| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.
Het kapitalisme is niet enkel een economisch systeem, het is ook een mentaliteit. Zooals men in Engeland zegt, dat slechts drie geslachten gentlemen den dòòr gefourneerden gentleman kunnen geven, zoo kweekt men den waren kapitalist slechts aan 't eind van drie generaties kapitalisten. Eindelijk verschijnt dan de kapitalist, die aan de financieel-onbevlekte ontvangenis van het kapitaal gelooft, zooals een geestdrijver aan de dogma's zijner kerk. In dien geestestoestand beschouwt hij allen en alles ingaande tegen de heiligheid van het kapitaal als ketters en ketterij, en heft handen en oogen ten hemel om daarover de goddelijke wrake in te roepen. Zoo internationaal is niet het kapitaal, of hij gelooft in het bijzonder aan de goddelijke missie van het kapitalisme van eigen volk, en verkettert dat van den buurman, die zijn plaats an der Sonne opeischt. Aldus komt hij tot het rotsvaste geloof, dat de schuld van den oorlog niet ligt aan internationale oorzaken, waartoe elk volk, groot en klein, zijn deel heeft bijgedragen, maar aan den naijverigen mededinger, die den bloei van anderer kapitalisme misgunde en er op uit was het te verwoesten.
De heer Raymond Poincaré, oud-president van de kapitalistische Fransche republiek, een der energiekste en begaafdste staatslieden van zijn land, is, nu hij de banden van het Protocol heeft kunnen slaken, een welsprekend voorbeeld van de geestelijke verblinding, waartoe deze kapitalistische mentaliteit noodzakelijk leidt. Onmiddellijk na zijn aftreden uit het hooge ambt is hij aangesteld tot buitenlandsch overzichtschrijver van de Revue des Deux Mondes: de nederige scribent dezes heeft dus de haast niet te waardeeren eer hem in zekeren zin zijn collega te mogen noemen. Sedert dien tijd klagen sommige nog nederiger vrienden van hem over zijn trots. Welk een verheven geestelijke tempel, die oude Reveu des Deux Mondes! De vergulde koepel van het Institut de France steekt niet zoo zelfbewust, schoon glansrijker, uit boven het silhouet van Parijs, als deze zalmkleurige ‘Gids’ zich verheft in de republiek der letteren onder de uitstorting van den Franschen geest. Nog nooit is er een idée in verkondigd, een litteraire vorm gehuldigd, dan op voorwaarde van door een halve eeuw kapitalistisch gebruik in het leven versleten te zijn. Maar eenmaal in de Reveu des Deux Mondes opgenomen, en zij ontvangen een nieuwen luister in den trant
| |
| |
van, bijvoorbeeld, de terugkeerende Bourbons na den val Napoleon. Collega Poincaré dus, overtuigd zooals geen ander; overtuigd, zooals slechts een ex-president der Fransche republiek overtuigd kan zijn, van Frankrijks onschuld aan den oorlog; tot in de teederste vezelen van zijn hart gedeerd door het lijden zijn heilig vaderland door den gruwelijken Boche aangedaan; overtuigd tevens, dat, meer dan door iets anders, de oorlog door de Geallieerden en Geassocieerden gewonnen is door den waarlijk verheven overwinningswil van zijn volk; dat Fransche volk, 't welk door zijn feu sacré waarachtig steeds een licht in de menschheid zal blijven; en daarbij droeviglijk teleurgesteld omdat niet heel de wereld, bondgenoot of neutraal, mede-overtuigd is, dat haar toekomstig maatschappelijk geluk slechts opgebouwd mag worden op het hechte fundament van de volkomen vergruizeling der barbaarsche overwonnenen, Duitschland ùnter alles in der Welt, en dààrboven