De Nieuwe Gids. Jaargang 35
(1920)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 617]
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.Hoe het voor den oorlog gegaan is weet ik niet, thans verdringen de gewichtige wereldgebeurtenissen zich voor de opening van een maandelijks buitenlandsch overzicht, en elk harer verlangt, als het belangrijkste, 't eerst herdacht te worden. De wereld verkeert in zoo hoogen graad van gisting, dat elk oogenblik, overal, een uitbarsting moet worden gevreesd. Dan hier, dan daar komen zulke uitbarstingen voor, ondanks den goeden wil, welke zich openbaart om het ergste te voorkomen. Men huivert bij de gedachte de slachtoffers te moeten tellen van het conflict der uiterste reactionnaire en uiterste revolutionnaire krachten, 't welk deze beste van alle bestaanbare werelden, waarin alles ten goede heet, maakt tot een dolhuis. Het schijnt wel zeker, dat de dolende menschheid, voortstrompelende in de mist, den weg links afslaat, welke uitloopt op het einde der bestaande maatschappij. Misschien is die ook niet waard langer gehandhaafd te blijven. Opnieuw kan er echter in Nederlandsch proza sprake komen van een ‘rooden draad’. Alleen lijkt hij nu eêr een kabel door knoestige sjouwersknuisten afgewonden dan de dunne vlos-zijde in het ‘stramien’ onzer nationale geestelijke saaiheid van voorheen. Hier wordt den ‘roode draad’ der gebeurtenissen van de maand opgevat bij het Straatsburgsche Socialisten-congres, waar Henriëtte Roland Holst volgens de Petit Parisien, haar toehoorders koude rillingen veroorzaakte, toen zij met heesche stem, die echter vlijm-scherp was - ik begrijp niet goed deze samenvoeging van ‘heesch’ en ‘vlijmscherp’, maar misschien, laat mij zeggen: waarschìjnlijk, zijt gij intelligenter dan ik - ‘vlijmscherp als een mes’, haar aanhankelijkheid en bewondering voor Lenin uitsprak, en de Socialisten striemde, die niet zoo snel willen gaan als zij, en daarom door haar als verraders werden gebrandmerkt: ‘Door de algemeene revolutie ziet zij de vernieuwing van de menschheid voor zich, bevrijd van het persoonlijk bezit, en zij zou koelbloedig onmiddellijk de algemeene revolutie willen doen ontbranden.’ Zonderling, dat deze Fransche verslaggever, die onze dichteres zoo goed heeft aangekeken, dat hij haar schetst als: ‘mager, beenig, de haren plat, in 'n zwarte japon met een witten kraag, de rechterhand uitstrekkend als om wraak roepend’, daarbij niet dacht aan die in vele opzichten ook zoo eerbiedwaardige revolutionnaire van zijn eigen vaderland, | |
[pagina 618]
| |
die wel voor alle volken het type zal blijven van de geestelijk zeer hoog staande dichterlijke oproerpredikster, fanatiek en niets ontziende, die eigen en anderer heil opofferde om te eerder den heilstaat te bereiken: Louise Michel. Mij althans doet Henriëtte Roland Holst steeds aan Louise Michel denken. Maar de man van den Petit Parisien is misschien nooit onder den meesleependen indruk geweest van deze voor ieder, die haar gekend heeft, onvergetelijke vrouw. De opzwiepende rede te Straatsburg van onze dichteres om de socialistische beweging direct te doen aansluiten bij de Derde Internationale heeft slechts gedeeltelijk haar doel bereikt. Wel werd met 4330 stemmen tegen 337 besloten, dat het congres de Tweede Internationale als étape in de sociale ontwikkeling achter zich zou laten, maar om dadelijk en in gesloten gelederen af te gaan op de Derde, zooals mevrouw Roland Holst wilde, de Derde