| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.
De particulier Wilhelm von Hohenzollern, ex-Duitsch keizer, 't eerst.
‘Aan iederen heer, alle eer’. Tegenwoordig reizen de gebeurtenissen met den ‘Orient-express’. Nauwelijks hebben wij in deze bladen onze regeering kunnen huldigen voor haar waardig en juist antwoord op de tot haar gerichte galachtig-venijnige nota van Clemenceau, particulier heden, zooals Wilhelm, doch, naar 't schijnt, slechts als lasthebber van Lloyd-George door hem opgesteld, of er komt een nota van dezen zelf: alsem-venijn met een beetje Pecksniff-zoetzuur er door heen. Met een gelijke, nog eer belachelijke dan vernederende poging om een klein volk schrik aan te jagen, geeft deze te kennen, dat de z.g. groote staatslieden reeds van hun rechts-standpunt zijn afgeklommen. Zij zullen zich tevreden stellen indien wij den gebroken man van Amerongen ergens in onze koloniën veilig opbergen. Onder omstandigheden als deze leert men het laconisme van onzen volksaard waardeeren. Het Nederlandsche volk weet, dat het zeer krachtig staat in wat in deze zijn eigen opvatting is van recht, en dat die gedeeld wordt door vele der uitnemendste mannen en vrouwen elders. Het weet tevens, dat het verstandige deel der menigte in de vroegere oorlogvoerende landen volmaakt onverschillig is voor de uitleveringsquaestie. Vooral in Engeland is deze niet anders dan een geestlooze politieke comedie. Wat doet het ons dan, wanneer wij in sommige sensatie-bladen der groote hoofdsteden bedreigingen lezen voor het geval, dat wij, souverein volk, slechts vragen wat onze souvereine wetten ons gebieden, en daarnaar handelen? Hebben die journalisten eenig flauw begrip met welke geringschatting wij glimlachen over hun geschrijf? Moeten ze juist òns hebben! Niet dat wij het den vroegeren Transvalers nazingen: ‘dat heldenvolk zijn wij’! Maar wij zijn misschien wel het lastigste volk om onder den indruk te brengen van een komieke bedreiging met vuisten of zwaar geschut. Ook voor ons geldt dan het mooie Arabische spreekwoord: ‘al blaffen de
honden, de karavaan gaat voort’.
Dus men vraagt ons de uitlevering van Wilhelm von Hohenzollern reeds niet meer, maar geeft te kennen tevreden te zullen zijn indien wij dezen ridder van droeve figuur wat verder van de Duitsche grenzen verwijderen dan waar hij nu boomen omlhakt. Alsof, indien er gevaar dreigt, dat de Hohenzollerns nog eens in Duitschland zullen heerschen, iets wat niet geheel
| |
| |
denkbeeldig, schoon uiterst onwaarschijnlijk is, het dan zal komen van dezen man, die wèl de nationale misdaad van het Duitsche volk verpersoonlijkt, maar misschien nooit geheel toerekenbaar is geweest voor zijn daden, en nu - en 't lijkt waarheid - beschreven wordt als geestelijk geheel geknakt. Wil dit zeggen, dat wij ook ten opzichte van dit onzinnig verlangen der twee mogendheden, welke in deze en andere aangelegenheden de nota's uitdeden, geheel afwijzend moeten antwoorden? Wij leveren Wilhelm von Hohenzollern niet uit aan een vertooning van rechtspleging door zijn vijanden. Maar ons land is wel heel klein van oppervlak. Indien men nu aan den overkant van de Noordzee, echt of geveinsd, bang is, dat hij in Doorn, waar hij van mevrouw Van Heemstra dat lieve buitentje midden in de bloemetjes heeft gekocht, gaat of laat samenzweeren tegen de..... houd u ernstig lieve lezer, ‘tegen de rust’ van Duitschland, daarmee van Europa, daarmee van geheel de wereld, na den oorlog thans zoo heerlijk op rust, waarom zouden wij hem dan niet in een mooie hut van een onzer mooie schepen zenden naar een mooi en gezond plekje op Java of Sumatra, ergens op een hoogvlakte! Daar is uit menschelijk of politiek oogpunt niets tegen, al zijn er in de wereldpers natuurlijk dwazen, die ook daar Duitsche samenzweringen voorzien. Het Nederlandsche volk heeft toch eigenlijk reeds genoeg van de heeren von Hohenzollern, vader en zoon, ofschoon niemand hun kan verwijten, dat zij het in bijzonder ons ernstig lastig hebben gemaakt. Dat er spoedig een tijd kome, dat we hun naam niet meer hooren noemen.
