| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.
Het Parlementarisme heeft zijn langsten tijd geleefd. De moeiten, waarmee tegenwoordig regeerings-crisissen tot een vergelijk komen, bewijzen, dat partijschap het den dood aandoet. Er was een oogenblik in de afgeloopen maand, dat de helft van Europa niet wist hoe het uit de diverse parlementaire verwarringen de noodige nieuwe ministeries kon samenstellen. Italië, Duitschland, Tsjecho-Slowakije, Portugal, Polen, Noorwegen stonden allen tegelijk voor de vraag: hoe uit hun partijverhoudingen een homogeniteit te vormen, waaraan een ministerie houvast had. Het derde Ministerie-Nitti in één jaar tijds had in Italië nauwelijks leven genoeg om voor de Kamer te verschijnen en te zeggen, dat het weer aftrad. Zelden heeft een door den algemeenen hoon van zijn volk weggejaagden minister grooter persoonlijke voldoening gekend dan Giolitti, de verfoeide, die door koning en volk algemeen als redder in nood werd aangeroepen. Erger nog was het in Duitschland, waar het parlementarisme bezig is harakiri te plegen. Onnoodig hier het verloop van den crisis in het parlementaire leven onzer Oostelijke buren te volgen. Er heerscht daar een slechts met de grootste inspanning van alle volkskrachten, die bij het voortbestaan der bestaande maatschappelijke orde belang hebben, bedwongen chaos, waaruit eindelijk onder het kanselierschap van een Centrumsman, Fehrenbach, een ministerie bij elkaar is gelapt, dat het misschien wel uithoudt tot de eerste equinoxale parlementaire stormen. Geen der partijen in Duitschland is tot regeeren in staat en, wat veel erger is voor een rustige ontwikkeling der hedendaagsche geschiedenis van zijn volk, geen een samenstelling van partijen is dit, zonder gevaar te loopen door een andere samenstelling zich het leven onmogelijk gemaakt te zien. En ook dit is een symptoom, dat wij een oude samenleving zien onder gaan, zonder dat er nog een nieuwe geboren is.
Het maatschappelijk leven der volken valt uiteen. Er zijn geen twee partijen in een volk, geen twee volken in een volkengroep, geen twee volkengroepen ter wereld of de een belaagt de ander, ondermijnt de ander. Een tijdelijke of plaatselijke overwinning bevat de verwachting van een weldra te lijden nederlaag. De verwarring is overal zoo overweldigend, dat men zich slechts geroepen behoeft te zien om haar overzichtelijk te bespreken om een begrip te krijgen hoezeer een poging om haar te ordenen hopeloos is. Men voelt er zich dan soms bij duizelen. Wij beleven zulk een geweldigen
| |
| |
tijd, dat er niets onbelangrijks meer in is. Het ontslag van een werkman ergens ter wereld kan tot gevolg hebben, dat meer dan een volksleven in meer dan een zijner uitingen onmogelijk wordt gemaakt. Verwarring en disharmonie overal. Voor het individu is een rustig leven slechts dan mogelijk, indien het zich verschuilt in gepantserd egoïsme, of zich geheel overgeeft aan kortzichtige partijpolitiek. Die de geestelijke eerzucht heeft zijn tijd te willen begrijpen, het verloop der gebeurtenissen te volgen, kent oogenblikken, dat hij versuft en moedeloos neerzit, en zegt: ‘alles wat ik weet is, dat ik nièts weet’. Onder alle leiders der volken is er misschien slechts een, die volkomen eerlijk is en gezond verstand bezit: generaal Smuts. Wat hij zegt lijkt soms een korte samentrekking van alle verwarring tot één punt, waarop hij zijn helder licht laat schijnen. ‘Wat doet de Volkenbond?’ vroeg hij laatstelijk, naar luid van een vraaggesprek in de Daily Chronicle, ‘wat doet de Volkenbond, wanneer hij niet kan verhinderen, dat Polen tegen Rusland oorlogvoert, terwijl het land zelf omkomt van honger en ellende, en wanneer hij niet kan ingrijpen tegen Frankrijk, dat zonder toestemming van de overige leden van de Alliantie door zijn drastische maatregelen Duitschland in den zelfden toestand brengt als Rusland?.... Zien de staatslieden in Eurpoa wel in naar welken chaos de wereld toegaat?.... Het constitutioneele probleem van Engeland - hij had er bij kunnen voegen: “van elk ander volk” - is, nieuwe formules te vinden voor nieuwe toestanden.’