Internationale naar het Evangelie van Lenin, dit was zelfs den uitersten voormannen van het Fransche socialisme te snel. Besloten werd met 3041 tegen 1621 stemmen tot een nieuwe Internationale te komen. Dus toch een Derde, doch deze iets minder ‘maximalistisch’ dan die van Lenin-Roland Holst, en iets meer dan de Tweede toeliet. Werd hier de vorige maand beweerd, dat het Fransche volk verleerd heeft de Marseillaise op dreigende wijze te zingen? In Straatsburg, waar zij het eerst werd aangeheven, hoorde men opnieuw iets van het oude lied, zooals Rouget de l'Isle het zich droomde. En al sidderen de Fransche machthebbers er nog niet bij, men ziet hen luisterend het hoofd opheffen. Het is immers niet enkel de theoretische dreiging van een toekomstige reconstructie van het internationale socialisme, waarin de Fransche arbeider broederlijk schouder aan schouder zal strijden met den Duitsche tegen den den internationalen beursbaron. Op het congres van Straatsburg pleitte een jonge Franschman, Raymond Lefèbre, die, lijkt mij, voor een vrouw als Henriëtte Roland Holst wel gelijke op aanbidding uitloopenden eerbied moet gevoelen, waarvan een jong Engelschman in Britsch-lndië tegenover mij voor Annie Besant getuigenis aflegde, voor de ‘volstrekte menschenliefde’. En met nadruk verklaarde hij, dat er voor hem geen nationale verdediging bestond, doch slechts de verdediging van de geheele menschheid. Hoort gij dit? Merkt gij op hoe de Clemencistische geest van: de ‘Boche’, die àlles moet betalen’, uit het Fransche volk vervliegt als een bedwelmende geur, welke zijn kracht begint te verliezen? Gij noemt misschien medelijdend dezen jongen dweeper een gek, maar in het Oosten worden dezulken vereerd als profeten, en ten opzichte van de dingen der toekomst, heeft men er steeds een helderder blik gehad dan in het Westen. Dit zijn, zeg ik, niet enkel woorden, die in min of meer lang naklinkende echo's opgaan. Ook in het ‘overwinnende’ Frankrijk komen de proletariërs tot daden. De pas geëindigde spoorwegstaking, welke de regeering dacht te kunnen onderdrukken door het machtwoord der mobilisatie, mislukte, het is waar. Maar de mobilisatie-zelf bleek door vastbeslotenheid der cheminots een wapen, dat brak in de hand van wie er mee dreigde. Laat dit voorbeeld voortaan elke regeering tot waarschuwing zijn. Reeds eenmaal, in de Vereenigde Staten, bleek dit machtsmiddel niet langer bruikbaar, en ook | |
[pagina 619]
| |
ten onzent zou Dr. A. Kuyper het niet langer kunnen bezigen. Het breekt op de aaneengeslotenheid der duizenden stakers, die wat lachen om de zware gevangenisstraffen, en erger, waarmee een regeering in elk geval het laatste woord meent te kunnen spreken. De spoorwegstaking in Frankrijk eindigde spoedig, maar niet door het machtsvertoon der Fransche regeering, doch wijl deze op belangrijke punten toegaf, terwijl aan de andere zijde het gezond verstand en de goede wil der stakers erkenden, dat er maar niet om de een of andere futiele reden mag worden overgegaan tot het stil doen staan van een bedrijf, waarvan meer dan ooit het welzijn van een geheel land afhangt. Trouwens de redenen, waarom de spoorwegarbeiders in Frankrijk tot staking overgingen waren allerminst futiel. Alleen de directe aanleiding was het: het ontslag van een spoorwegarbeider, syndicalist, die zijn post had verlaten, nu zooals ook wel vroeger, denkende, dat zijn chefs dit oogluikende goedkeurden. De Fransche regeering heeft zoo weinig bij deze staking