de onaantastbare vesting van Frankrijks toekomstige kapitalistisch heil, gekroond, eindelijk, door den gulden koepel van het kapitalisme der overige wereld, collega Poicaré heeft in zijn overzicht van den 1 en Mei, bijzonderen dag in de dagelijksche geschiedenis der volken, den bondgenooten in den oorlog hun gebrek aan geestdrift voor Frankrijk verweten in den huidigen nieuwen oorlog, die vrede genoemd wordt en, zooals een Engelsch maarschalk, vriend Foch, die het dus weten kan, het noemde, slechts een verplaatsing van den oorlog van West naar Oost, en een verdeeling van den grooten in een stuk of tien kleine. Dit is een zin even lang als de weg naar Tipperary, en collega Poincaré zou er met zijn Fransoh stijlgevoel nooit een van die lengte uit zijn ganzenpen hebben laten vloeien. Maar die lengte geeft een idée hoever we nog zijn van het Tipperary van den vrede. Zelfs enkele heldere
geesten van het militairisme - zoo zijn er, al zijn het er weinige - beginnen dit in te zien. Zoo schrijft generaal Serrigny, onder-chef van den generalen staf van Frankrijk: ‘Geen oorlog zonder zijn economische noodzakelijkheid’. (Waar het nuchtere verstand al niet doordringt!) ‘Dit beteekent, dat er geen vredesverdrag mogelijk is, dat niet gelijkelijk door de economische noodzakelijkheden wordt beheerscht. Het zal in de toekomst blijken, dat de verkeerdheid van het verdrag van Versailles - indien er dan een verkeerdheid was -’ (het nuchtere verstand, na een oogenblik in het brein van dezen generaal overwonnen te hebben, gaat, heldere maan in een bewolkten nacht, oogenblikkelijk weer schuil, om daarop weer te lichten) ‘schuilt in het vergeten dezer oer-waarheid. Sinds zestien maanden houdt men zich met zuivere politieke quaesties bezig, men bakent nieuwe staten af, verbetert’ (hum! hum!) ‘de grenzen, bouwt constituties, maar men laat de economische vraagstukken ter zijde, welker oplossing ons toch zou veroorloven zoo gauw mogelijk het zoozeer geschokte normale leven te hervatten. Wij hebben met Duitschland vrede gesloten, maar in handel en nijverheid volharden wij er mee te leven als in vollen oorlogstijd’.
Intelligent als geen ander in Nederland, heeft de lezer van ‘De Nieuwe Gids’ reeds begrepen, dat generaal Serrigny eigenlijk niet zoo heel ver van zijn vroeger staatshoofd af staat. Zijn meening wordt hier ook slechts
| |
| |
ingeroepen om te laten blijken, dat er zwakke schijntjes van nuchter gezond verstand door breken in den nacht, in den ‘pikdonkeren nacht’ van nationalistisch Fransch kapitalisme à la Poincaré. Zoolang als zon en maan aan den hemel schijnen, mag de menschheid nimmer twijfelen aan de eindoverwinning van het licht. Maar de dageraad is wel nog ver af. Te San Remo, in Devachan, waar de groote mannen, die het lot der beklagenswaardige volken, zoo goed en kwaad het kan, trachten te leiden, in de tweede wake, toen zij ‘de kennis van het tegenwoordige’ ontvingen, scheurde het licht er van door de wolken. Allerwege riep men reeds: ‘het nimmer genoeg te verdoemen tractaat van Versailles zal worden herzien’! Het zàl worden herzien, twijfel daar niet aan. Maar voor het bedrogen Fransche volk is deze noodzakelijkheid zoo wreed, dat op San Remo Hythe is gevolgd, eêr de staatslieden naar Spa kunnen gaan, àls zij ooit naar Spa gaan. In de staatslieden van de groote mogendheden van Europa herleeft de tragische figuur van De wandelende Jood. Dèze zondigde tegen