Al is het schoorvoetend, het gezond verstand komt in de landen der overwinnaars terug. Wel doen hun leidende mannen nog hun best om de hartstochten, welke hen gedurende den oorlog naar het bewind opstuwden, brandend te houden. Een bemoedigend voorbeeld van koeler denken is, dat de ‘Geallieerden’ thans de bestraffing der zoogenaamde oorlogsmisdadigers in Duitschland aan hun eigen volk zullen overlaten. Het zijn echter ook in Engeland en Frankrijk de geldschieters der imperialistische pers, die in hun verdwazing met de knie blijven drukken op de borst der overwonnenen. Waarom maakten wij, onbevangen beoordeelende toeschouwers in een neutraal land, ons eigenlijk warm over dezen onzinnigen eisch? Wat is ons Tirpitz, wat Bethmann-Holweg, wat zelfs Hindenburg? Wat zijn ons die andere hoogepriesters van den vroegeren Duitschen militairen moloch? Hebben ook wij geen oogenblikken gekend, dat wij afschuw van hen gevoelden? Of wij! Maar we wisten òok dat zij voor het door militairistischen geest verdwaasde Duitsche volk als redders, zoo niet als heiligen golden. Wij weten nu tevens, dat de opperpriesters van het militairisme in de andere landen geen schreefje hooger staan. Wij, klein maar nadenkend neutraal volk, wij beschouwen de generaals van welk volk ook als menschen, die, priesters in dienst van een onverzadigbaren menschenoffers eischenden god, in hun verdwazing meenende goed te handelen, in staat zijn tot elke misdaad. En nu eischten dan de generaals der overwinnaars de uitlevering der generaals van de overwonnenen en wij zagen daarin een ons gevoel van recht aangedanen smaad. Zoo riepen de priesters van Baäl eertijds om de uitlevering van de priesters van Astarte. Of, als gij het ànders wilt: de
| |
| |
hoofden van de bende van Cartouche eischten, dat de bende van Schinderhannes haar hoofden zou verkoopen. Tegen zulk een monsterlijken eisch kwamen ook de neutralen op, ofschoon deze van oordeel zijn, dat de menschheid er slechts bij kan winnen indien de duizend, naar 't schijnt zoo maar in den wilde, met name genoemde Duitschers onschadelijk konden worden gemaakt. Hoezeer hun misdaden door hun vijanden overdreven kunnen zijn voorgesteld, het geringste van het kwaad, dat zij bedreven is genoeg om een ernstige bestraffing te rechtvaardigen.
Deze zal dan echter door de overwinnaars aan de overwonnenen worden overgelaten. Maar wie gelooft op dit oogenblik dat, als het ooit zoover komt, die Duitsche rechtspleging iets meer zal zijn dan een schijnvertooning? Dit spreekt immers van zelf. De eisch, dat de overwonnen volken zelf de opperpriesters zullen rechten van den moloch, waarin ook thans nog een groot deel hunner niet minder fanatiek gelooft, dan in de dagen hunner schoonste overwinningen, doet als uiting van geestverbijstering voor den eerstgestelde niet onder. Het gebaar van afschuw, waarmee von Lersner, de Duitsche zaakgelastigde te Parijs, weigerde de lijst van namen der opgeeischten naar zijn regeering door te zenden, geeft te kennen hoe een groot deel van zijn volk tegenover hen staat, en wat het voor hen gevoelt. Zelfs een evenwichtig denkend man als Theodoor Wolff, de hoofdredacteur van het Berliner Tageblatt, wees hem verontwaardigd af, en zei: ‘het is eervoller overwonnen te zijn dan op die wijze (die der wraakzuchtige Entente) overwinnaars te wezen’, en hij had gelijk.