het pleit gewonnen, ofschoon haar organen daar hoog van opgeven, dat de spoorwegarbeiders opnieuw dreigen morgen aan den dag de staking te zullen herhalen, indien de verschillende spoorwegbesturen blijven beproeven de tegenover hen aangegane overeenkomsten te sabotteeren. Het Fransche proletariaat behoeft dus niet meer de Marseillaise aan te heffen om der wereld te doen verstaan, dat het, nu als voorheen, in opstand is tegen alle ‘tyrannen’ der wereld. Il a bien passé par là! De proletariër van 1920 heeft een dreigender geluid dan die van 1793. Men zegt niet teveel, wanneer men spreekt van gebrul. En wat is het geluid anders, dat zich nu in het Fransche proletariaat doet hooren, wanneer de ‘C.G.T.’ - Conseil général du Trevail -, de regeering waarschuwt met een herhaling van de staking voor het geval de Fransche kapitalisten er over mochten denken de gebeurtenissen, welke zich in Duitschland afspelen, met kracht van wapenen tegen te gaan? Onmiddellijk sluiten zich bij deze dreiging dan de Federatie der Inscrits maritimes aan, en de bonden der metaalbewerkers. De Gulliver van het kapitaal wordt allengs overmeesterd door de Lilliputters van den arbeid. De dagen zijn geteld, dat hij hen nog met duizenden kon verpletteren onder den voetstap van zijn machtig voortschrijden in de wereld. De oude dwingeland heeft te veel van zijn krachten gevergd in de orgie van den oorlog: als uiting van menschelijk vermogen tot snoodheid was deze inspanning grootsch, ongekend, verschrikkelijk boven alle woorden van verschrikking uit. Maar zij was teveel. Weldra zal Gulliver geheel door de Lilliputters gekneveld en dus ongevaarlijk zijn. Want om te beseffen hoe verzwakt deze despoot van eertijds althans in Duitschland is geworden, dat Duitschland, waar hij voor den oorlog een kracht toonde, waarvoor de geheele wereld angstig ineenkromp, en hoe machtig daarentegen het Duitsche proletariaat, heeft men slechts na te gaan hoe belachelijk, van achteren beschouwd, die poging was van Kapp, om de oude orde te herstellen, belachelijk, al zaten er, met Ludendorff voorop, ook alle jonkers van Pruisen en de Oost-Mark achter. Zij hoopten hun Duitschland opnieuw iets te herstellen van wat zij met een anständige regeering bedoelen. Neen, dit verstaan zij dan toch in Hongarije beter. Mis- | |
[pagina 620]
| |
schien omdat daar Béla Kun het Horthy gemakkelijk gemaakt heeft. Maar die Putsch van Kapp was erbarmelijk van futloos revolutionair pogen. En vergelijk daarmee dan het verschrikkelijk verweer van het Duitsche proletariaat, dat om deze vlieg van het bezoedelde beeld van hun republikeinsche Germania te verjagen, haar het hoofd afslaat. Begrijpen de reactionaire machthebbers, waar ook, wel overal met welke verschrikkelijke krachten zij thans te doen hebben? Begrijpen de leiders van het proletariaat wel overal hoe gevaarlijk, ook voor het proletariaat zelf, de al te hevige krachtsinspanning is, waartoe zij zoo gaarna hun volgelingen opdrijven? Accoord, deze Duitsche republiek van Ebert, Noske en Erzberger is misschien even belachelijk, als ergerlijk en onbetrouwbaar. De oude Duitsche militaire geest, welke in de vernedering van heden de economische en militaire gelagen van eertijds niet wil vergeten, leeft nog in dit volk, dat, naar het schijnt, nog geen ontbering genoeg geleden heeft om niet zijn Hindenburgs, Ludendorffs en Helfferichs te blijven vereeren, en soms luide te kennen te geven: ‘es fehlen uns die Hohenzollern’! Ten