de heiligheid van den menschgeworden Heiland; zìj hebben gezondigd tegen den Vrede, den geestelijken Heiland der menschheid, die onder de bespotting der kapitalisten zijn kruis in ons midden voortsleept, en ook zij kunnen geen rust vinden dan op het oogenblik, dat het politieke spel hen wegwerpt. Vermenging van den Wandelenden Jood en van Pontius-Pilatus, die zijn handen wiesch - met permissie! - in onschuld, ziet men ze nu eens verschijnen in de eene, dan in de andere stad, overal met den natten vinger aangewezen door de naar den Heiland van den Vrede snakkende menschheid, aangewezen als de mannen, zoo genaamd uit voor den vrede, die overal den toekomistigen oorlog voorbereiden tot zij, de een na den ander, zooals de Romeinsche stadhouder, in de vergetelheid verdwijnen. Het verdrag van
Versailles zàl worden herzien. Dit staat zoo vast als een lichtbaak in de woelende zee. Maar het Fransche volk moet er langzaam op worden voorbereid. ‘Le Boche payerà tout’, werd gezegd en herhaald. Maar de Boche betaalt niets - bij wijze van spreken dan, want hij is al bezig zoo veel te betalen, dat hem het bloed er bij door de vingertoppen schijnt, en de tong hem uit den mond hangt; maar wie houdt nog rekening mei beuzelachtige millioenen, milliarden reeds geworden, als het bezettingsleger alleen dagelijks millioenen verslindt? - de Boche betaalt nièts, omdat hij niets zal kunnen betalen: niet de dichterlijke fantasie in milliarden van Versailles, niet de 120 milliard in goud, waarmee Millerand als een wissel op de toekomst voor zijn volk van Hythe terug kwam, en waarop in Frankrijk een algemeene kreet van ontzetting ‘niet meer?’ werd geslaakt. Honderd twintig milliard, maar daarvan ‘slechts’ 66 voor Frankrijk. ‘Niet meer’?! Arm Fransch volk, dat zich op de teleurstelling zal moeten voorbereiden, dat het niets, maar totaal N-I-E-T-S zal krijgen. Ten eerste omdat de kapitalisten ter wereld, met uitzondering natuurlijk van de Fransche, het niet zullen dulden, dat het in de internationale staatshuishouding onmisbare Duitsche volk economisch volkomen vernietigd worde; ten tweede omdat het proletariaat der wereld - en, zoo verblijdend dit waar te nemen, dat van Frankrijk niet het lààtst - het niet zal toestaan, dat
| |
| |
eenig volk tot heloten zijner kapitalistische vijanden worde gemaakt. Het tractaat van Versailles zal worden herzien, hoe dan ook. Collega Poincaré heeft het reeds gewenscht geacht zijn ontslag te nemen als Voorzitter van de Commissie van Herstel, die niets herstellen zal, wijl zij met het herstel wil wachten tot le Boche aura payé tout.
De Fransche proletariërs! Zij vergalopeeren zich herhaaldelijk, zooals overal de proletariërs: jonge onstuimige hengst,die zich vergalopeert omdat hij niet naar den toom wil luisteren van wien zich aanmatigt hem te bereiden. Hij heeft de bedwelmende Bolsjewistische lucht ingeademd, die van de Russische steppen waait, en hij zou zich laten betoomen! De strijd in Frankrijk tusschen de regeering aan den eenen en den C.G.T. aan den anderen kant heeft iets van een Homerisch epos. Niet dat de menschen er in zoo groot zijn als de helden van den Ilias, maar de ideeën, de krachten, die elkaar bestrijden, zijn geweldiger dan eenige menschenstrijd ooit heeft gekend. Ook hierbij overwint het gezond verstand, dat de C.G.T. de voor allen zoo schadelijke werkstakingen slechts laat aanmoedigen om de arbeiders strijdvaardig te houden, zij