| |
| |
| |
Het internationaal privaatrecht in zijne tegenwoordige en toekomstige gedaante door H.Ch.G.J. van der Mandere.
Op den 29 Juli 1913, in het aanzijn bijna van de opening van het Vredespaleis, heeft Nederland op internationaal gebied een grooter verlies geleden dan door velen op dat oogenblik werd beseft.
Alle beschaafde Staten hebben hun eigen privaatrecht; hun personenrecht over huwelijk, over huwelijksvermogen, over huwelijksontbinding, over curateele en voogdij; hun zakenrecht over eigendom, over bezit, over zakelijke rechten, over nalatenschap; hun verbintenissen-recht over overeenkomsten, over het sluiten daarvan, over de rechten en plichten daaruit geboren, over het te niet gaan van verbintenissen; hun burgerlijk bewijsrecht en hun procesrecht met zijne regelen en vormen. De Staten hebben hun recht ieder af zonderlijk,maar de menschen leven thans door elkander heen. Zij reizen als vreemdelingen over het gebied van den vreemden Staat of zij wonen er als ingezetenen, maar toch met behoud hunner eigene nationaliteit; zij handelen, zij koopen en verkoopen, zij bevrachten en vervrachten in hun onderling verkeer, waarbij steeds meer de grenzen der landen verdwijnen en naar de nationaliteit der partijen niet wordt gevraagd. Zij bezitten eigendom of hebben hypotheekrechten over de grenzen, of zij kunnen aanspraken doen gelden op nalatenschappen, die over de grenzen zijn opengevallen. En toch verschilt het recht van hier tot ginds; niet op elk gebied van het rechtsleven evenzeer, maar in sommige deelen als huwelijks- en familierecht, erfrecht en proces- | |
| |
recht zeer sterk; zelfs in het verkeersrecht. Alleen machtige wereldrijken als het Romeinsche rijk der oudheid kennen eenheid van privaatrecht over een wereldgebied en voor allen, die daarop wonen. Maar zelfs de Statenverbindingen als het Duitsche rijk, hoelang heeft het daarvoor niet geduurd aleer het zijn burgerlijk recht als eenheidsrecht kreeg, gelijkelijk voor alle deelen?
Aldus wijlen Prof. Mr. G.A. van Hamel in een artikel, dat hij wijdde aan den zeventigsten geboortedag van den toenmaligen, op 29 Juli 1913 overleden Staatsraad Asser, den grondlegger, den schepper van het internationaal privaatrecht. Want - Asser heeft het zelf gezegd toen hij in 1893 het Amsterdamsche hoog-leraarschap vaarwel zeide - hij beschouwde de oondif icatie van het internationaal privaatrecht meer dan eenigen anderen arbeid, waaraan hij zijne krachten wijdde, als zijne levenstaak. Bedenkt men, zoo zeide hij toen, dat eerst in het laatst der vorige en in het begin van deze eeuw met de codificatie in Europa een aanvang is gemaakt, dan mag men verbaasd staan over de alom verkregen resultaten. De meeste landen zijn in het bezit eener goede nationale wetgeving, telkens verbeterd en aangevuld naargelang de behoefte. Doch zeer weinig, ja bijna niets is nog geschied om een vasten grondslag te geven aan het recht, dat daar, waar twee of meer wetgevingen met elkander in botsing komen, de toepasselijke wet aanwijst en, ook in andere opzichten, moeilijkheden uit den weg ruimt, die bij het internationaal verkeer uit dat verschil van wetgeving voortvloeien. De grootste onzekerheid heerscht nog op dat gebied.
Van vele personen weet men niet of zij gehuwd zijn of niet - de wettigheid hunner kinderen staat niet vast, ook niet de finan-ciëele gevolgen van hun echt. Een huwelijk wordt vaak in het eene land door echtscheiding ontbonden verklaard, terwijl het in het andere land als voortbestaand wordt aangenomen. Telkens zijn ouderlooze meerderjarigen in het geval, dat geene autoriteit bevoegd is in hunne voogdij te voorzien. Tal van testamenten worden hier als nietig, ginds als geldig aangemerkt. Wanneer iemand overlijdt, die in meer dan één land goederen nalaat, wordt meestal voor elk complex van goederen, in eenig land gelegen, de erfopvolging door de wet van dat land beheerscht, terwijl toch eene nalatenschap uit den aard der zaak eene eenheid is. De dag- | |
| |
vaarding van vreemdelingen gaat in vele landen met de onrechtvaardigste fictie gepaard. Het vonnis, in eenig land door den bevoegden rechter gewezen, wordt in ander land als scheurpapier beschouwd, ook al erkent men de bevoegdheid van den rechter, die het wees. De tot een failliet verklaarden boedel behoorende goederen, die zich in het buitenland bevinden, of de daar openstaande inschulden, kunnen veilig door eenen schuldeischer in beslag genomen en aan den boedel onttrokken worden zonder dat de curator het kan beletten. Is het wonder, dat Asser in 1893, een jaar, waarin de internationaliteit der wereld zich begon uit te spreken, gewaagde van toestanden, waarvan men na een aantal jaren niet meer zou begrijpen hoe ze in onzen tijd hebben kunnen bestaan!