slotte was het niet om door middel van een Duitsch gemeenebest in den trant van de Fransche en Amerikaansche O-weeërs-republieken, te trachten de menschheid te verlossen van de slavernij van het kapitalisme, dat het proletariaat der wereld den oorlog heeft geduld. Neem toch eens kennis van de stelregels, welke door de Britsche militair-waanzinnigen nu reeds voor den toekomstigen oorlog worden vastgesteld. ‘Aanvallen op de vijandelijke handelsvloot zijn gerechtvaardigde oorlogsdaden. Het doen zinken van vijandelijke koopvaardijschepen, zoodra zij in zicht komen, is volkomen gerechtvaardigd. Het doen zinken van neutrale schepen is niet meer dan een quaestie van politiek inzicht.’ ‘Indien een neutrale een staat is, die gevreesd moet worden, dan is het natuurlijk slechte politiek om een dergelijken staat te tergen. De Duitschers lieten vele koopvaardijschepen zonder voorafgaande waarschuwing zinken. Deze besliste regel voor den onderzee-oorlog is ongetwijfeld de beste.’ ‘Een oorlog moet gevoerd worden met alle wapenen, die de moderne wetenschap schenkt, of ze verboden zijn door de Haagsche overeenkomst of niet.’ Hè, is dit citaat uit een door de Royal United Service Institution bekroond marine-program opwekkend en verfrisschend genoeg? Kan het u verklaren waarom het proletariaat overal wild is om aan de voorbereiding der toekomstige misdaden een eind te maken? En niet enkel het proletariaat. Want als de Nation er van zegt: ‘aldus wordt een der gruwelen van oorlogvoering, gebrandmerkt als barbaarsche wreedheid, toen zij tegen ons werd aangewend, nu erkend als een der gewone middelen van ‘beschaafd oorlogvoeren’, ik zeg: wanneer de Nation op deze tamme wijze haar verontwaardiging uitspreekt, nu het hier opnieuw blijkt dat de menschheid, ondanks al het lijden van den oorlog, niets gewonnen zou hebben, indien de razende krankzinnigen van het internationale militairisme nog langer in naam van het kapitaal de macht in handen bleven houden, dan zegt zij | |
[pagina 621]
| |
slechts: ‘het regent’, op het oogenblik, dat er opnieuw een zondvloed over de wereld is losgebroken. Laten de regeerders, waar ook, het zich voor gezegd houden, en laat ieder het zich tot plicht rekenen het bij elke gelegenheid in haar hardhoorende ooren te schreeuwen, dat haar ergste vijanden niet Wijnkoop en Lenin neeten. De ergste vijanden voor hen-zelf en voor hun volk zijn hun reactionnaire daden; het pogen om de menschheid terug te leidien naar wat voor goed achter ons ligt; het beproeven of zij, door de klok te laten stilstaan, ook de loop der gebeurtenissen kunnen tegenhouden. Dat zij zich gewaarschuwd achten. Het proletariaat is ter overwinningsmarsch uitgetrokken, en niets kan het tegenhouden. Is dan die Duitsche klucht van Kapp tragisch genoeg geëindigd? Hebben de verdwaasden hun zin, die, in afwachting van hun Putsch, welke het begin der revanche zou zijn op de hun door de tamme republiek van Ebert, Noske en Erzberger aangedane vernedering, zich met een heerlijken Hohenzollern aan het hoofd, dronken van duren champagne, alsof er geen honderd milliarden oorlogsvergoeding aan Frankrijk te betalen waren, al vast een repetitie-revanchetje gunden in het Hotel-Adlon te Berlijn - het Gomorra der Duitsche Schieber - op enkele weerlooze Franschen? Of was het proces van Erzberger tegen Helfferich, waarbij Onkel Mathias voor goed uit de Duitsche republiek verdween, aardig genoeg als voorspel tot den burgeroorlog, die deze ellendelingen over hun volk hebben opgeroepen? 