die allengs van het staken moe worden, en wien de stakingen den keel gaan uithangen: stakingen uit politiek, stakingen voor Lenin. Zij beginen er moe van te worden, zeg ik, en in hun hart geven zelfs de voormannen der C.G.T. hun geen ongelijk, ofschoon die voortgaan het nut der partieele stakingen te verkondigen. Millerand bedreigt den C.G.T. op de manier van den Jodenman, die schreeuwt: ‘hou me vas, of 'k bega 'n moord’! Wat zal hij doen tegen de machtige Confédération Générale du Travail, die geen vereeniging is van individuën, maar een verbond van vereenigingen; veel meer een idée dan een verbond? Men geeft geen degenstoot in het water. Millerand staat machteloos tegen de C.G.T., die, indien vandaag ontbonden, morgen onder anderen naam herleeft. Vele reactionaire maatregelen van de diverse regeeringen doen denken an den Australischen boemerang: een wapen, dat terugvliegt naar hem die het hanteert! Nauwelijks treedt de Fransche regeering op tegen den journalist-afgevaardigde Vaillant-Couturier, of alle socialistische
afgevaardigden, zelfs de gematigdsten, verklaren zich met hem solidair voor het artikel, dat hij in de ‘Populaire’ schreef. Wat behelste dit artikel? Extract van gezond verstand, waarvan reactionaire regeering geheel-onthouders plegen te zijn. Niets anders dan wat de nuchterheid des dageraads gebiedt: ‘Het is een regeering van verraad, die op 't oogenblik, onder voorwendsel van een doodgeboren tractaat te doen eerbiedigen, de vreedzame revolutie in Duitschland tracht te verplette en en het Duitsche militairisme versterkt, terwijl zij doet alsof ze het bestrijdt. Iedere nieuwe knevelarij van het Duitsche volk is een overwinning van maarschalk Foch, welke tegen Frankrijk is gericht.’
Nu juichen de reactionairen in Frankrijk en elders, dat de door de C.G.T. aanbevolen stakingen mislukt zijn. Maar een staking mislukt nooit geheel. Want af de arbeiders overwinnen in wat zij redelijk willen, of zij versterken zich in de wrok voor een latere afrekening. De zwakheid van een organisatie als de C.G.T. is, dat zij in het voorgevecht nooit sterker is
| |
| |
dan haar verst-vooruit snellende troepen, maar haar kracht, dat zij bij den beslissenden strijd kan rekenen op de volle legioenen van heel het machtige leger van hare in vele vak-regimenten aangeslotenen.
De mentaliteit der volken heeft zulk een graad van oververhitting bereikt, dat het brullend en bruisend overal kookt en de noodlottige uitbarsting alleen voorkomen wordt, doordien zij zich meer en meer Oostwaarts verplaatst. Polen mag, gesteund door de geheime hulp der groote Westersche regeeringen - welke voortgaan tegen het Sovjet-Rusland te kuipen, den uitgesproken wil harer volken ten spijt - een offensieven oorlog tegen zijn buurman beginnen, welke echter reeds verloopt tot een smadelijke nederlaag, het Bolsjewisme dringt steeds dieper het Oosten door. Perzië ligt reeds open voor de overwinnende roode legers. Het vruchtbare Azerbeïdsjan met zijn haven Enzeli in Perzië en zijn rijke petroleumbronnen in het Russische Bakoe, zijn reeds in 't bezit der Bolsjewisten. Daar gaat dan die denkbeeldige Armenische republiek, waarover de groote beschikkers der wereld de moreele voogdijschap aan Nederland wilden overdragen, wijl niemand anders er zin in had. Toerkestan was reeds lang in hun macht en nu zij zoo bedenkelijk snel voortdringen in de richting van Britsch-Indië, zoodat Engeland voor