En toch moest tegenover de verwondering, die vooral den gemiddelden leek op dat gebied kwam bevangen, wanneer hij zich een goed denkbeeld vormden van de gevolgen, waartoe deze botsing der nationale wetgevingen herhaaldelijk moest leiden; tegenover de bevreemding, volkomen gerechtvaardigd in een tijd, dat men posten telegraafverkeer, spoorwegen en kanalen, industrieelen en artistieken eigendom tot één geheel van internationalen aard tracht om te scheppen - gesteld worden het complex van moeilijkheden, die dienden overwonnen alvorens eenig positief resultaat zou zijn bereikt. Immers, prof. van Hamel heeft het destijds in zijn reeds door ons aangehaald artikel uiteengezet, dat niets ook natuurlijker is dan de rechtsverscheidenheid in de vele Staten vooral van de oude wereld, die alle hunne geschiedenis, hunne behoeften, hunne volkstraditie en volkskarakter op zichzelf hebben. Hoe mijlen ver ligt daarvan af de rechtseenheid of het wereldrecht, dat sommige wijsgeeren hebben gemeend zich te mogen denken als de logische consequentie der ontwikkeling, maar dat anderen onbereikbaar achten als in strijd met het karakter van het recht zelf. Hebben wij niet, zoo is meermalen gevraagd, ter tegemoetkoming aan redelijke eischen van verscheidenheid in karakter en cultuur, in onze eigene koloniën een verschillend privaatrecht voor Europeanen, voor vreemde Oosterlingen en voor de inlanders met adatrecht? Is hier niet terug te vinden de overlevering uit den tijd toen de Germaansche stammen de Romeinsche wereld ingingen en ieder stam-genoot zijn eigen stamrecht meedroeg, waar hij heen ging?
| |
| |
Blijft niet in sommige landen als het recht, dat de menschen beheerscht, nu nog hun nationaal recht hen overal vergezellen, en bestaat niet in tal van landen een nadeelig uitzonderingsrecht voor vreemdelingen, hoezeer ook niet meer te vergelijken met de rechtlooze behandeling, die vreemdelingen in overoude tijden ondervonden? Elke Staat heeft naast zijn eigen recht zijne eigene rechtsmacht, zijne eigene rechtspleging, en binnen zijne grenzen geldt alleen deze. De macht van den nabuur wordt door deze grenzen gestuit; eerst wanneer de Volkenbond tot algeheele ontwikkeling zal zijn gekomen, zal het mogelijk en wenschelijk blijken het begrip van souvereiniteit, dat in deze begrenzing opgesloten ligt, te beperken ten bate der internationale orde.
Hoe dikwijls echter gebeurt het thans niet, dat een Staat, afgunstig op zijne eigene rechtsmacht, zijne rechtstaak niet kan vervullen zonder dat hij van over de grenzen, b.v. voor het instellen van een onderzoek of het verhooren van getuigen, door den nabuur wordt gesteund. Dat alles wijst op gescheidenheid van privaatrecht, en als in strijd daarmede, samenvloeiing van rechtshandelingen en rechtsverhoudingen. In de dagen, dat elke Staat leefde zijn leven op zichzelf; dat de Staten slechts als Staten en door hun eigene vertegenwoordigers met elkander in aanraking kwamen; dat weliswaar de handel bloeide, maar met zijne eigene gebruiken en bijzondere voorrechten, heeft men niet gevoeld en niet kunnen voelen hoezeer deze tegenstelling reeds aanwezig was! Maar uit de steeds sterker wordende internationaliteit der wereld zijn ontstaan velerlei rechtsbehoeften, waarvan de vervulling ligt niet in de handen van den eenen of anderen Staat, maar slechts in de handen van alle Staten gezamelijk. Behoefte aan rechtseenheid met eerbiediging van het eigen recht en de zelfstandige rechtsmacht, is het doel, dat de codificatie van het internationaal privaatrecht zich stelt, en waarheen zij doelbewust en izeker streeft. De internationaliteit der wereld brengt mede behoeften aan eene voortgaande erkenning van gelijkwaardigheid in rechtspositie voor vreemdelingen en eigen onderdanen; aan onderlinge rechtshulp ook op privaatrechtelijk gebied; maar wel het meest aan rechtszekerheid en rechtsgelijkheid tegenover de vraag naar welk recht, naar de wet van welken Staat en bepaalde rechtsverhouding zal worden geoordeeld, met erkenning dus van die bepaalde wet, zij het
| |
| |
ook eene vreemde, door iederen rechter, in welken Staat ook, voor wiens rechterstoel de rechtsverhouding ter beoordeeling wordt gebracht.
Het scheen in den tijd van codificatie, van internationale regeling van vóór den oorlog, niet moeilijk om, een vaststaand en overeengekomen beginsel als uitgangspunt nemende, een zoodanig resultaat te bereiken. Maar men onderschatte de moeilijkheden niet, die in deze kwarteeuw moeizaam zijn overwonnen en die zoo straks, zal de Volkenbond zijn invloed doen gevoelen en tot herstel van het internationaal verkeer bijdragen, steeds meer tot het verleden zullen behooren. De wetgevingen der verschillende landen staan in tal van gevallen niet naast, maar tegenover elkander; de hoogste rechtsbedeeling is dan niet deze, dat elk land van geen ander recht de erkenning en toepassing zal toelaten dan van zijn eigen recht, maar dat voor elke rechtsverhouding erkend worde het overeengekomen Statenrecht, dat daarvoor past - het recht van het land, vanwaar de personen stammen, of van dat, waar zij wonen, of van den Staat op welks gebied de rechtsverhandeling tot stand kwam, of van dien, waar zij hare rechtsgevolgen heeft, of van dien, waar de goederen in geschil gelegen zijn, of van dien, welks recht partijen zelven wenschen in te roepen. Naar welk recht, zoo vroeg prof. van Hamel, zou moeten worden beoordeeld de het openvallen eener nalatenschap worden beoordeeld, naar die ‘ie plaats waar het wordt gesloten of naar die van de nationaliteit van de aanstaande echtgenooten en hoe, indien zij verschillen van nationaliteit? Kan eene echtscheidingsactie worden ingesteld, wanneer de wet van het land, waar de echtgenooten wonen, echtscheiding toelaat, ook als door de wet die huwelijksontbinding niet wordt erkend? Naar welke wet moeten de rechtsgevolgen van het openvallen eener nalatenschap worden beoordeeld, naar die van de woonplaats der erflaters of naar die van hunne nationaliteit, en moet ten aanzien van onroerend goed altoos de wet gelden van het land, binnen welks grenzen het ligt? Naar welke wet moet eene gesloten overeenkomst worden
uitgelegd, eene voogdij worden beheerd, eene onder-curateele-stelling toelaatbaar zijn?