Uit deze woorden spreekt althans de welmeenendheid van een eerlijk man, die het gevaar en zijn snelle nadering van een ondergang van alle bekende staatsvormen inziet, en zijn waarschuwende stem doet hooren om niet langer te trachten de volken te leiden met regeeringssystemen, welke in den oorlog kapot zijn geslagen. Ten slotte is de onbeschrijflijke verwarring der politieke wereld te herleiden tot een gigantenstrijd van een machtige minderheid, die tot nu, hoe dan ook, heeft geregeerd, tegen een meerderheid, welke geregeerd werd, en daarvan genoeg heeft. Dring in de bestaande verwarring, op welk punt gij wilt, door, en gij vindt er het kapitalistische belang van groep tegen groep, volk tegen volk, maar daaromheen de bedreiging der proletariërs, die zich door hun harde en huichelachtige meesters van voor den oorlog niet meer willen laten gezeggen. Mèèr: die deze uit hun leven willen wegdoen. Ik herinner mij een wààr woord van wijlen prof. Quack: ‘Omdat, zei hij ongeveer, het leven tegen onderdrukking in groeit, waren er vroeger velen, die dachten, dat men het slechts had te onderdrukken om den groei er van te bevorderen’. Deze kapitale, maar vooral kapitalistische dwaling heerscht nog steeds. Maar de proletariërs, bij uitstek leven van leven, hebben daar genoeg van. Zij pogen op hun beurt de onderdrukkers te onderdrukken.
Niettemin, niet alle staatslieden zijn even blind en doof voor de teekenen des tijds. De wereld heeft sinds zes jaren zulk een gevoelige les geleerd, dat zelfs ministers, hardleersch uit den aard van hun ambt, er het begin van kennen. Als in Duitschland het kiezerscorps gestegen is van 14 millioen vóór den oorlog tot 40 millioen, en bij de jongste verkiezingen geen der partijen grooter betrekkelijke winst heeft behaald dan de Onafhankelijke
| |
| |
Socialisten, dan is dit slechts een verduidelijking van de stemming, welke meer of minder openlijk te kennen gegeven in elk volk leeft. Lloyd George heeft oogenblikken, dat hij dat wel begrijpt, en dan weer andere, dat hij terugvalt. Hoe anders, dat men in Engeland nu vrij wel openlijk het Bolsjewistische Rusland de hand toesteekt? Is dat in waarheid om al de voorraden, welke in dat ietwat verwaarloosde Luilekkerland heeten opgestapeld te liggen, naar West-Europa te brengen, waar men ze zoo goed gebruiken kan? Maar wie gelooft aan die voorraden, en zooal, wie gelooft aan de mogelijkheid om ze te kunnen vervoeren? Er zijn geen voorraden in Rusland en er zijn geen vervoermiddelen. Maar er is een dreigend proletariaat in Engeland-zelf, dat wenscht, dat Engeland met het Bolsjewistische Rusland vrede sluit, het althans niet langer belemmert in den groei zijner maximalistische ontwikkeling. Winston Churchill, minister van oorlog, de Razende Roelant van het Britsche parlementaire kapitalisme, mag daartegen uitvaren en Lenin ‘een monster’ noemen ‘zittende op een troon van doodshoofden’ - wel een singuliere uitdrukking van een tegenover het Parlement verantwoordelijken minister over een staatshoofd, waarmee zijn collega-minister bezig is te onderhandelen! - zelfs het protest van de bondgenoote Frankrijk tegen die onderhandelingen belet Lloyd George niet om er mee voort te gaan. Om de Russische voorraden? Lak! Enkel om den in zijn vakbonden machtig geworden Britschen Proletariër, die binnen in het Britsche wereldrijk-zelf bezig is het zoo hard te ondermijnen als de oorlog het schijnbaar nog grootscher, nog vaster aaneen gesloten heeft gemaakt. Niet enkel het Parlementarisme heeft zijn langsten tijd geleefd, maar ook het Britsche rijk, waarin het in zijn tegenwoordigen vorm is ontstaan. En dit spreekt van zelf. The British Empire is in zijn Babylonischen bouw met zijn haast
