| |
| |
| |
Het Poolsche vraagstuk in het midden der zeventiende eeuw.
door H.CH.G.J. van der Mandere.
Thans, nu het Poolsche vraagstuk een niet ongewichtig onderdeel van oorlog en vrede heeft uitgemaakt, en de oplossing daarvan nog onzekere elementen in zich bevat, mag het belangwekkend worden geacht den blik twee en een halve eeuw terug te slaan in het tijdperk, dat de machtspolitiek van Lodewijk XIV van Frankrijk, den Zonnekoning, zich begon te ontplooien. Ook toen, doch toen voor het eerst, is Polen het terrein van afgunst van twee buitenlandsche partijen geweest, het eerste zeker teeken van verval van welken Staat ook. Wat zich in de jaren tusschen 1665 en 1668 te Warschau en in Polen heeft afgespeeld, wordt ons geschetst in het uitvoerig proefschrift, door Mlle Anne Marie Gasztowtt op 19 Juni 1916 te Parijs verdedigd en dat behandelt de ambassade van Pierre de Bonzy, die als buitengewoon gezant met grooten luister naar Polen trok.
Pierre de Bonzy was een der in die tijden veelvuldig voorkomende figuren uit Italië, die de diplomatieke carrière beoefenden in verschillende landen zonder met afkomst of nationaliteit rekening te houden. Zijn voorvaderen behoorden, naar St. Simon ons heeft medegedeeld, tot de eerste familiën van Florence; hij zelf was uiterlijk en innerlijk een voorname persoonlijkheid, wiens voorkomen even nobel als zijn omgang innemend was. Reeds op jeugdigen leeftijd werd hij naar Parijs gezonden om er den groothertog van Toscane te vertegenwoordigen; hij werd toen opgemerkt door Mazarin, wien hij zoozeer beviel, dat hij bij het later huwelijk van de dochter van Gaston van Orléans met een der prinsen uit het huis der Medici's het gezantschap waaarnam zoowel voor Frankrijk als voor Toscane. Korten tijd daarop werd hij ambassadeur te
| |
| |
Venetië, later in Polen, terwijl hij, vandaar teruggekeerd, naar Spanje vertrok, tegelijk dat hem achtereenvolgens de aartsbisdommen van Toulouse en Amboise en het grootaalmoezenierschap van de koningin werden toevertrouwd. Zijn carrière is werkelijk een schitterende geweest, doch zij beantwoordde aan zijne kwaliteiten. Wanneer dan ook Pierre de Bonzy in Polen niet het resultaat heeft bereikt, dat zijn vorst wenschte, is dit voornamelijk aan den loop der omstandigheden en meer nog aan de wisselende politieke inzichten van dezen vorst zelven te wijten.
Welke bedoelingen toch zaten voor met de zending van de Bonzy naar Polen? Koning Jan Casimir was gehuwd met de weduwe van zijn broeder en voorganger Koning Ladislaus; zijn vrouw was de bekende prinses Marie de Gonzague, die voorwerp is geweest van de liefde van Cinq Mars, van Gaston van Orléans en van tal van anderen. Zij was er evenwel niet in geslaagd om populariteit te winnen, te meer waar zij geen kinderen had. Voortdurend was zij dan ook verstrikt in financiëele en politieke zorgen, die te grooter werden naarmate haar ambitie zich openbaarde en verborgen politieke neigingen haar een rol wilden doen spelen. Koning Jan Casimir had reeds menigmaal het voornemen te kennen gegeven om af te treden; in zijn plaats moesten dan de Poolsche Stenden een opvolger kiezen. Maar Lodewijk XIV en Mazarin, die reeds toen beseft hebben van hoe buitengewoon groote waarde het voor Frankrijk zou zijn om een steunpunt te hebben ten Oosten van Pruisen, hadden de vorstin weten te winnen voor het denkbeeld, dat deze afstand van den troon zou geschieden ten bate van een Franschen pretendent. Koningin Marie was geheel aan den kardinaal verkocht; mocht zij ook een korten tijd den wil getoond hebben om naar Oostenrijksche zijde over te hellen, deze verdween spoedig. Wel duurde het lang alvorens tusschen haar en Parijs overeenstemming verkregen was omtrent den persoon van den eventueelen opvolger van Jan Casimir. Eindelijk echter werd de keus gevestigd op den Hertog van Enghien, den zoon van den grooten Condé, die in 1663 een prinses van Beieren huwde.