Ziehier enkele voorbeelden, die het noodzakelijk aanzien hebben gegeven aan de z.n. collisieregelen, leidende voorschriften omtrent de oplossing van rechtsconflicten, die de eerste, de voornaamste
| |
| |
stof hebben geleverd voor de ordening van het internationaal privaatrecht. Zijne codificatie heeft niet meer, maar ook niet minder ten doel gehad dan redelijke beginselen te zoeken ter oplossing van deze rechtsconflicten en eenstemmigheid daarover te verkrijgen onder alle Staten met zoo uiteenloopende traditie, geschiedenis, rechtsopvatting en rechtsbeoordeeling. Bij dit streven is eenerzijds de erkenning van de zelfstandigheid der Staten en van de verscheidenheid hunner wetten punt van uitgang; anderzijds de erkenning als gelijkwaardig van het recht van eiken Staat en het zoeken naar gronden, leidende tot aanwijzing van de telkenmale toe te passen wettelijke beginselen. De leek, buiten het gebied van het privaatrecht staande, moge in zoodanige gevallen smalend spreken van juristerij, hij verzuimt uit het oog te verliezen, dat het recht in eiken Staat is gebouwd op het verleden, voortspruit uit traditiën, die in het volkskarakter, den godsdienst, de gewoonten weder hun oorsprong hebben gevonden; dat dus eene principieele verandering in het karakter van het toe te passen recht medebrengt eene hervorming in geheel het wezen van den Staat en leidt tot consequenties, waarvan de gevolgen niet te overzien zijn. Het streven van den nieuwen tijd is er op gericht geweest om in de staatseenheid te verkrijgen de figuren voor eene internationale rechtsorde; heeft onbewust geleid tot de erkenning van het internationaal karakter der menschelijke samenleving, gelijk dit uit den toenemenden handel en het verkeer steeds duidelijker is gebleken.
De practijk der toekomst dwingt de al te uitsluitend eigen rechtsmacht en rechtsbegrippen ter zijde te stellen, ondergeschikt te maken aan internationale regelen op dit punt; de practijk van het verleden staat daaraan in den weg, wijl dat geleverd heeft de bouwstoffen voor het tegenwoordig leven van eiken Staat. Deze beide, zonder te groote en schokkende overgang, en in overeenstemming te brengen, is een noodzakelijk, een dankbaar, maar tegelijkertijd een hoogst moeilijk en omvattend werk. Men denke slechts aan de tegenstellingen, die op het gebied van het nationali-teitsrecht, ook ten aanzien van het uitleveringsrecht, steeds principieel gebleken zijn tusschen Engeland en andere Staten; men denke aan het nauwe verband, dat in zoodanige onderdeden van het privaatrecht en het algemeen volkenrecht aanwezig is. De oorlog heeft plotseling geheel de wereld beroofd van de vorde- | |
| |
ringen, welke zij gemaakt had op het terrein van de regeling van het internationaal privaatrecht; deze vorderingen zullen even spoedig te herwinnen zijn, maar de practijk van den oorlog heeft desalniettemin geleerd, dat zoodra de omstandigheden ertoe leiden om de internationale samenleving ter zijde te stellen, de oude afgeslotenheid van het onbeperkte eigen rechtsgebied onmiddellijk terugkeert. Het internationaal privaatrecht, eerst sedeit eene kwarteeuw langzaam en aarzelend in de moderne Statenverhou-dingen ingeleid, maakt zeker nog levenwekkend onderdeel daarvan uit!
Hugo Grotius wordt niet alleen de grondlegger, maar ook de ontdekker van het volkenrecht geheeten, niettegenstaande het voor allen bekend is, dat er groote geleerden vóór en tegelijk met hem zijn geweest, die niet mindere verdiensten, op het gebied van het volkenrecht hebben. Men zou in gelijken zin den Nederlandschen Staatsraad Asser, die op 29 Juli 1913, korten tijd voor de opening van het Vredespaleis na een welbesteed leven stierf, den grondlegger van het internationaal privaatrecht kunnen rekenen; althans dengene, die, weliswaar geholpen door anderen, met groote energie de kiemen heeft gelegd voor de ontwikkeling van dezen geheel nieuwen tak van internationaal recht. Als pionier in eerste instantie kan hij onmogelijk worden beschouwd, al ware het alleen maar otn wat Voet in dit opzicht heeft gedaan, om wat de Amerikaansche rechter Story in den aanvang der negentiende eeuw heeft beproefd. Maar Asser heeft niet bij voorkeur willen zien de groote en oneindige leegte, die op het terrein van het internationaal privaatrecht zich voor hem moest openen; hij heeft den vasten wil tot slagen gehad en moeilijkheden overwonnen, die voor anderen onoverkomelijk schenen. Reeds op jongen leeftijd, toen hij nauwelijks het maatschappelijk leven was binnengetreden, heeft hij zich aan internationalen arbeid gewijd. Auguste Couvreur, de toenmalige hoofdredacteur en leider der ‘Indépendance Beige’, een man van veelzijdige beteekenis en ontwikkeling, stichtte de ‘Associatiom pour le Progrès des Sciences sociales’, en in ons land behoorde Asser tot een zijner ijverigste en meest overtuigde medestanders. In 1862 hield deze internationale vereeniging te Brussel haar eerste congres, waarop de fine fleur der Europeesche
| |
| |
wetenschap aanwezig was; het congres werd gevolgd, door gelijke in 1863 te Gent, in 1864 te Amsterdam en in 1865 te Bern. De Association heeft een schitterend, maar kort bestaan geleefd; slechts deze enkele congressen heeft zij gehouden en daarvan verslagen nagelaten, die alleen reeds haar bestaan wettigen.
