besluit van de Staten-Generaal en dat geen enkel traktaat met eenige buitenlandsche mogendheid wordt bekrachtigd dan na goedkeuring van de Staten-Generaal, zonder welker goedkeuring zoodanig traktaat noch voor den Staat, noch voor zijne onderdanen bindend is; ten opzichte der defensie bepaalt, dat er een weerkracht zal zijn, maar de regeling van al het overige opgedragen zal worden aan de gewone wet;
in de bepalingen omtrent de Justitie zoodanige wijziging moet worden gebracht, dat de wet ook anderen dan de rechterlijke macht (het leeken-element) tot de berechting van sommige in artikel 53 bedoelde gedingen kan roepen;
en wat de koloniën, meer bepaald Ned. Oost-Indië betreft, terwijl in de Grondwet niet langer sprake mag zijn van ‘bezittingen’, voor het overige, op dit moment waarop voor een radikale wijziging der grondwettelijke verhouding tusschen moederland en kolonie de bouwstof nog niet aanwezig is, het aanbrengen van zulk een wijziging aan een volgende herziening zal worden voorbehouden.
En ten slotte werd ook nog een konklusie aangenomen, die als volgt luidde:
‘Ter juistere kenschetsing der verhouding tusschen Kroon en Parlement, worde uitdrukkelijk in de Grondwet opgenomen, dat de ministers door den koning slechts worden benoemd uit hen, die geacht moeten worden het vertrouwen te genieten van de Staten-Generaal en dat zij aftreden zoodra hun dat vertrouwen wordt ontzegd; bepaald, dat de Staten-Generaal uit eigen recht samen komen en hun zitting, in stede van jaarlijks te worden geopend en gesloten, voortduurt gedurende het geheele vierjarig tijdperk (behoudens ontbinding); bepaalt voorts, dat de door de Staten-Generaal aangenomen wetsvoorstellen door die aanneming kracht van wet verkrijgen, zoodat de koninklijke bewilliging (tenzij ten aanzien van initiatief-voorstellen) niet langer wordt vereischt en het veto uit onze staatsinstellingen verdwijnt; en het formulier van afkondiging, waaruit het subjektief element behoort te vervallen, uit de Grondwet verwijderd.
Dit is zoo wat het voornaamste wat op deze vergadering is behandeld en besloten.
Maar kan men nu zeggen, dat de Liberale Unie haar politieke winter-kleeren heeft uitgetrokken en dat zij in een nieuw, frisch voorjaarskostuum voor den dag is gekomen? Is er eenige reden om aan te nemen, dat deze partij nu in haar ziel en wezen is veranderd, verjongd en gedemokratiseerd?
Wij gelooven van niet.
Maar wij willen aannemen, dat zij zelf meent van wèl en dat zij denkt 't er vooreerst wel weer mee te kunnen doen.
Voor hoe lang echter?
Wij zijn benieuwd wat er uit dit alles groeien zal.
En wij zijn dat ook ten aanzien van een besluit door een andere politieke partij genomen.
Want behalve de Liberale Unie heeft ook de S.D.A.P. dezer dagen haar jaarvergadering gehouden.