zijn overheerscht Indisch keizerrijk het gevaar ziet naderen, dat het zoolang van de Moscovitische autocratie vreesde, begint men er in kapitalistische kringen na te denken en zich af te vragen of de gevolgde tactiek ter verdeeling van het Turksche rijk wel de juiste is geweest? Zelfs de Times slaat daartegen nu een grappigen toon van oppositie aan. In 't bijzonder over Mesopotamië, waar de Nederlandsche petroleum-magnaten, wier invloed zich over de geheele wereld doet gelden, een achterbaksche beteekenis zouden kunnen erlangen, welke dit kapitalistenblad aan niemand anders gunt dan aan zijn vrienden. ‘Lloyd George kennis’, spot het deftige blad, ‘schijnt, wat Mesopotamië betreft, uitsluite berusten op de Heilige Schrift’. Om van deze opmerking de jus te genieten, die zij
bevat, moet men weten, dat vele Engelschen in die streken het land meenen te kunnen aanwijzen, waar eens Adam en Eva het geluk van het Paradijs kenden voor dat de Paradijsvloek het bekende succes had. ‘Hij stelt het zich blijkbaar nog voor als den hof van Eden, als het land van koren, fruit en olie - vooral van olie. Maar dat achter die gedroomde lachende velden bergen liggen, waar halfwilde stammen wonen, dat krijgshaftige Turken de Noordelijke hoogvlakten bewonen, dat Enver-pasja en zijn volgelingen nog in actie zijn, dat Perzië nog wemelt van bandietenbenden en dat de Bolsjewisten zuidwaarts dringen, dit zijn feiten waarvan de Eerste minister niet spreekt. Lloyd George schijnt te meenen, dat men maar pompen heeft in te slaan om er olie uit te halen, maar hij vergeet, dat die pompen beschermd en de rekeningen hiervoor betaald zullen moeten worden. Ons zwaar belaste volk zal geen groote bezetting in Mesopotamië willen betalen ten voordeele van gedeeltelijk vreemde petroleum-maatschappijen’. Men glimlacht, als men deze angstige critiek van Northcliffe's lijfblad leest, nu het bemerkt, dat de verdeeling van Turkijë toch niet zoo vlot gaat als het gedacht had. Het blijkt bijna even moeilijk een sinds langer
| |
| |
dan duizend jaren bestaand rijk, verkernd in een bezielende geloofsovertuiging, te herleiden tot een onbeteekenend element in de komende ontwikkeling der wereldgeschiedenis, als de stichting er van was. Het Islamietische rijk is dertien eeuwen geleden tot stand en tot overweldigende macht gekomen door een eerbiedwaardige hervormingsgedachte, zooals in onze dagen de Bolsjewistische idée. Zeg dat de Islamietische bezieling voor de toekomst der wereld haar politieke beteekenis verloren heeft, maar beweer niet haar met geweld te kunnen onderdrukken. Want dan loopt ge gevaar haar opnieuw te zien herleven of, nog gevaarlijker, wat zich thans schijnt te verwerkelijken, zich aansluiten bij een jongere, maar gelijk bezielend idée: het Bolsjewisme. Engeland meende door vernietiging van het Turksche rijk zijn Indisch bezit te kunnen versterken, maar het loopt gevaar het binnen een afzienbare toekomst te verliezen, terwijl het tevens zijn verbond met Frankrijk er een nieuwen knak door geeft. Want de oplossing der Turksche quaestie, zooals Groot-Britannië die thans gaarne wil en meent te kunnen doorzetten, gaat lijnrecht in tegen den eeuwen-ouden invloed van Frankrijk in dit gedeelte van het Oosten. De Times is ontevreden, maar de Temps, even reactionair als zijn Londensche naamgenoot, niet minder, en het blijkt, dat het Turksche vraagstuk verder dan ooit is van een vreedzame oplossing.