ongetelde veelheid van talen meer dan eenig element, waaruit het in den loop der eeuwen ontstaan is, een schepping van het kapitalisme. Wat Kléber in Egypte tegen den jongen Bonaparte zei: ‘mon général, Vout êtes grand comme le monde’! geldt nog in voller zin van bewondering op het British Empire. Hoezeer een verkerning en verheerlijking van het doemwaardige kapitalisme, nooit is een volksschepping, menschelijke schepping dus, grootscher, indrukwekkender geweest dan dit, en hoe de ontwikkeling der menschheid ook moge zijn: eenmaal the British Empire geworden wat alle menschelijke scheppingen worden, is het waarschijnlijk, dat nooit en nimmer de menschheid er de wederga van zal aanschouwen. Hoor echter dezen verheven tempel kraken, zie zijn scheuren. Het bouwwerk kraakt en scheurt in zijn fundamenten en in zijn kroonlijsten, in zijn onderbouw en in zijn koepels, in Indië en, gevaarlijkst van alles, in Ierland. Zullen wij het morgen beleven of het volgend jaar, dat er een oorlog uitbreekt tusschen Engeland en Schotland, en Ierland? Is er de burgeroorlog niet reeds in uitgebroken? Ook hier de strijd van kapitalisme tegen proletariaat, of liever van dit laatste tegen dit eerste. De Roomsche proletariërs in Ierland willen niet langer geregeerd worden door protestantsche kapitalisten, het Zuiden niet langer door Ulster, de Roomsche boeren niet langer door de grootgrondbezitters van de Engelsche High Church of Low Church. Lach dan
| |
| |
wat om de belachelijke grootspraak van Lloyd-George op het oogenblik, dat de proletariërs in zijn land hem dwingen Lenin, over Krassins schouders heen, de hand te reiken, of, indien deze stemming U nader ligt, kunt gij er ook om huilen, dat een leidend staatsman zulk een trieste grootspraak uit: niet alleen moet de Turksche opstand in Anatolië bedwongen worden ‘to the knock out’ - en dat zal Lloyd George doen! - maar ook Ierland. Wat 'n kerel, hè? Wat 'n mannetjesputter! Wat 'n ijzervreter! ‘To the knock out’! Hij heeft er 'n millioen man voor over. Bagatel! Kent gij iets nog minder waard dan een millioen menschenlevens? Zou een groot staatsman zich met zulke futiliteiten kunnen bezighouden? ‘To the knock out’! Desnoods met een millioen menschenlevens. Er zijn nog steeds proletariër-levens teveel, en voor dat het nog eenige tientallen millioenen ter wereld daarvan heeft opgeofferd zal het kapitalisme geen rust kennen. Dus dan maar ‘to the knock out’! in Aanatolië en in Ierland: een methode, welke het voordeel heeft van even als het bekende handige mes aan twee kanten te kunnen snijden. Maar de Labour party heeft op haar jongste congres besloten, dat het Iersche volk zelf moet beslissen over den regeeringsvorm dien het wenscht. Zij doet aan dat ‘knock out’ niet mee, is zelfs geneigd het Iersche volk te steunen als het een geheel van Engeland onafhankelijke republiek beoogt. ‘To the knock out’! Voor zulk een bewerking is een vuist noodig, en ‘zet eens 'n vuist als je geen hand hebt’. Lloyd George heeft nog wel een hand, maar als 't er op aankomt steekt hij die toch liever in zijn broekzak. Bij wijze van spreken dan, ge verstaat me. Want indien gij me zegt, dat een minister nergens liever zijn hand in
steekt dan in den zak van zijn belastingbetalenden medeburger, dan hebt gij gelijk. Maar in ieder geval was dat van die ‘knock out’ ook maar van hem zoo'n wijze van spreken. Want waartoe anders, waar de Engelsche troepen in Anatolië van de Turksche nationalisten bloedig op hun kop hebben gekregen - de Fransche troepen niet minder, trouwens - waarom laat hij het dan aan Venizelos en zijn vlugvoetige en kortgerokte euzonoï over om den Turken te leeren, dat zij zich aan de beschikkingen van de goden hebben te onderwerpen?