't Zij zoo. Indien dan de menschheid niet kan voortgaan zonder dat er slachtoffers vallen, dat deze dan, voor zoover zij onschuldig zijn, gewroken worden door de nederlaag van hen, die haar trachten tegen te houden. Voor velen is het geen blijde boodschap, welke ons reeds sinds eenige jaren uit Rusland wordt gepredikt, en waarvan onze Henriëtte Roland Holst zich met al de gaven van haar dichterschap tot apostel gemaakt heeft. Maar boodschap van Vreugde of van Verschrikking, zij is althans de prikkel, welke de sociale beweging voortdrijft, zoodat zijn scherpte tot in de uiterste rechterzijde van het parlementaire stelsel wordt gevoeld. Wat er thans in het Roergebied, vlak aan onze grenzen, gebeurt, geeft duidelijk te kennen hoezeer, wat men dan met een woord ons vier jaar geleden nog vreemd, nu heel goed verstaan en begrepen overal, onder ‘Bolsjewisme’ verstaat, reeds verre staat van zijn maximalistische beteekenis, welke het nog kort geleden, misschien enkel in ons misverstand bezat. De Bolsjewistische rooden in het Roergebied lijken niet op de duivels door Lenin in Rusland, door Béla Kun in Hongarije, waarschijnlijk tegen hun wil en bedoeling, opgeroepen.Ga naar voetnoot*) Er valt met hen te redeneeren, te accordeeren, en misschien zijn ze daardoor veel gevaarlijker voor hen, die uit zelfzucht en onverstand het kapitalisme voorspreken. Het roode leger aan onze grenzen is een leger in ouden trant, geleid door generaals en officieren, en het weet te vechten, zoo dat het de onbetrouwbare troepen van Noske, die intusschen zijn vriend Mathias Erzberger naar de vergetelheid is gevolgd, | |
[pagina 622]
| |
in bedwang houdt, en over de geallieerde troepen, op wacht aan den ‘ouden Duitschen Rijn’, een alom weerklinkend: ‘geeft acht!’ doet weerschallen. Dank zij den Putsch van Kapp, is de Duitsche republiek een reuzenstap voorwaarts gegaan in de richting, waarin de geheele wereld onweerstaanbaar voortgaat: de oppermacht van het proletariaat. Maar laten de goede zielen, die zoo gaarne couponnetjes knippen, al zijn het dan geen ‘oude Russen’ meer, die voorheen voor ‘zoo vast als de Bank’ golden, laten zij zich niet onnoodig zenuwachtig maken. Er zal misschien weldra een tijd komen, dat zij geen couponnetjes meer kunnen knippen, neen. Doch naar de redelijkheid en het overleg te oordeelen, waarmee het ‘roode leger’ aan onze grenzen optreedt, lijkt het toch wel, dat zijn leiders weinig gevoelen voor een plotselinge algeheele vernietiging van het bestaande, in den trant van het onherstelbare Russische voorbeeld. Wanneer de dingen nog eens te doen waren...., zouden ook Lenin en Trotzki de Bolsjewistische revolutie in hun land waarschijnlijk anders hebben geschapen. Nu lijkt het toch wel, dat hun navolgers, die in andere landen gelegenheid krijgen hun voorbeeld te volgen - en dit schijnt allereerst mogelijk bij volken, die den nederlaag geleden hebben, minder gemakkelijk bij de overwinnaars, allerminst licht bij de neutralen -, nu schijnt toch, dat zij er niet aan denken het gebeurde in Rusland klakkeloos na te volgen. Als twee hetzelfde doen, doen zij nièt het zelfde. Deze waarheid geldt ook voor Lenin en voor David Wijnkoop; voor het Russische volk en het volk met ‘zijn slappe reactie’, het onze. En wat 'n zege, dat de reactie in Nederland maar zoo slap is, en wat pleit zij ook voor het gezond verstand onzer kapitalisten. Ofschoon het thans bij onze millionnair-reeders in Rotterdam en Amsterdam op de flesch schijnt. Hoe slapper reactie, hoe slapper Bolsjewisme. Het roode leger in Duitschland mag aan onze grenzen staan: zelfs de wachthonden op onze hofsteden slaan voor dit gevaar nog niet aan. Ernstiger dan hier kan worden nagegaan lijken de gebeurtenissen in Japan, ook al overwinnaar. 