Maar het zaad, door haar uitgestrooid, heeft nieuwe vruchten gedragen; reeds dadelijk op de congressen zelf, waar een afzonderlijke afdeeling zich bezig hield met de studie van de vergelijkende wetgeving. Drieërlei soort wetten deden zich, gelijk Asser later in een der artikelen in zijn ‘Revue de droit international et de legislation comparée’ heeft uiteengezet, aan het onderzoek voor. In de eerste plaats die, welke, hoezeer ook bekleed met een nationaal karakter, toch van zoodanig algemeen belang waren, dat elke Staat van de elders ingevoerde verbeteringen voordeel moest trekken; daarnevens die, ten doel hebbende de oplossing van internationale conflicten door juiste en heldere wetsregelen; ten laatste die, welker materie, reeds strekkende ten bate van de internationale betrekkingen, door alle belangrijke Staten op eenvormige wijze diende te worden behandeld. De ‘Association’ heeft Asser in kennis gebracht met zijn later zoo getrouwen vriend Gustave Rolin-Jaëquemijns, toen advocaat te Gent, later gedurende geruimen tijd de raadsman van den koning van Siam. En het is deze vriendschap, waarin ook de Engelsche rechtsgeleerde John Westlake spoedig deelde, die heeft doen ontstaan de bekende ‘Revue de droit international et de legislation comparée’, een uitgave, meer dan uitgave alleen, een daad op zichzelf.
In de persoonlijke herinneringen, die Asser in 1902 bij het sterven van Rolin-Jaëquemijns aan dezen heeft gewijd, heeft hij ons uitvoerig verhaald hoe het denkbeeld der Revue in de hoofden der stichters opkwam. Toen Westlake en Asser in 1863 bij Rolin op de Place van Artevelde in Gent logeerden, was er van dezen gemeenschappelijken arbeid nog geen sprake; eerst vier jaren later, toen Rollm in Nederland vertoefde teneinde de belangen te behartigen van een faillieten boedel, welks curator hij was, is op een wandeling in den Haarlemmerhout het denkbeeld bij beiden gerijpt. Een reeks van omstandigheden, alle van minder belang-wekkenden aard, hebben Rolin weerhouden om reeds dadelijk zijn volle aandacht aan deze zaak te geven; in Augustus van datzelfde
| |
| |
jaar 1867 schreef hij aan Asser, dat naar hij vreesde Westlake, dien men tot mederedacteur had uitverkoren, bezwaren maakte met het oog op zijn vele werkzaamheden. Maar Westlake heeft aan beider aandrang toegegeven en reeds in September 1867 schreef hij over het ontwerp-prospectus, dat zijn volle instemming had. Nog vóór de plannen geheel waren voltooid, trad een nieuwe persoonlijkheid in den kleinen kring: de Italiaansche rechtsgeleerde Mancini, bij Asser geïntroduceerd door Laboulaye, toen reeds bekend lid van het Italiaansche Parlement en van zijn diplomatiek comité, erkend juridisch deskundige. Mancini heeft het gebied, waarop de Revue zich zou hebben te bewegen, in groote mate verruimd; hij pleitte ervoor, dat men zich met het publiek recht, zoowel te land als ter zee, evenzeer zou bezighouden als men aanvankelijk slechts aan wetgeving en jurisprudentie had gedacht. Zijn raad is gevolgd en het eerste nummer van de Revue, hetwelk in den aanvang van 1869 het licht zag, bevatte naast het program artikelen over de studie der vergelijkende wetgeving en van het internationaal recht; bijdragen, die het omvangrijk gebied, dat de Revue zich koos, voldoende in het licht stelden.
Slechts vier jaren nadat de Revue was opgericht en blijk had gegeven van een ontwakend leven op internationaal gebied, werd het ‘Institut de Droit International’ te Gent gesticht. Lieber, de beroemde Amerikaansche jurist, die voor president Lincoln de artikelen redigeerde betreffende het oorlogsrecht in den secessie-oorlog, Bluntschli uit Heidelberg, Calvo uit Buenos Ayres, Lorimer uit Edinburg, Dudley Field uit New York, Moynier, de man van de Roode Kruis-verdragen, de Lavaleye uit Luik, Besobrasoff uit Petersburg, Asser uit Amsterdam en Rolin-Jaëquemijns uit Gent waren de oprichters, wier namen reeds vertolken het exclusief karakter, dat ten allen tijde aan deze internationale academie van het recht is eigen gebleven. Het Institut, het was van den aanvang af voorgenomen, zou zich slechts bewegen in de ‘regions élevées et sereines de la science’, gelijk het ten allen tijde gedaan heeft. Geen zitting, of er werden vraagstukken van het hoogste juridisch belang besproken en op zoodanige wijze, dat daardoor de wetenschap werd gediend en vooruitgebracht; vandaar, dat het Institut werkelijk invloed heeft geoefend op de ontwikkeling van de volkenrechtelijke wetenschap, en dat er tal van internationale tractaten zijn
| |
| |
aan te wijzen, waarvan het ontwerp van het Institut afkomstig is. De beide vraagstukken, die op de agenda van de eerste vergadering van het Institut te Genève in 1874 prijkten, betroffen de bevor-dering der internationale arbitrage en de oplossing langs den weg der eenvormigheid en door middel van staatsverdragen van sommige rechtsconflicten. Moeilijk had men duidelijker en princi-piëeler het devies van het Institut: Justitia et Pace tot uiting kunnen brengen; moeilijk zou het ook zijn, na een tijdsverloop van nog geen halve eeuw gelijke resultaten te toonen, die op dit tweeërlei gebied door het Institut zijn bereikt. In 1874 waren Asser en Mancini de rapporteurs over de condificatie van het privaatrecht; gelukkiger dan zijn Italiaansche, dien hij zelf heeft genoemd ‘la plus belle et la plus parfaite figure dont puisse s'enorgueiller l'Italie moderne’, heeft Asser de resultaten van zijn onvermoeiden arbeid mogen aanschouwen en tot dien arbeid mogen bijdragen tot op het oogenblik, dat reeds resultaten van beteekenis werden verkregen.