‘To the knock out’. Dit kan Venizelos, de man van Creta, waar alle ingeborenen leugenaars zijn, nog zeggen. Aan het hoofd van een in den modernen zin half beschaafd volk, ààrdig volk toch, dat niets doet, als het niet onderwijl kan ‘politieken’ - het woord zelf is immers Grieksch - halfbeschaafd, met Uw verlof, niet te min; maatschappelijk-achterlijk, zooals alle volken der Orthodoxe kerk dat kunnen zijn; wel gemakkelijk van revolutie maken, maar zacht onder een hàrde hand, speelt Venizelos ‘va banque’, als alleen un Grec dit kan doen. Vergeet niet, dat de Grieken - de Hellenen, met alle respect - moe van den oorlog tegen Bulgarije, moede van teveel overwinning, heelemaal niet gesteld waren om aan den laatsten oorlog deel te nemen, en Konstantinos gelijk gaven, die het, zooal niet met ‘de Moffen’, dan toch met zijn zwager Wilhelm II hield. Maar dit was tegen den zin zijner officieren, tegen den zin van Venizelos, den Cretenzer, die, onder Turksch bestuur geboren, zoo iets in het leven, Turkenhater was,
| |
| |
zooals maar alleen een Oostersch Christen de Turken haten kàn. Venizelos krijgt nu voor een Grieksch leger de vrije hand in Klein-Azië, en weet reeds van overwinningen te vertellen. Maar de Turken bereiden zich voor op een guerilla in de bergen, en op een ‘heiligen oorlog’: een dier Muzelmaansche ‘dsjehads’, welke hun kracht ontleenen aan het ten doode bereid zijn van hen, die er zich aan wijden. Venizelos en zijn vrienden, de eerste ministers der groote mogendheden, die veel spreken van een ‘knock out’, zònder de vuist te kunnen opheffen, kunnen daarvan nog verrassingen beleven.
Want de van alle kanten bedrongen Islam is bezig een verbond te sluiten met het Bolsjewisme; de bezieling van den Profeet vereenigt zich met die van Lenin. De Islamitische krantjes van Caïro, die van alles wat er in de muzelmaansche wereld leeft, zoo goed op de hoogte zijn, getuigen er van.
Enfer-pasja en Moestafa-Kemal-pasja, tegen wie nu de troepen van Venizelos gaan optreden, zijn er de ziel van. De eerste heeft reeds een Toeranisch verbond gesticht, dat over de geheele muzelmaansche wereld zich hoopt te vertakken, en gegrond is in den ‘heiligen oorlog’ tegen de ‘Ongeloovigen’, die den Islam bedreigen. Op zich zelf zou dit niet iets wezen, waarover de Europeesche overheerschers van Islamitische volken zich bijster ongerust zouden behoeven te maken, maar vereenigd met het Bolsjewisme, wordt het in het Oosten een kracht, temeer te vreezen, wijl zij in het hart der Europeesche volken zelf haar sympathieën vindt. De kapitalistische dagbladen van Engeland zien het gevaar zeer goed in. Zij spreken er reeds over om de gedroomde heerlijkheden van een Britsche exploitatie van Mesopotamië, het land waar het Bijbelsche Paradijs moet gezocht worden, met al de petroleum-rijkdommen maar te laten voor wat zij zijn. Maar hoe kan Perzië behouden blijven voor den machtsinvloed van the British Empire, indien dit Mesopotamië opgeeft? Om niet te spreken, dat dan Britsch Indië ook open ligt voor de Bolsjewistische troepen van Lenin.