't Werd tijd, dat dit intelligente volk, 't welk men ten onrechte in Europa Oostersch noemt, ontwaakte. Het mag in alles: industriëele uitvindingen of politieke ideeën, altijd een dag ten achter zijn bij de volken van het Westen, welke het voor de economische wereldontwikkeling van heden hebben opgevoed, het staat in innerlijke beschaving ver boven vele volken van Zuid-Oostelijk Europa, al hield dan zijn godsdienstige beschouwing het langer in de macht zijner regeerende kaste. Maar de beweging, welke nu door de wereld gaat en alle onderdrukten, waar ook, tegen hun onderdrukkers oproept, doet ook een ander Japan ontstaan, na dat nieuwe, dat de wereld in de laatste halve eeuw tot een macht had zien geraken, waarover de ex-Duitsche keizer in de dagen zijner opgeblazenheid zich zoo ongerust maakte, dat hij alle volken meende te kunnen oproepen om wat hij hun heiligste goederen achtte, te beschermen. In alle opzichten van sociaal leven blijkt Japan nog zoo achterlijk, dat er op het jongste arbeids-congres in Washington geen overeenkomsten mee te treffen waren. Arbeidsduur, loon, vrouwen- en kinderarbeid, alles verkeert er nog in een toestand, zooals de sociale ontwikkeling van het Westen reeds sinds een | |
[pagina 623]
| |
halve eeuw achter zich heeft. Doch de oorlog, en wat daarop voor het Japansche volk is gevolgd, heeft deze kleine maar slimme menschjes, die zulk een geheel afzonderlijke plaats in de wereld innemen, wakker geschud uit den socialen slaap, en de Mikado, eens door hen als een goddelijk wezen vereerd, aanbiddelijker nog dan ‘vadertje Czaar’ was voor zijn Russen, zou wel eens een tijd tegemoet kunnen gaan, waarvan zijn naarste nachtmerrie hem het visioen heeft bespaard. Misschien is het vooral door bemiddeling van den Italiaanschen staatsman Nitti, dat er een duidelijk kenbare geest van verzoening onder de leidende personen der wereld opkomt. En deze verstandige man heeft daar ook wel reden voor. Zijn volk staat intusschen dichter bij een omwenteling naar Bolsjewistisch voorbeeld dan welk ander volk der zoogenamde overwinnaar ook. Onder de opvolgers van de mannen, die, ofschoon enkele niet eens direct met elkaar konden spreken, op zoo noodlottige wijze der wereld wat zij een ‘vrede’ noemden, hebben bekonkeld, welke ook door hun toedoen weinig minder verschrikkingen kent dan de oorlog, beginnen de oogen voor de werkelijkheid open te gaan. Men kan premier zijn van een ministerieel kabinet, zonder premier te wezen in helder inzicht van het dagelijksch gebeuren. Maar Nitti is dit wel, en hij heeft zijn collega's doen begrijpen, dat het tijd wordt om het Tractaat van Versailles bij de historische ‘vodjes papier’ te bewaren. Inmiddels is het, President Wilson ten spijt, door den Senaat der Vereenigde Staten voor goed verworpen. Dit zegt genoeg ten opzichte van zijn volstrekte waardeloosheid. Voorheen spraK men van ‘monnikenwerk’, wanneer men een arbeid bedoelde, welke van het begin af nutteloos kon worden geacht. Zou men er nu niet toe komen in dien zin van ‘staatsmanswerk’ te spreken? Hoe dit zij: men komt eindelijk tot de erkenning, dat de arbeid van de zeer groote mannen, die zich in 1919 