Het voorjaar is nabij, het ontwaken der lente kondigt zich reeds aan, en wij zien, met de schuchtere boomknoppen, overal de betere gevoelens ontkiemen, welke gij moogt toeschrijven aan het in de menschheid immanente gezond verstand, of aan edelmoedigheid of.... aan het overal sterker en dreigender proletariaat. Zoo verblind door den oorlogsroem is Lloyd-George niet of, zooveel jeugdiger nog dan de door ouderdom kortzichtig geworden Clemenceau, die thans nergens anders meer uitsluitsel weet te vinden voor het wereldraadsel van den dageraad van, in 't bijzonder, Frankrijks over winning dan bij den Sphinx van Cheops - erken het: niet veel moderner of begrijpelijker in zijn uitspraken dan het wel wat verouderde orakel van Delphi - zoo verdoofd door de toejuichingen van de Northcliffe-pers is Lloyd-George niet, of hij heeft op de wand van het Engelsche regeeringspaleis het ‘mene tekel’! geschreven gezien door de phosphorisceerende pen der Britsche arbeidersbeweging. Zelf van arbeidersafkomst, heeft hij eindelijk de taal verstaan door het proletariaat van zijn land gesproken. ‘Een nieuwe lente en een nieuw geluid’ doet zich overal gelden. Onze uitnemende Mei-dichter, Herman Gorter, die sinds lang reeds, jammer genoeg, van de in hem opvloeiende poëzie, in steê van woord, daad maakt door onder de voorsten de toekomst voor te bereiden, raadpleegt te Amsterdam met Henriëtte Roland-Holst en Augusta de Wit - drie onzer edelste dichterzielen dus - en de door de aanbidders en dienaren van het gouden kalf zoozeer verfoeide David Wijnkoop en ‘Loutje de Visser’, stillekens, tezamen met de roodsten van eenige andere landen, hoe de nog maar alleen voor hen-zelf blijde bood- | |
| |
schap uit Rusland onder alle creaturen te verkondigen? Dit feit doet ieder, gewoon na te denken over de verschijnselen van het leven, zich ernstig afvragen of er voor de menschheid een andere uitweg
is dan die door Lenin wordt aangewezen? Maar indien het dan waar is, dat het Kapitalisme, 't welk dezen oorlog veroorzaakte en er zijn hoogsten triomf, zijn vermetelste orgie in vierde, nauw uit zijn zwijmel ontwaakt, reeds bezig is om een volgend festijn in dien trant, of, indien het zoo wereldomvattend niet meer kan, een reeks van kleinere oorlogsfestijnen voor te bereiden, om nog eens onmatig te kunnen zwelgen in de dronkenschap van nooit gekende winsten tegen nooit gekende verliezen van den concurrent, indien dit dan waar is, vraag ik, terwijl overal in de wereld de brandstoffen voor een nieuwen oorlog of voor nieuwe oorlogen reeds hoog opgestapeld liggen en nieuwe worden bijgebracht, wanneer dus het Kapitalisme geen andere mogelijkheid meer Iaat dan het door het geweld van een proletariërs-revolutie te vernietigen, aan wie dan de schuld?
Gelukkig blijven niet alle waarschuwingen ongehoord. Lloyd-George verneemt ze vagelijk, en legt behoedzaam de hand aan het oor. ‘Ssst! zei iemand in Engeland daar ‘Bolsjewisme’? Inderdaad, het Engelsche proleten-volk heeft dien wonderlijken naam leeren spellen en uitspreken. Van alle andere volken kennen de proleten dien naam vol bedreiging, vol belofte. Er is overal iets als het ruischen van een zee in de nabijheid: het woord ‘Bolsjewisme’. Wat de overige staatslieden aangaat: vraag het eens aan Nitti wat het Bolsjewisme in Italië voor geluid heeft. Vraag het eens aan de bankiers van de New-Yorksche Stock-exchange, die in ‘de Staten’ de politiek naar hun hand zetten, hoe zìj reageeren op dezen aanwakkerenden storm. ‘Het land van de Vrijheid!’ Nooit heeft de wereld geweten welk een humbug deze uitdrukking was. Er is, met uitzondering van Hongarije, geen land waar politiek de menschen thans minder vrij ademen dan in het land van Walt Whitman. En wanneer m Frankrijk, het land van de Comune, reeds een halve eeuw geleden, de stem der lijdende menigte nog slechts zwak met wraak dreigt, o, gij zoudt het Fransche volk miskennen door te denken, dat het verleerd heeft de Marseillaise te zingen zoo, dat het zijn heerschers van het oogenblik in koude rillingen over den rug loopt. Dat komt wel. Als het eerst maar volkomen ontwaakt is uit zijn zoogenaamde overwinning, en oogen heeft om te zien, dat ‘de overwinnaars’ te Parijs, proletariërs, er niet zoo heel veel beter aan toe zijn dan die te Berlijn en te Weenen. De uiterste gevolgen hunner ‘overwinning’ hebben de Franschen nog niet geleden.