Onder Mancini's invloed beproefde Italië in 1867 tot overeenstemming te komen ten aanzien van de internationale regeling van het privaatrecht. De ontvangst der plannen echter, hoewel geenszins onwelwillend, was niet aanmoedigend;, de bijzondere tegenstand van enkele groote Staten, met name van Frankrijk en van Duitschland, werkte verlammend. In 1881 kwam Mancini als minister aan het bewind, doch toen in 1885 zijn kabinet door een parlementair votum viel, was de verwezelijking van de Italiaansche plannen nog even ver van het eindelijk doel verwijderd als vier jaren tevoren. Asser, die reeds op jeugdigen leeftijd zijn bekende schets van het internationaal privaatrecht schreef, welke in bijna alle talen der beschaafde wereld voor de juridische literatuur is bewerkt; een zoo uitnemend studieboek, dat de Zwitsersche hoogleeraar Meili zich de moeite getroostte de Nederlandsche taal leeren om dit werk in den oorspronkelijken tekst te kunnen lezen, - Asser is geslaagd in zijn pogen, al had hij niet den toch machtiger Itali-aanschen Staat, doch slechts het kleine Nederland achter zich. In 1891 ging het ministerie-Van Tienhoven, waarin de kabinetsformeerder, tevoren Asser's ambtgenoot aan het voormalig Amsterdamsch Athenaeum, de portefeuille van Buitenlandsche Zaken had, op het advies van Asser, die sedert 1875 raad-adviseur
| |
| |
van het departement was, over tot de uitnoodigingen voor de eerste Internationale Conferentie tot regeling van het Privaatrecht, en na betrekkelijk langdurige onderhandelingen kwam deze conferentie in 1893 te 's-Gravenhage bijeen. Het behoeft nauwelijks betoog, dat zij geenszins de belangstelling heeft kunnen wekken, die reeds tevoren aan de beide Vredesconferenties was verzekerd; immers, haar voorbereiding gschiedde in stilte, haar zittingen werden gehouden zonder uiterlijke praal, haar onderwerpen vooral schenen op het zuiver deskundig juridisch terrein te liggen en wekten geen belangstelling bij de groote menigte. Het moge zijn, dat voor deze laatste het volkenrecht veel grooter aantrekkelijkheid bezit, omdat daarmede, naar het althans schijnt, meer in eens te bereiken valt, voor een man als Asser, voor wien het zuivere en strikte recht op wetenschappelijken grondslag een deel, een groot en overheerschend deel van zijn leven heeft uitgemaakt, moest uit den aard der zaak dat volkenrecht niet die aantrekkelijkheid bezittten, welke de regeling van het internationaal privaatrecht juist wel biedt. Bij dit laatste toch ziet men zich niet eens, maar telkenmale geplaatst voor de geschreven nationale wetboeken, en komt het er telkenmale op aan de veelal vijandige strekkingen dier wetboeken te verzoenen voor de onderdanen van twee verschillende Staten, voor wie om de een of andere reden de grenzen dier landen practisch zijn uitgewischt; het komt er dus op aan, langs zuiver wetenschappelijken weg en met een helderen, juridischen blik, in de gedachten der nationale bepalingen door te dringen teneinde daaruit te putten de elementen voor de oplossing in internationalen zin. Verzoenend is de taak van dengene, die het internationaal privaatrecht wil codificeeren; verzoenend echter, zonder met de eischen van de juridische wetenschap in botsing te komen.
Hebben de vier conferenties voor internationaal privaatrecht, die achtereenvolgens in 1893, 1894, 1900 en 1904 bijeenkwamen, een zoodanig resultaat opgeleverd? Het antwoord op deze vraag wordt gegeven door de resultaten van de conferenties.
Toen den 12den September 1893 de gedelegeerden van Duitschland, België, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Zwitserland, Spanje, Portugal, Oostenrijk-Hongarijë, Denemarken, Rumenië en Rusland met die van Nederland in de Trêveszaal te 's-Gravenhage
| |
| |
bijeenkwamen, mocht Staatsraad Asser niet ten onrechte zeggen, dat een droom van zijn leven in verwezenlijking scheen te zullen gaan. En evenmin was het als een phrase zonder meer op te vatten, dat de Belgische gezant, de baron d'Anethan, den dag dier bijeenkomst den datum noemde van een nieuwe aëra op het gebied van internationaal privaatrecht. Voor een eerste en feitelijk tegenover zichzelf geheel onvoorbereide conferentie, mocht deze bijeenkomst, waarvan aan prof. Asser met algemeene stemmen het voorzitterschap werd aangeboden, zeer wel geslaagd heeten; in een achttal zittingen werden omtrent vier verschillende en hoogst belangrijke onderwerpen, het huwelijks-, het proces- en het erfrecht betreffende, tractaten samengesteld; en in het slotprotocol van den 25sten September 1893 verbonden de gedelegeerden zich de daarbij vastgestelde regelen aan de beoordeeling hunner Regeeringen en Parlementen te onderwerpen. Tegelijkertijd werd in dat protocol de termijn genoemd voor een tweede conferentie, eveneens te 's-Gravenhage te houden.