nu eens ‘de Raad van Tien’, dan weer ‘de Raad van Vier’ of ‘van Vijf’ noemden, niet bestand is geweest tegen de gebeurtenissen, welke zich uit den oorlog hebben ontwikkeld. In een rede, kort geleden te Amsterdam gehouden in de vergadering van de ‘Notarieele Vereeniging’, zei prof. Treub, onze oud-minister van Financiën: ‘Het is voor niemand meer een geheim, dat de economische verhoudingen in Europa met den dag bedenkelijker worden. Steeds sterker wordt het besef, dat om den dreigenden economischen en politieken ondergang van Europa te voorkomen, een internationale kredietverleening op groote schaal eerste voorwaarde is. Intusschen is men er, vooral in Frankrijk en Italië, nog niet voldoende van overtuigd, dat een eventueele volslagen ineenstorting van Centraal-Europa een vernietigende uitwerking op de andere Europeesche landen zal ten gevolge hebben.... Wellicht is het reeds te laat, en zal een nieuwe beschaving eerst kunnen oprijzen uit de puinhoopen van Europa. Maar zoolang er nog eenige hoop is, zou het onverantwoordelijk zijn in fatalistische berusting het noodlot over ons heen te laten komen.’ Welke politieke overtuigingen men ook zij toegedaan, oud-minister Treub is een der mannen in ons land naar wie men gaarne luistert, wanneer zij mededeelen welk inzicht zij in de zaken van het gemeenebest | |
[pagina 624]
| |
hebben. Ongelukkigerwijze ontbreekt ook hem, zooals ieder, de onfeilbare blik in de toekomst, welke het recht zou geven te zeggen: ‘zoo moet het gebeuren’. Hij behoort tot die economisten in ons land en elders, die over stad en land uitroepen: ‘meer productie, minder verbruik’! Tot wie wordt dit gezegd? Tot de mijnarbeiders, die honderden meters diep een zwaren arbeid verrichten, waaraan vier uren per dag nog teveel is van een dagelijks menschenleven? Begrijpelijkerwijze kunnen zij er slechts toe gebracht worden in die zwarte putten af te dalen tegen een loon, waarvoor menig kunstenaar niet kan droomen. Of wordt het gezegd tot de stokers der locomotieven, oceaan-stoomers of fabrieken, die achter helsche vuren de machines der wereld in gang houden? Of aan alle andere arbeiders, die met al hun streven naar vermindering van werkuren en hooger loon, ondanks hun herhaalde stakingen, tooh steeds nog meer voor de menscbheid aan levensbehoeften produceeren en veel minder verbruiken dan zoovele zelfzuchtige levenszvvelgers, die nooit iets anders produceerden dan wat verderf was voor hun medemenschen, en niettemin in de gelegenheid zijn niet enkel om te verbruiken, maar om te misbruiken al 't gene, dat zoovele honderdduizenden hunner betere tekort komen? Indien de staatslieden van Europa, indien ook zulk een eminent man als oud-minister Treub geen middel weet om aan dit en aan zoovele andere ten hemel schreeuwende onrechten een eind te maken, dan moet men wel aannemen, dat er in de bestaande maatschappij een dagelijks doorvretende kanker leeft en zij al dadelijk hierom zou verdienen ten gronde te gaan, indien de gebeurtenissen, welke zich onder ons oog afspelen, ons nog toelieten van een ‘bestaande maatschappij’ te gewagen. Want inderdaad: de Europeesche samenleving, zooals wij die voor den oorlog gekend hebben, bestaat reeds niet meer. Wij beleven de liquidatie van haar bankroet-geslagen firma. Alleen weet niemand wat er voor haar in de plaats zal komen, en of over een halve eeuw de wereld inderdaad een menschwaardiger levensoord zal zijn, of een oord van nog ontzettender verschrikking. |
|