De Nieuwe Gids. Jaargang 35(1920)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 745] [p. 745] Lente door Hélène Swarth. I De lente komt: ik ruik al ribesgeuren. De trosjes benglen, roze in luchteblauw. Blondgroene blaadjes springen uit de vouw En alabaste'en gouden crocus beuren Uit grasfluweel hun bekertjes voor dauw. Een tjiftjaf roept, een duif blijft koerend treuren - Zal nu mijn ziel het wonder niet gebeuren Van blij herleven, nu ik lente aanschouw? Mijn kamer vult aroom van hyacinthen En pralend laaien in hun bladerlinten, Als lentevlammen, tulpen trotsch en rood. Hoe zal ik hier de lente buitensluiten? - Om mij te straffen klopt zij aan de ruiten Met hagelpaarlen uit een wolkenboot. [pagina 746] [p. 746] II De godenschenker plengt den blonden wijn Der lentezon uit flonkerblauw kristal. Ik hef de handen naar dien stralenval. - Geef me in dien kelk mijn deel van zonneschijn, Aleer in de aard dit hart verdwijnen zal, Dat van uw wijn, o Zon! wil dronken zijn, Als waar nog eens de blonde jonkheid mijn, Die zalig één was met uw schoon Heelal! De godenschenker vult mijn handen mild En dorstig drinkt mijn dorversmachte mond - Weer klopt mijn hart, dat kwijnend lag verstild, Als wilde 't sterven, wijl 't geen vreugde vond, En klapwiekt als een vogel jong en wild En schreit en bloedt weer uit zijn oude wond. [pagina 747] [p. 747] III Aardbruine blaadren, stervende aan mijn voeten, Verheven eens, vernederd nu zoo laag, Te zwaar voor spel van wilde windevlaag, Die nooit meer wuivend zullen Mei begroeten, Als groene vlinders, wekten de oude vraag: - Zal zoo mijn Ik voor 't aardeleven boeten, Eens hoog en fier gelijk die bladerstoeten, Vertreden zijn tot molmende aardelaag? Ik vroeg het vruchtloos dichters wel en wijzen: De waarheid zocht ik en geen troost, die loog. Wie zal mijn ziel den weg ten hemel wijzen? Plots, bruin uit bladbruin - 't leek een blad, dat vloog - Wiekte óp een vlinder naar het blauw omhoog. Zal zoo de ziel uit doode stof verrijzen? Vorige Volgende