Deze kwam reeds in 1894 in het voorjaar bijeen, en met vreugde kon geconstateerd worden, dat geen der ten vorigen male deelnemende Mogendheden zich had teruggetrokken, kon integendeel de Zweed-Noorsche Unie als nieuw toegetreden Mogendheid worden verwelkomd. Op de grondslagen, een vorig jaar gelegd, werd thans voortgegaan, ook ditmaal weder onder Asser's praesidium. In het slotprotocol dezer tweede conferentie werden drie der vier ten vorige male reeds voorloopig vastgestelde ontwerpen gewijzigd en aangevuld opgenomen,en werden daarin toegevoegd twee andere, die regelingen inhielden omtrent voogdij en faillissement. De meeste dezer ontwerpen steunden op de avant-proj ets van den bekwamen voorzitter, en namen als algemeen principe de verzoening der tegenstrijdige elementen in de diverse nationale wetgevingen aan; hadden inderdaad ten doel scherp en zonder omwegen te doen uitkomen, welke legislatie in bepaalde gevallen zou voorgaan, welke maatregelen in bepaalde gevallen getroffen zouden moeten worden om conflicten tusschen de burgerlijke wetboeken van landen, welker onderdanen in zeer nauwe betrekking tot elkander komen, te vermijden. Het definitief uitvloeisel dezer beide conferenties werd neergelegd in het tractaat van 14 November 1896 van 's-Gravenhage, waarin door de gemach- | |
| |
tigden van tien Staten een overeenkomst werd aangegaan, die een algemeene regeling bevatte betreffende het burgerlijk procesrecht.
Op 22 Mei 1897 werd dit verdrag door een additioneel protocol eenigszins gewijzigd en aangevuld, en achtereenvolgens traden tot het tractaat ook die Mogendheden toe, die wel aan de conferentie hadden deelgenomen, maar voorloopig nog haar onderteekening niet hadden gegeven, het laatste op 31 December 1897 Rusland en Rumenië. Toen daarna het tractaat ook door de uitspraken der Parlementen was bekrachtigd geworden, kon men zeggen, dat voor geheel continentaal Europa, uitgezonderd dan de enkele Slavische Staten, die niet waren uitgenoodigd, eenheid van recht was verkregen ten aanzien van die onderwerpen, waaromtrent het verschil tusschen de wetgevingen vaak bezwaar opleverde, en waaromtrent erkend moest worden, dat dit bezwaar zich te sterker deed gevoelen naarmate het uit den aard der zaak met het dagelijksch leven meer en meer samenhing.
In 1900 kwam de derde conferentie bijeen. Maar in de jaren, die in dien tusschentijd waren verloopen, was er een belangrijke wijziging gekomen in de voorbereiding van de onderwerpen dezer conferenties; wijziging, welke Staatsraad Asser voor deze ingewikkelde materie noodig had geoordeeld en daarna met zijn gewone volharding ten uitvoer had weten te brengen. In 1897 reeds was de Nederlandsche regeering overgegaan tot het benoemen eener Staatscommissie tot voorlichting van het gouvernement inzake de aangelegenheden van het internationaal privaatrecht, en had natuurlijk aan Staatsraad Asser het voorzitterschap dier commissie opgedragen; het voorbeeld, door deze samenstelling gegeven, werd achtereenvolgens door Frankrijk, België, Rusland en Italië gevolgd. Het had de beste uitwerking, welke men zich kan denken. Want het daaruit gevolgde stelsel van schriftelijke voorbereiding had als regel de ontwerp-verdragen aan de verschillende Regeeringen rond te zenden, voordat zij haar gedelegeerden ter conferentie afvaardigden; op de daarop ontvangen antwoorden werden dan de documenten voor de conferentie opgebouwd, welke artikelsgewijze de opmerkingen en amendementen van elke Regeering aangaven, en zoodoende, nog voordat een woord gezegd was, een duidelijk overzicht van de verschillende standpunten toestonden, langdurige discussies ter verduidelijking van dit standpunt over- | |
| |
bodig maakten en vermeden. De derde conferentie, die van 29 Mei tot 18 Juni 1900 te 's-Gravenhage werd gehouden, heeft hiervan het gewichtige voordeel in meer dan een opzicht gevoeld; heeft echter ook telkenmale mogen bemerken, dat haar president, als hoedanig - het is bijna overbodig het te zeggen - weer opnieuw Staatsraad Asser fungeerde, de materie, hoe zwaar en moeilijk ook, beheerschte zoodanig, dat hij een ieder tot leidsman kon strekken en in alle moeilijkheden zonder onderscheid
den weg kon aanwijzen om uit het labyrinth van tegenstrijdige bepalingen te geraken. En wanneer men nagaat welke geleerden van groote beteekenis aan zijn zijde waren gezeten; wanneer men nagaat, dat een tweetal mannen van internationale reputatie als Louis Renault en Von Marters zijn ‘lieutenants’ werden genoemd, dan wijzen deze conferenties zelven reeds op een bijna eenig verschijnsel in de geschiedenis van internationale bijeenkomsten, op een permanent voorzitterschap, dat veel meer aan de persoonlijke eigenschappen van den benoemde dan aan égards tegenover het land, dat hij vertegenwoordigde, was toe te schrijven. In Asser vergat men den Neder-landschen gedelegeerde voor den vooruit aangewezen leider der werkzaamheden.