Jammer voor zijn roem, dat de oude ‘Tijger’, Clemenceau, nog niet gestorven is, jammer ook voor zijn gemoedsrust in deze laatste dagen van zijn leven. Wel heeft hij in Frankrijk natuurlijk nog vrienden en vereerders, die hem geestdriftig verdedigen, maar dat hij verdedigd moet worden, is reeds een bedenkelijk verschijnsel. Deze noemt het ‘de slaaf van Engeland’, gene zijn werk, het noodlottige vredestractaat van Versailles, dat juist een jaar bestaat, een ‘domheid’. En de oude ‘Tijger’ verdedigt zich op zijn wijze tegen dergelijke aanvallen door aan een journalist, die hem er over kwam hooren, te zeggen: ‘Zeg aan Briand - deze oud-premier is zijn bête noire - ‘Zeg aan Briand, wanneer je hem spreekt, dat ik de aardrijkskunde even goed weet, of even slècht, als hij zelf. Wij hebben echter niet volgens de geografie gehandeld, maar volgens de psychologie, welke ons in die dagen beheerschte’. Dit sloeg op de beschuldiging tegen den ‘Tijger’, dat hij, toen hij Engeland de vrije hand liet in het petroleum-rijke Mosoel, niet wist wat dit waard was. Maar is er op het Vredestractaat van Versailles ooit scherper critiek geuit dan door den vader-zelf. Het werd opgesteld ‘in de psychologie, welke ons in die dagen beheerschte’. Dit
| |
| |
wil zeggen: indien we het nog eens over konden doen, zouden we het heel anders doen. En aan zulke staatslieden, die er later openlijk voor uit komen, dat zij van de belangen der menschheid, waarover zij hebben te beslissen, precies even veel ‘of even weinig’ verstand hebben als een ander hunner gelijken, is voor tientallen van jaren leven en welzijn der volken overgeleverd.
‘Ce n'est que le premier Spa qui coûte’, grappen de Franschen, die, gelukkig, met dat al hun geest niet verliezen. Wanneer dit gelezen zal worden zullen de overwinnaars eindelijk te Spa met de overwonnenen in overleg treden. Maar het heeft heel wat overleg, heel wat voorbereidende conferentie gekost eer het zoo ver was, als waarmee men dadelijk na den oorlog had moeten beginnen. De Wandelende Jood, over wien hier in een vorig overzicht werd gesproken, is intusschen weer eens in Hythe gesignaleerd; later heeft men hem waargenomen in Boulogne, en toen heette het, dat hij welgemoed zich gereed maakte voor zijn lang voorbereide en o, zoo moeilijke reis naar Spa, maar eerst nog moest hij naar Brussel. En nu vraag ik U hoe het komt, dat deze machtige overwinnaars, die Duitschland en zijn bondgenooten hebben verslagen, zooals er in de geheele geschiedenis der oorlogen geen nederlaag is geweest, zoo bang zijn om den overwonnene in het oog te zien? Herinner U elken vroegeren oorlog. Herinner U den oorlog van 1870. De overwinning toen van Duitschland op Frankrijk, van Wilhelm op Napoleon III, van Bismarck op Thiers was niet minder volkomen, dan, bijna vijftig jaar later, die van de Geallieerden op de Centralen, en het vredestractaat van Frankfort niet minder kortzichtig, niet minder vernederend voor den overwonnene dan dat van Versailles. Niettemin: overwinnaar en overwonnene overlegden met elkaar onmiddellijk na den wapenstilstand, en ofschoon het moeilijk was tot overeenstemming te komen: men kwàm tot overeenstemming, en nog geen tien jaren later was de overwonnene als een fenix herrezen en zag men het onsterflijke Fransche volk schitterender en schooner dan ooit. Waarom is het dan nu zoo moeilijk voor de overwinnaars om oog in oog met den overwonnene te spreken? Het is omdat alle vorige oorlogen, economische oorlogen zooveel als gij wilt, nog gestreden werden, zooal niet meer van dynastie tegen