De vaak geestige Engelsche Nation toonde op haar wijze aan hoezeer ook in de politiek het een in onmiddellijk verband staat met het ander. Indertijd heeft Lloyd-George het voor zijn politiek noodig gevonden zijn kiezers te belooven, dat de ex-keizer zou worden opgehangen. In Londen had het Cockney-publiek, niet afkeerig van zoo'n aardigheidje, zich reeds op het schouwspel vergast. ‘En nu staan we, zegt de Nation, voor deze belachelijke ironie van het lot, dat het mogelijk gemaakt moet worden, dat de Sultan in Konstantinopel blijft, omdat Lloyd-George tot zijn kiezers
| |
| |
moest spreken van het ophangen van den keizer. Deze comedie speelde zich aldus af:
‘1e Acte: Lloyd-George maakte toebereidselen om den keizer en de generaals te doen ophangen. De Franschen stemden toe.
2e Acte: Vervolgens wilde hij de Turken met al hun hebben en houden verjagen, maar de Franschen verzetten zich hevig.
3e Acte: Hij veranderde van meening omtrent den keizer en de generaals en de Franschen verweten hem dit.
4e Acte: De Franschen gaven hem verlof om van meening betreffende keizer en generaals te veranderen op voorwaarde, dat hij zijn standpunt betreffende de Turken eveneens zou wijzigen.
5e Acte: Ten slotte sleept het touw, dat den keizer moest ophangen den verdrinkenden sultan veilig aan wal.’
Niet alleen, dat Frankrijk door de verandering in politiek inzicht van den Engelschen Eersten-minister zijn zin krijgt in de quaestie van den Levant, en vermeerdert ook dit het toekomstig oorlogsgevaar: het zit zóó, dat de staatslieden, die de bestaande wereldorde liquideeren, niets kunnen doen of dit nadert heviger van dreiging. Frankrijk is er op uit om, hoe dan ook, zich voor goed aan den Rijn vast te zetten. Het grijpt elke gelegenheid aan van een voorwendsel om dit te doen in het noodzakelijk in gebreke blijven van Duitschland de voorwaarden van het opgelegde vredesverdrag te vervullen. Onder de Nederlandsche dagbladen, die gedurende den oorlog dagelijksche overzichten gaven van de gebeurtenissen, deed geen het met zulk een breeden en diepen kijk, als ‘Het Nieuws van den Dag’, al leek het soms, dat het ten aanzien van Italië's deelneming aan den strijd een stofje in het oog had. En nog dagelijks schenkt het zijn lezers heldere reflecties op 't geen er in de wereld gebeurt, waarvan zij het heen en weer met genoegen en belangstelling volgen. Dit wil niet zeggen, dat zij het er steeds mee eens zijn. Volgens den overzichtschrijver in het Nieuws zou het beter geweest zijn indien Frankrijk maar onmiddellijk en voor goed zich aan den Rijn hadde vastgezet. ‘Duitschland had voor de toekomst naar het staatkundige nog veel machteloozer gemaakt kunnen worden’, zegt het, en bedoelt niet het constateeren van een feit, doch een uiting van critiek op het tot stand gekomen vredesverdrag. Nu, indien het verleden van Europa nog eenige beteekenis heeft voor de toekomst, dan behoede de hemel ons voor een overmachtig Frankrijk. Wel zijn de tijden van Lodewijk XIV en Napoleon I voorbij, maar het Fransche kapitalisme is heden niet minder heerschzuchtig en tuk op overwinning ten koste van naburige naties dan ‘Koning Zon’ in zijn goeden, ouden tijd. Het lijkt ook in het belang van ons
land, dat de politiek van Groot-Britanie zooveel mogelijk het evenwicht op het vasteland van Europa aan de Noordzee zoekt te bewaren.