Wat de derde conferentie in 1900 tot stand bracht, het is terug te vinden in het verdrag van 12 Juni 1902, waarbij uit het slot-protocol van 1900 de regelingen der wetsconflieten met betrekking tot het huwelijk, der wets- en jurisdictie-conflicten met betrekking tot de echtscheiding en de scheiding van tafel en bed, en der voogdij van meerderjarigen, tot regelingen van de vijftien deelnemende Mogendheden werden verheven. Weer werd toen aan de Nederlandsche Regeering verzocht zich te willen blijven belasten met het voortzetten van den moeilijken voorbereidenden arbeid. En toen de toenmalige minister van Justitie, Mr. P.A.W. Cort van der Linden voor deze vleiende uitnoodiging den dank der Regeering overbracht, kon hij gewagen van de vervulling eener zware taak, ‘celle de trouver pour des principes, généralement approuvés, des formes concrètes acceptables pour tous et des régies pratiques’, doch kon hij tegelijkertijd spreken van een nabijzijnde toekomst van nog grooter gewicht. ‘Een verheven denkbeeld ligt ten grondslag aan Uw arbeid’, zoo sprak hij in dezen zin, ‘de aaneensluiting der menschheid, en te midden van Uwen arbeid zal het U allengs
| |
| |
duidelijk zijn geworden, dat de zedelijke afstand tusschen de verschillende volkeren dagelijks meer slinkt en dat wij niet zoover afstaan van het ideaal: één enkele menschheid, geleid door één enkel richtsnoer van recht.’
De vierde Conferentie, die in 1904 werd bijeengeroepen en die voor het eerst Japan aan haar beraadslagingen zag deelnemen, toonde ten volle de waarheid dezer woorden, want haar werkzaamheden waren van zeer belangrijken aard. Zij vatte allereerst aan een grondige herziening van het tractaat der rechtsvordering van 1896, en bracht hierin verschillende wijzigingen, door de practijk aangewezen; zij maakte in zekeren zin het pro deo proces internationaal door, naar het scherpzinnig initiatief van haar voorzitter, dat deel van de uitspraak, waarbij kosten zijn, direct executabel te verklaren en zoodoende aan den eisch tot het stellen van cautie tegemoet te komen. Eveneens bracht zij tot een goed einde de trac-taten betreffende de wetsconflicten met betrekking tot de gevolgen van het huwelijk, dit zoowel ten opzichte van de rechten en verplichtingen der echtgenooten in hun persoonlijke betrekkingen als ten opzichte van hun goederen; betreffende de curateele en betreffende het erfrecht, tegenover welk laatste de aanvulling op enkele punten tot een volgende conferentie nog werd voorbehouden. Den 17den Juli 1905 werd deze overeenkomst door een zevental Staten onderteekend; zij bracht een definitieve uniformiteit met gelijkstelling van nationalen en vreemdelingen bij het procesvoeren, met de hulp van rogatoire comrnissiën, met beteekeningen en toelating der executie van veroordeeling in de proceskosten, door den vreemden rechter uitgesproken, met een omvangrijke reguleering op het hoofddeel van het in het dagelijksch leven zoo diep ingrijpend familierecht. En men behoeft zich slechts te bedenken hoe delicaat deze in eerste beginsel reeds geregelde materie is, hoezeer juist geheel dat familierecht het nauwste verband houdt met de onderling afwijkende en zeker niet alleen van rechtskundigen invloed zijnde begrippen omtrent het huwelijk en zijn gevolgen, om tegelijkertijd te beseffen, dat
Asser's werk niet alleen den eersten steen voor een groot en machtig gebouw vormde, maar veel meer de fundeering zelve van dit gebouw uitmaakt, en een fundeering niet naar den modernen trant, maar ouderwetsch soliede en degelijk. Zijn beleid deed de klippen omzeilen en wel het sterkst werd dit in
| |
| |
een der conferenties zelve gevoeld, toen Oostenrijk's bedenkingen tegen het toelaten binnen zijn grenzen van een huwelijksvoltrekking tusschen vreemdelingen, waarbij verhoudingen aanwezig zouden zijn, welke de Oostenrijksche wet als principiëele beletselen beschouwde, bedenkingen, religieus vari zeer ernstigen aard, geheel werden opgeheven door den takt van den leider dr vergaderingen, die het bemiddelend amendement reeds gereed had in dezen geest, dat ook huwelijken van vreemdelingen, voor den diploma-tieken of consulairen ambtenaar van den Staat dier vreemdelingen gesloten, door den Staat op wiens grondgebied dit geschiedt, om godsdienstige redenen niet kunnen worden betwist.
Bij de vier conferenties voor internationaal privaatrecht, te 's-Gravenhage in 1893 en volgende jaren gehouden, sluiten zich de conferenties voor de internationale regeling van het wisselrecht, die achtereenvolgens in 1910 en 1913 plaats hadden, nauw aan. Een groot stuk arbeid was door de vier Haagsche conferenties reeds geleverd, maar rechtstreeks op het gebied van den handel sloeg dit niet. En in het bijzonder de geldhandel had behoefte aan meer internationale eenvormigheid dan totnu-toe bestond. Dat groote bezwaren ook daarbij moesten worden overwonnen, spreekt vanzelf; dat hier niet alleen de eischen van de strenge juridiek, maar ook die van de financiëele praktijk aan de orde waren, bleek al dadelijk. In het algemeen; zou men aannemen, dat een, jurist, die achtereenvolgens het hoogleeraars-ambt, het adviseurschap van Buitenlandsche Zaken en het lidmaatschap van den Raad van Staten bekleedde, niet de aangewezen adviseur mocht worden! geacht voor financiëele aange-legenheden. Asser was erkend deskundig op het gebied der verzekering; de waarde van zijn adviezen dienaangaande is gebleken alreeds uit de instemiming, die zij in de kringen der belanghebbenden, vonden. Dat hij, kundig econoom was, ook al trad dit niet zoo telkenmale naar voren/, heeft hij meer dan eens bewezen. Op aandringen van Duitschland en Italië heeft dan ook de Nederlandsche regeering, mede op zijn advies, niet geaarzeld de bespreking van dit vraagstuk op haar schouderen te nemen. Geheel het systeem van voorbereiding van de wisselrechtconferentie van 1910 berustte op de deugdelijke grondslagen, die bij het internationaal privaatrecht zoozeer proefhoudend
| |
| |
waren gebleken. De beraadslagingen zijn lang, moeilijk en ingewikkeld geweest; zelfs voor de financiëele deskundigen, die buiten de conferentie stonden, was het meermalen: de vraag of iets, en dan nog iets goeds, was bereikt. Het voorloopig resultaat, dat in 1910 werd verkregen, is in 1913 aangevuld, verbeterd en vastgelegd. En op hetzelfde oogenblik heette het, dat een vijfde conferentie voor internationaal privaatrecht zou worden aangevangen, terwijl het tevens heette, dat Engeland bereid zou zijn de beslissingen van de vier voorgaande op het gebied van burgerlijk procesrecht, van huwelijksrecht en van huwelijksgoederenrecht te aanvaarden.
