De Nieuwe Gids. Jaargang 35(1920)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 261] [p. 261] Natuur-symboliek door J. Winkler Prins. Elfen. Hoe menig keeren hoorde ik 't lied Der elfen in het ver verschiet, Bij 't dagen. Maar als de zon haar stralen giet, Dan moet men naar der elfen lied Niet vragen. 't Was in het groene lentgetij: De jonge boomen knopten blij En geurden, Toen wij voor 't eerst er, zij aan zij, Een jeugdige elf van banden vrij, Bespeurden. Ik vroeg verbaasd: wat doet gij daar? Zij lachte, en kamde 't groen-blond haar Met naalden: Met dennennaalden door elkaar, Die pas gegroeid er kant en klaar Reeds straalden. [pagina 262] [p. 262] Kerkje. 'k Herdenk hoe dikwijls wij, in de zon Gelegen, Eerbiedig, op 't grasperk, vóór 't preeken begon, Stil zwegen. Stil luisterden naar de opkomende zee Van klanken; Om bij het einde al zingende mee Te danken! Hoe 'k óp mij heesch tegen 't venster aan, Inblikte; En daar den ernstigen preeker zag staan En schrikte. En als het dan zonnig en schaduwrijk was, Hier buiten, Dan vielen naar binnen die schaduwen ras Door de ruiten. Dàn kropen de hazelaarsbladeren rond: Geflonker Kwam, ging en wisselde steeds op den grond Met donker. [pagina 263] [p. 263] Stilte. In der boomen hooge kruinen Stilte alom; Op de toppen van de duinen Stilte alom! Roerloos stom, Roerloos zweven Aan en af door schemerdreven Schimmendrom aan schimmendrom. Ginder wordt een draad geweven, En hier springt er één van 't leven. Klokgebom, Nauw hoorbaar even, Roept alom 't Plechtig: kom! 1885. Vorige Volgende