Er is reeds zooveel, dat het uitzicht op de toekomst der wereld verduistert, dat men, wijl de menschheid als een verdwaalde lond doolt, niet langer weet of het bloedige rood aan den horizon een dageraad of een zonsondergang is. Heeft de wereld ooit voor een verwarder quaestie gestaan dan die van Fiume? De Oudheid had daar haar Gordiaansche knoop, welke zij, ge- | |
| |
lukkige primitiviteit,kon doorhakken. De quaesties van heden zijn als 'n kluwen, waar de kat mee gespeeld heeft. Wat Fiume betreft is de ontwarring nog moeilijker dan die van alle andere quaesties omdat een razende dichter en een malende philosoof, op een onheilspellend oogenblik president van een machtig gemeenebest geworden, er de draden van vast houden. Wilson wordt een tragisch figuur. Hij heeft een oogenblik gekend, dat de geheele wereld, met uitzondering natuurlijk van kapitalisten en O.W.'ers, in hem een redder der menschheid zagen. Allengs is zij echter van de eene verwondering te zijnen opzichte vervallen in de andere, de verwondering werd verbazing, deze ontgoocheling, deze wordt hoon, en volgens den Times-correspondent te Washington is de President nu slechts ‘het leege omhulsel van zijn vroegere Ik’. Toch is hij nog president van het gemeenebest der Vereenigde Staten van Noord-Amerika. Dit wil zeggen: met den mikado van Japan het machtigste staatshoofd ter wereld, die zijn minister van Buitenlandsche Zaken Lansing ontslaat, zoqals men het tegenwoordig geen loopjongen meer durft doen; tegen den Franschen ambassadeur te Washington Jusserand bullebalkt als tegen den ondergeschikte van concurreerende firma, en de geheele wereld bedreigt met een dies irae van Amerikaansche onverschilligheid, zoodra dit ons van ouderdom toch reeds gammele Europa heelemaal een chaos wordt. Toen de President nog compos-mentis leek, en met zijn ‘veertien punten’ naar Europa uittrok als een redder, heeft hij, willens of niet,
blijk gegeven van een losheid van beginselen, welke zelfs voor een oud-advocaat in de Vereenigde Staten verwonderlijk was. Maar nu hij, volgens bovengenoemde mededeeling, nog slechts a shell is of his former self, nu toont hij, ten, opzichte van Fiume tegenover Italië, een vastheid van wil, die het ergste voor zijn geestelijke toekomst doet denken. De hemel zij ons genadig indien het zoover met Europa is, dat ons lot afhangt van een razenden dichter en een malenden filisoof. Ongerekend de geestdrijvers, die elk volk aan de verwarring der wereld geeft.
Zal men dan eindelijk komen tot een accoord met de Bolsjewistische regeering van het vroegere Czarenrijk? Begint het kapitalisme eindelijk in te zien, dat het dien machtigen vijand slechts door verstandig overleg kan beletten nader te sluipen en er in ieder geval geen spraken kan zijn hem door kracht van wapenen te overwinnen? Ja, welk een afschrik men ook overal voor dien rooden duivel te kennen geeft, hoe huiverend men ook is hem te hooren spreken, hoezeer men weifelt, uitstelt, rondkijkt of er geen ander middel is om zijn gevaar te ontgaan dan onderhandelen, de erkenning wordt afgedwongen, dat hij elken dag van langer beraad gevaarlijker wordt. Dan maar in Gods naam. Men glimlacht onwillekeurig bij de late erkenning van Lloyd-George, dat het Bolsjewisme niet door kracht van wapenen is te overwinnen. In het Algemeen Handelsblad vertelt George Nypels, die het vorig jaar zulke interessante mededeelingen deed over de Hongaarsche republiek van Béla Kun, jammerlijker herinnering, van zijn kort verblijf in Sovjet-Rusland. Wel is het hem niet gelukt Lenin in zijn ‘hol’ te naderen. Misschien beschikte de ondernemende journalist, die ernstig ziek was als gevolg van een hondsche behandeling aan de Poolsche grens, waaraan de Bolsje- | |
| |
wieken onschuldig waren, niet over zooveel geestkracht en vindingrijkheid als die hem anders kenmerken. Veel heeft hij dus niet op zijn reis naar Moskou gezien en gehoord om te erkennen - wat trouwens ook door de mededeelingen van anderen wordt bevestigd - dat het Bolsjewistische leger intusschen, zij 't ook op oud-kapitalistische militaire wijs, nog een graadje verergerd door Aziatische en demagogische dwingelandij, en onder andere benamingen, een strijd-organisatie geworden is, welke voor de machtigste legers niet zou behoeven te wijken indien het zoo volkomen van strijdmiddelen was voorzien als deze. Neen, het Bolsjewisme is niet door kracht van wapenen te overwinnen. Een manifest van
een groot aantal der Britsche arbeidersleiders zegt zeer terecht: ‘als het waar is, dat de Sovjet-regeering er niet in geslaagd is het volk te verzoenen en haar gezag over een gebied en een volk, zoo groot als dat der Vereenigde Staten, eenvoudig handhaaft door tirannie, dan kan dat alleen zijn omdat de menigte versuft en bang is door ellende en honger. Een staat van oorlog doet dien toestand voortduren, en zal dat doen, oòk al wordt de blokkade opgeheven. Een staat van oorlog, bovendien, verhoogt de autocratische macht der regeering. Vrede zou beteekenen een grooter kans op voedsel en normalen weerstand tegen tirannie. En de herleving zou beteekenen, dat de Sovjet-regeering, verondersteld altijd - voegt het manifest er wantrouwend aan toe - dat haar macht berust op geweld en terreur, zal komen te staan voor problemen dichter bij huis dan de propaganda in Indië en Klein-Azië.’