Hoeveel verder zou de wereld op dit oogenblik geweest zijn indien de mannen, die de Bolsjewistische revolutie hebben tot stand gebracht en den chaos over het vroegere Czarenrijk ontketenden, vóór zij begonnen eenig meer inzicht van de werkelijkheid hadden bezeten. Hoeveel Mensjewistisch water doen Lenin en Trotzky nu reeds in hun bedwelmenden Bolsjewistischen wijn. Het is betrekkelijk gemakkelijk in de tijden van beroering met geweld bestaande verouderde politieke toestanden te niet te doen. Maar indien dit geweld niet van het begin af geleid wordt door het intellect, dat bij elke vernietiging van het bestaande er een beteren maar levensvatbaren nieuwen toestand voor in de plaats kan stellen, dan bereikt men niets blijvends en keert men terug tot wat men meende achter zich te kunnen laten, en intusschen weer van meet af moet opbouwen. Er zijn vele op zichzelf betrouwbare berichten, dat Lenin aanraking zoekt, zooal niet met de eigenlijke kapitalisten dan toch met hen in de Westersche landen, die met meer gezond verstand dan hij tegen het bestaande kapitalisme strijden. Men moet niet gelooven, dat hij ooit den strijd heeft aangebonden tègen het intellect vóór den bruten arbeid. Maar voor zoover het eerste uit belang of kortzichtigheid zich had vereenzelvigd met het kapitalisme tégen het proletariaat, is hij ook tegen deze ‘intellectueelen’ met kracht opgetreden, en heeft hen bij de arbeiders achtergesteld. Gedwongen of vrijwillig hebben de Russische intellectueelen zich onder het Bolsjewistische regiem gesteld, en beide kunnen er wel bij varen. Welsprekend is de oproep van den ‘Russischen Bond van intellectueele arbeiders’, zooals die onlangs in de Engelsche Nation werd gepubliceerd. Hij komt o.a. van menschen, die belangrijke betrekkingen bekleedden in de Russische kapitalistische maatschappij van voor den oorlog: een ex-directeur der Siberische bank, de ex-directeur van de
Société de Credit te Petersburg, een ex-president van den Raad
| |
| |
van de Oeral-Mijn-industrie. Een ex-generaal, een ex-senator zijn er bij. Waarschijnlijk niet om het gezag der eerstgenoemde of andere hier ongenoemde te versterken, maar enkel om te doen uitkomen, dat er voorbeelden zijn, waarin ook het Bolsjewistische Evangelie de verstoktste Saulussen tot bezielende Paulussen heeft gemaakt. Is hun bekeering echt? Laten wij het hopen. Wat zij zeggen is in ieder geval redelijk, en spreekt tot het nadenken. ‘Verreweg het belangrijkste punt in de Russische quaestie’, zegt hun oproep, ‘is het volgende: Het is onmogelijk om den toestand van isoleering van dit reusachtige rijk te bestendigen tot dat het zijn economische en sociale problemen heeft opgelost. De belangen van Rusland en andere landen dulden dit niet, en de huidige toestand eischt: 1o. dat alle gewapende interventie in de binnenlandsche zaken van Rusland zal ophouden; 2o. dat de economische en intellectueele betrekkingen met Rusland worden hervat, afgezien van het bestaande regiem; 3o. dat er een regeling voor vrije samenwerking met Rusland zal worden getroffen voor het herstel van zijn economische, materieele, en intellectueele krachten.’
Op dezen oproep van de 26 ‘intellectueele arbeiders’ in Rusland, die voor den oorlog zeer mogelijk tot de fanatiekste dienaars van het kapitalisme hebben behoord - een Russisch generaal, een Russische senator van voorheen! - heeft de Nation een rondvraag ingeleid onder de voorst staande intellectueelen van eigen land, die geacht mochten worden er een sympathiek gehoor aan te zullen verleenen: Wells, Shaw, Bennet e.a. Deze erkennen, dat er geen andere weg is ter loutering van de tegenwoordige chaotische toestanden in Rusland, dan die door deze intellectueelen wordt aangewezen.
De vreedzame ontwikkeling der menschheid is in een drijfzand geraakt, waarin zij dreigt te verstikken, en de krachten welke haar pogen te redden vinden hevigen weerstand bij hen, die er haar nog dieper in willen neerduwen. Leerzaam is voor ons vooral het geschil met het naburige België, door den oorlog in het vaar-zog is getrokken van het Fransche kapitalisme, terwijl het daarvoor, evenals ons land, zijn staatsschip in vrije zeeën kon sturen. De wrijving der belangen tusschen onze twee kleine naties, die, van één verleden, zoozeer op elkaars toekomstige welvaart en vreedzame ontwikkeling zijn aangewezen, heeft een punt bereikt, dat, indien zij er toe gekomen waren buiten den oorlog om - gesteld voor een oogenblik de mogelijkheid - indien het Belgische volk, of liever de groep, die op een openlijke breuk met ons volk doorzet, aangemoedigd door de Fransche kapitalistische kliek, maar bedwongen door de vrees voor de Engelsche staatkunde, welke in onze belangen de hare ziet, het tusschen ons tot deze spanning te brengen, men een oorlog mogelijk zou hebben geacht.
