit nu reeds ter toekomst voorbereiden?!
Na kolonel Fuller voorspelde generaal-majoor Swinton de toekomst nóg schooner: ‘Ik vermoed, zei deze Christen, dat wij in de toekomst niet enkel gebruik zullen maken van gas, maar van alle vloeibare natuurkrachten, en het onderzoek der verschillende vormen van straling is zoo vooruitgegaan’
- hij zei: ‘vooruitgegaan’! - ‘dat verscheidene soorten daarvan een doodelijke uitwerking kunnen hebben. Wij hebben X-stralen, lichtstralen, warmtestralen, misschien is de mogelijkheid niet ver meer, dat wij doode-lijke stralen kunnen ontwikkelen, die onbeschermde menschelijke wezens doen verdorren of verlammen of vergiftigen.... De eindvorming van menschelijke oorlogvoering’ - hij zei: ‘menschelijke oorlogvoering’! - ‘ligt, dunkt mij, in ziektekiemen. Ik geloof, dat het daartoe zal komen.... en
| |
| |
waarom niet? Als wij tóch vechten. In dat geval zullen de tanks misschien niet het panacee zijn, daar het, behalve door voorafgaande inenting, niet mogelijk is den voortgang der ziekte te stuiten alleen door de mannen op te sluiten binnen stalen wanden of andere voorwerpen.’
‘Voor zulk een toekomst was het dus’, zegt de Engelsche Natian, ‘dat de jongelingschap van Europa en Amerika bij honderdduizenden gestorven is in den modder en tusschen het prikkeldraad van het Westelijke front en in de moerassen en woestijnen van het Oosten’!
Neen, neen, néén! Het maximalistische proletariaat zal de menschheid van deze monsters bevrijden, moét haar bevrijden van deze monsters. Er is geen andere Heiland voor de verdwaasde menschheid van heden dan de Proleet, die zijn ketens verbroken heeft, en die slingert om den nek van zulke monsters en hen er mee neerhaalt. Maar eerst zal hij m'nheer Hugo Stinnes, Duitscher, Franschman, Engelschman of Hollander, maar steeds de grove, bulderende,onder de lange neuzen der diplomaten met de vuist op tafel slaande Herr Stinnes uit den weg moeten ruimen, hoe dan ook. Van alle afzichtelijke, ongevoelige, wreede monsters, die het toekomstig heil der menschheid bedreigen, is hij de afkeerwekkendste. Van alle geeselaars van den zoeten Jezus komen zijn slagen op het bloedende lichaam der menschheid het felste neer. Van allen hoon is zijn hoon de brandendste in haar gepiinigde ziel. O, de schoonheid van den Dageraad, wiens licht zijn vernedering zal zien!
|
|