Verwondert zich dan iemand, dat de Engelsche regeering nu en dan blijken geeft van gezond verstand, indien haar zóóveel door de Britsche arbeiders wordt voorgezegd?
Trouwens de Sovjet-republiek verlangt niets liever dan vrede, eerst met de haar omringende volken, dan met die van West-Europa, en men behoeft daar achter niet enkel het verlangen te zoeken om daardoor gemakkelijker haar propaganda te kunnen voeren. Het is nog de vraag hoe er beter propaganda gemaakt wordt voor de maximalistische heerschappij over de geheele wereld van het proletariaat: door toestanden van verwarring, zooals deze nog steeds overal heerschen en aangewakkerd worden door den kapitalistischen naijver der volken, of door een kalme ontwikkeling der denkbeelden. Reeds heeft de Sovjet-republiek vrede gesloten met Esthland, en zij wenscht niets liever dan dit ook te doen met andere republieken om haar heen, de randstaten, wier onafhankelijkheid zij bereid is te erkennen. Het moet toch eens komen tot een overeenstemming tusschen de rijken van West-Europa en haar, tot een symphonia, zooals de Grieken dit noemen. Zulk een politieke ‘symphonie’ is echter niet mogelijk wanneer niet over en weer het accoord wordt gezocht. ‘Waarom is de blokkade niet reeds een maand of zes vroeger opgeheven?’ vroeg Asquith laatst in een verkiezingsreden: duizenden menschenlevens, millioenen gelds zijn aan de politiek tegen Rusland reeds opgeofferd, welke het herstel van Europa maanden, misschien zelfs voor jaren heeft tegengehouden’. Indien zulk een taal, niet de uiting is van een politiek van edelmoedigheid, dan is zij het tenminste van een herleving van gezond verstand, misschien ook omdat de nood, ook in het eertijds
| |
| |
welvarende Engeland met den dag hooger stijgt. Het ‘pond’ volgt den zelfden weg naar omlaag als franc en lira, die bezig zijn de Duitsche ‘mark’ en de Oostenrijksche ‘kroon’ in de richting van den afgrond na te hollen. Asquith ziet beter in dan eenige staatsman wat het einde zal zijn, indien de Britsche politiek en de sovereign op dezen weg voortsnellen. Wat praat gij, vraagt hij aan zijn politieke tegenstanders, over annexatie van het Rijn-gebied, over de uitlevering der oorlogsmisdadigers, ja zelfs over het uitroeien der Bolsjewistische theorien? Helpt liever Oost-Europa in zijn economisch herstel. ‘De toekomst van Rusland beheerscht en werpt een schaduw over heel dat deel der wereld, van de Oost- tot aan de Zwarte Zee. De nieuwe staten kunnen noch tot bloei, noch tot innerlijke rust, noch tot buitenlandsche veiligheid komen, zoolang er geen vrede heerscht met Rusland.’ Hij had dit laatste ook kunnen zeggen ten opzichte van alle andere landen. Sovjet-Rusland bestààt en de wereld zal er mee moeten leven of zij wil of niet.
|
|