Wat hiervan zij, moge in het midden worden gelaten, de oorlog heeft dit alles plotseling tot het verleden doen behooren. Het internationaal privaatrecht scheen aan de invloeden van den oorlog onttrokken; zijn er niet bepalingen in de Haagsche conventie voor de gebruiken van den oorlog te land vara 1907, die doen gevoelen, dat men den oorlog slechts tegen dien Staat en zijn vermogen, im geen geval tegen de private vermogens van, de particulieren wil voeren? Hoe het zij, vanaf het oogenblik, dat de oorlog zijn intrede deed, heeft het eene land gewedijverd met het andere in uitzonderingswetgeving op privaatrechtelijk ge-bied. Er zijn er, die beweren, dat Engeland en. Frankrijk hierin zijn voorgegaan; er zijn er ook, die het tegendeel volhouden. Hoe het echter zij, reeds in de eerste oorlogsmaanden vulden de bundels, aan deze oorlogswetgeving gewijd, een behoorlijke ruimte en deden: zij gevoelen, dat die opzet der Haagsche verdragen voor privaatrecht van de zijde van het meerendeel der oorlogvoerenden geenszins tegenhield, om deze geheel buiten werking te stellen. Maar al schijnt het, dat, vooral door den langen duur van den oorlog, het werk van deze conferenties van internationaal privaatrecht niet bevorderd is, de naaste toekomst geeft reden en aanleiding om te hopen, dat op haar grondslag krachtig zal kunnen worden voortgebouwd; want, vóór dezen oorlog leefde als nu in de hoofden van alle volkeren de zekerheid, dat verscheidenheid van nationaal privaatrecht niet alleen geenszins wenschelijk, maar in onze internationale maatschappij van thans nauwelijks mogelijk is. Men kan niet eenerzijds wenschen, dat 't verkeer tusschen de volkeren toeneemt ein ander- | |
| |
zijds voor dat verkeer aan de particuliere personen ontnemen alle rechten, waarop zij ter persoonlijke veiligheid en zekerheid in het eigen land kunnen rekenen. Het bevorderen van verkeer, het aanmoedigen van handel en nijverheid, beide noodig, wil men den opbouw der
wereld in de hand werken, stelt vanzelf de verplichting, dat men voor de rechtszekerheid der onderdanen ook in vreemde omgeving zal hebben te waken. De bescherming van de rechten van onderdanen buitenlands is een onderwerp, waaraan door volkenrechtgeleerden reeds meer dan ééne uitvoerige studie is gewijd; zonder het 't onderwerp der naaste toekomst bij uitsluiting te willen noemen, kan toch worden gezegd, dat daarin groote belangen, liggen opgesloten.
De betreffende artikelen, die aan het einde van het statuut van den Volkenbond voorkomen, zeggen niet met zoovele woorden dat de tractaten van voor dezen oorlog alle zullen worden hersteld, maar geven toch het recht te denken, dat aldus ten spoedigste zal geschieden. De Volkenbond heeft, in welken vorm dan ook totstandgekomen, ten doel de internationale rechtsorganisatie tot stand te brengen: te herstellen, voorzoover deze bestond. De tractaten voor internationaal privaatrecht zijn te korten tijd in werking geweest om reeds een deugdelijk middel te blijken ter verzekering van dezen internationalen rechtstoestand. Maar voor een ieder, die bedenkt welke juridische gevolgen het dooreenleven van de verschillend volkeren met zich brengt; tot welke moeilijkheden aanleiding geeft en moet geven de herhaalde botsing van verschillende nationale wetgevingen, zonder dat op eenigerlei gebied zou zijn bepaald aan welke de voorrang dient te worden toegekend, zal het ook duidelijk zijn, dat het tot de eerste plichten, van den Volkenbond behoort om de deskundigen aan den arbeid te zetten, teneinde deze problemen nader tot oplossing te brengen. En dat daarbij met deru arbeid, dien Nederland door Asser ondernam en dien Asser, dank zij Nederlands steun, tot een zoo verre oplossing reeds wist te brengen, zal worden rekening gehouden-, spreekt wel vanzelf. Als een bewijs trouwens hoe groot de belangstelling van Nederland's zijde in de regeling van de ontwikkeling van het internationaal privaatrecht is, moge worden gelet op handhaving der permanente commissie voor het internationaal privaatrecht, als welker voorzitter na Asser's dood achtereen- | |
| |
volgens de Staatsraden Heemskerk en Josephus Jitta optraden.
Moge deze commissie in de naaste toekomst geroepen worden om de Regeering te adviseeren tot het organiseeren van menige nieuwe conferentie, die niet alleen het aanvankelijk gebied van het internationaal privaatrecht zal bevestigen, doch dit zal uitbreiden telkenmale opnieuw!
|
|