De zaak is, duidelijk voor iederen onpartijdigen en deskundigen beoordeelaar, dat de drijversgroep van het Comité de politique nationale, bestaande uit Waalsche en Fransquillonsche kapitalisten of handlangers van kapitalisten, op elk punt van zijn programma tegen ons volk ongelijk heeft. Er is niemand in onze provincie Limburg, al wordt zij met een hardnekkigheid, welke bewijst, dat deze karaktereigenschap niet enkel het deel
| |
| |
is van de mannen benoorden den Moerdijk, ‘cédé’ en nog eens ‘cédé’ genoemd, die een vereeniging met België begeert. Nog minder is dit het geval met Staats-Vlaanderen, dat - Limburg nog goed-Katholiek en daarom juist niet zoozeer op een vereeniging met de Belgische Katholieken gesteld - sinds eeuwen Protestant, niets van het Belgische Katholicisme ten platten lande moet hebben, waar men denkt, dat iedere dominee een Satansknecht is. Wat de vrije vaart op de Schelde betreft: die vindt slechts belemmering ten opzichte van oorlogsschepen naar Antwerpen. De uitmonding van dezen stroom behoort nu eenmaal tot onze vaderlandsche wateren, waarop wij een souverein recht kunnen doen gelden, al kan men van meening verschillen of dit in tijd van oorlog, als dien wij gekend hebben, de verdediging van België heeft belemmerd of vergemakkelijkt. Er is echter èèn quaestie, waarin wij zwak staan. Niet formeel, maar in den grond der zaak: die der Wielingen. De uitmuiding der Schelde, de Noordzee in, gaat, als zij de Zeeuwsche eilanden achter zich laat, niet recht uit, integendeel slaat haar geul onmiddellijk links af, zoodat, om de monding in ons land te bereiken, de schepen ver beneden Zeebrugge in 't gezicht van de Belgische kust moeten varen. Het is dus duidelijk, dat zoolang onze regeering vasthoudt aan het formeel recht, dat de Wielingen: vaarwater haast binnen het beroepen zelfs van de Belgische kust, behooren tot onze territoriale wateren, er van geen doelmatige versterking van Zeebrugge sprake kan zijn. In werkelijkheid heeft onze regeering noch tegenover de eene, noch tegenover de andere partij, die gedurende den oorlog telkens onze zoogenaamde souvereine rechten dààr in den strijd tegen Zeebrugge schonden, eenig protest doen hooren, zoodat zij in feite reeds van dit recht afstand gedaan heeft. Waartoe dient het dan, mag men vragen, dat wij er nu tegenover
België, 't welk er zulk welsprekend moreel recht op kan doen gelden, aan blijven vast houden? Dit bewijst wel, dat ook de geesten in onze leidende kringen tegen het Belgische volk, of althans tegen de jammerlijke figuren, die met zulk een luid en hinderlijk lawaai in deze aangelegenheid als zijn woordvoerders optreden, verbitterd zijn. Maar de mannen van het Comité de politique Nationale maken ons het toegeven aan dit Belgisch belang, met opzet moet men veronderstellen, onmogelijk, doordien zij vooraf zeggen, dat het toch te vergeefs zal zijn, en zij, als wij hun de Wielingen hebben afgestaan, nog luider zullen roepen om ‘afgestaan’ Limburg, en de rest van de Belgische ‘rechten’. Waar het zoo staat, is het begrijpelijk, dat het geschil tusschen ons en België voorloopig niet tot een vreedzame oplossing kan worden gebracht, en blijft doorkankeren tot een nieuw gewapend conflict tusschen de volken, waarop de mannen van het Comité de politique nationale gaarne direct zouden afgaan, indien het aan hen stond. Gelukkig is dit niet het geval, en zoozeer lijdt dit deel van het nuchtere Belgische volk niet aan grootheidswaan, of het is, alleen gelaten met zijn voorgewende rechten tegenover ons, vrijwel krachteloos.
|
|