dynastie - ofschoon men keizerin Eugènie, die merkwaardigerwijze nog onder de levenden rondwaart, als een geest uit lang, zeer lang geleden tijden, beschuldigde, dat de oorlog van '70 ‘sa p'tite guerre’ was in het belang van haar later op het Afrikaansche veld gesneuvelden zoon, een ongegronde beschuldiging trouwens - dan toch van regeering tegen regeering. Maar deze oorlog was er een van kapitalisme tegen kapitalisme. En de overwinnaars weten wel, dat dit, internationaal van aard, eigenlijk niet overwonnen kan worden, dan tenzij door een tegenovergestelde macht van gelijk-internationale bezieling. Welnu, het Duitsche kapitalisme is zoo min overwonnen als de geest, die het bezielt. Het mag een schok hebben ontvangen, zich belemmerd gevoelen in zijn bewegingen: het weet, dat het, alles ten spijt, invloedrijke beschermers heeft overal ter wereld, die er belang bij hebben, dat het blijft bestaan. Het is dus niet
| |
| |
zoo zeer de vrees voor den overwonnene, welke de overwinnaars weerhoudt hem eindelijk in de oogen te zien: het is de vrees voor weifelingen, zwakheden, desertie in eigen gelederen op het oogenblik, dat zij zich tegenover hem zullen bevinden. Het is de wetenschap, dat zij alle tegenstrijdige nationaal-kapitalistische belangen beoogen, waardoor de vijand van gisteren soms nader aan het hart komt te liggen dan de vriend en bondgenoot van heden, en dan.... de dreigende Proletariër. Het tijdperk der bondgenootschappen is geëindigd. Met de grootste moeite houdt men zich nog vereenigd tegen den gevreesden algemeenen vijand, die verslagen is. Het nationale egoïsme begint overal weer den boventoon te voeren. Onder den titel ‘Le Lendemain’ klaagde daarover een schrijver in Le Mercure de France. ‘Nauwelijks is de oorlog geëindigd’, zei hij, ‘of alles is vergeten en de jacht naar nieuwe voordeelen begint. De volken, die niet spoedig genoeg of afdoende genoeg hun “sentimenteelen” tegenzin hebben kunnen overwinnen, worden in hun beweging belemmerd door minder nauwgezette en handiger naties. Het verlangen de Duitsche of Russische rijkdommen te exploiteeren, 'tgeen grooter winsten belooft dan het herstellen van onze verwoeste gebieden, heeft de spons doen halen over het venaad, en draagt er toe bij het vredesverdrag hard te vinden. De handelsoverwegingen hebben het zelfs klaar gespeeld de banden tusschen de strijdmakkers van gisteren te veranderen. Hun financieele solidariteit schijnt nog ernstiger bedreigd dan hun politieke. De eene staat na den andere, met wien wij ons bloed gestort hebben voor de gemeenschappelijke zaak, weigert ons verder zijn economische hulp. De oorlog is uit, zeggen zij, laten wij terug keeren tot de vredesmerhoden. En zij raden ons aan ons te bekrimpen, meer te produceeren en uit te voeren, alsof men zoo maar in een
hand-omdraaien kan terug keeren tot den “normalen” toestand.’
Dit is de bittere klacht van een Franschman, die, hoe waar alles is wat hij zegt, niet in ziet, dat de wereld geregeerd wordt door kapitalistische belangen, en zijn volk op dit oogenblik, een vol jaar reeds na het sluiten van den vrede te Versailles, veel verder zou geweest zijn, indien het Fransche volk tot inkeer had kunnen komen, en begrijpen hoezeer het door zijn regeerders wordt misleid. Zooals in de eerste helft van den oorlog vooral het Duitsche volk, misleid door zijn kapitalistische regeerders, die het door de schoonste leuzen, lang te voren reeds, hadden vergiftigd, moest beschouwd worden als de vijand van het menschelijke ras over heel de wereld, zoo zijn het, in den zoogenaamden vrede, vooral de Fransche kapitalisten, die er op aan sturen, dat Europa mogelijk onder gaat in een politieken chaos. Zij zijn het vooral, die er op tegen zijn, dat met het Bolsjewistische Rusland worde onderhandeld, zij 't slechts over handelsbelangen. Zij schuimbekken van woede, dat men daarmee in Engeland begint, trachten op elke wijze die Britsche onderhandelingen met Krassin te beletten, hopen beslag te kunnen leggen op het Russische goud ten bate van al hun leeningen, aan het vroegere Rusland toevertrouwd. Maar de wereld beweegt zich ondanks alles, en zoo wordt het Bolsjewistische Rusland niet op alle wijze tegengewerkt, belasterd in alle talen, of het is
| |
| |
onoverwinnelijk door het beginsel, waarop het steunt, datzelfde beginsel, 't welk door millioenen voorheen door het kapitalistische-systeem verdrukten overal wordt aangehangen en toegejuicht: de vernietiging van het kapitalisme. Want weet gij, dat maximalistische beginsel, waarop de tegenwoordige Sovjet-republiek in Rusland steunt, moge nog zoo verderflijk zijn als de kapitalistische pers ter wereld, beweert, dat het is; het mag waar wezen, dat Lenin thans in Rusland een geweldheerschappij voert over den Russischen proletariër, zooals ‘vadertje’ Czaar het deed: als deze te kiezen heeft tusschen door den knoet bearbeid te worden door ‘vadertje Czaar’, of ‘vadertje Lenin’, dan geeft hij verre weg de voorkeur aan den laatste, omdat een onderbewustzijn hem zegt, dat de dwingelandij van Lenin hem tot zegen kan worden, en de dwingelandij van zijn vroegere heerschers hem tot vloek is geweest. Daarom maken de kapitalistische beweringen der bourgeois-pers, waar ook, zoo weinig indruk, zelfs op intellectueelen, die, zoo iets, gewoon zijn zelfstandig te denken. Nu ja, zeggen zij: het Bolsjewisme toegepast op mijn land, zou het verderf zelf zijn. Maar het Russische volk is niet hetzelfde als het Engelsche of Hollandsche. Wel echter was het Russische kapitalisme hetzelfde als het Engelsche of het Hollandsche: samengesteld uit Engelsche ponden, Hollandsche guldens, en Fransche francs, onverschillig. Daarmee heeft mijn volk van proletariërs niets te maken. Mijn volk van proletariërs bestrijdt eigen nationaal kapitalisme, op een wijze naar eigen volksaard en eigen nationale gegevens, in overeenstemming met de steeds machtiger wordende vereenigde proletariërs van alle natiën. Mijn volk, zoo het iets van het Russische Bolsjewisme overneemt, neemt niet het Bolsjewisme-en bloc over; het neemt slechts zijn leus over: ‘dood aan het
kapitalisme!’ Deze leus is van alle volken, en heeft dus niets met Rusland te maken. Alleen heeft men haar op in Rusland op maximalistische wijze toegepast.
Let eens op de macht, die de transportarbeiders ter wereld ontwikkelen tegenover het reactionaire Hongarije in den boycot, die zij sinds eenige dagen hebben geproclameerd. Onze landsman Edo Fimmen is als secretaris de ziel van den Internationalen Bond van Transportarbeiders, en de boycot is zoo volkomen, dat de zoogenaamde Christelijke regeering van den admiraal Horthy, die zoo'n bijster fijne gentleman is, volgens de bewering van een Nederlandschen journalist, die graag stoft op zijn voorname kennissen, en daardoor soms heel lichtelijk belachelijk is, die Christelijke regeering van den fijnen gentleman in Hongarijë begint het reeds bedenkelijk te vinden, dat zij van de overige wereld afgesneden wordt door zulke proleten, als die proletariërs van den Bond van Transportarbeiders. Het is ook voor een fijnen gentleman hinderlijk om uit den weg te moeten gaan voor een pootigen havenwerker, die in plaats van naar de odeuren van den markies van Caraba riekt naar het zweet van zijn zwoegen. Maar zoo is de wereld nu eenmaal: de fijne gentleman Horthy zal moeten uitwijken voor den woordvoerder der Transportarbeiders Edo Fimmen, misschien heelemaal geen gentleman naar het hart van dien burger-journalist. Het is inderdaad heel erg.
|
|