Echter, men denke niet, dat dit plan de instemming had van Polen zelf. De Poolsche Stenden hebben ten allen tijde groote waarde gehecht aan hun onafhankelijkheid en hun alleenzeggenschap. De verkiezing van den vorst was een der meest belangrijke
| |
| |
bevoegdheden. In 1661 had Jan Casimir aan den Rijksdag het voorstel gedaan om den eventueelen troonopvolger aan te wijzen; het voorstel was afgeslagen. In de jaren, die daarop volgden, werkte een ieder voor eigen doel; de Zweden, de Moscoviërs, de Keizer: ieder voor zich, terwijl de grootste der Poolsche edelen, Maarschalk Lubomirski, openlijk als rebel tegen den koning optrad en bereid bleek de Poolsche constitutie en gewoonten gewapenderhand te verdedigen.
Te midden van dezen strijd van belangen kwam de Bonzy in Polen aan. Hij nam zijn weg over München en Weenen en bereikte in Krakau voor het eerst Poolsch grondgebied. Daar was hij in het randgebied van Polen, de streek waar Lubomirski voornamelijk zijn aanhangers had en van waaaruit hij, naar men hem mededeelde, reeds voornemens was troepen te lichten. Hier krijgt de Bonzy een eerste inzicht in de tal van moeilijkheden, die hem wachten, en al dringt de koning er ook op aan, dat hij zich zal haasten naar Warschau, waar zij hem met ongeduld verwacht ten einde met hem overleg te plegen, hij neemt de moeilijkheden van de reis in dit seizoen te baat om eenigen tijd rustig te Arak te verblijven en er thuis te geraken in de Poolsche toestanden. Dat zal hem later van groot nut zijn; het zal er toe bijdragen, dat hij de handelende personen beter kan begrijpen. De koningin ontmoette hij vóórdat de eindelooze besprekingen, in dat tijdperk verbonden aan de intrede van een gewichtig ambassadeur in de hoofdstad van eenig rijk, ten einde waren. Incognito kwam zij hem in de voorstad van Warschau ontmoeten om met hem overleg te plegen. Daar reeds heeft de Bonzy een eersten indruk van de vorstin gekregen, ter wier ondersteuning hij zijn ambt in Polen ging uitoefenen; daar heeft hij haar intelligentie en haar diplomatiek talent leeren waardeeren, maar tegelijk gevoeld de groote moeilijkheden, die haar impulsief en wisselend inzicht zouden teweegbrengen. Dat de Bonzy met eenig wantrouwen in Warschau werd ontvangen, spreekt vanzelf; het Fransche plan ten aanzien van den prins van Condé was geen geheim gebleven. Men begreep tevoren, dat de Bonzy dit plan zou steunen.
Met grooten tact slaagde de Fransche ambassadeur er in om binnen zeer korten tijd in Warschau een intellectueel ontwikkelden en aanzienlijken kring om zich heen te vereenigen. Men vond er in
| |
| |
opgenomen Etienne Korycinski, een der créaturen van de Koningin; Rey, Kanselier van de Koningin; Pac, Grootkanselier van Litauen, dien de koningin meer vreesde dan gaarne zag, doch die nauw aan haar verbonden was door zijn vrouw, een Fransche van oorsprong. Men vond er ook den grooten Jan Sobieski, toen reeds beroemd als militair en gehuwd met de weduwe Zamoyski, eveneens een Fransche van geboorte. In dezen kring wist hij, direct door de heeren, maar indirect door de dames, op wie de Bonzy een grooten invloed had, vele onderdeelen van zijn plan te doen slagen. Tegenover de koningin blijft hij psycholoog; hij ziet haar fouten, die vooral in haar gevoel een bron vinden. Maar tegelijk maakt hij zich tot middenpunt van de partijen, die reeds plannen voor de verkiezing, noodzakelijk zoodra eenmaal Jan Casimir aftreedt, hebben ontworpen. De Kanselier van Polen houdt van krachtdadig optreden; hij wil Tataren en Kozakken zelfs te hulp roepen om den Hertog van Enghien op den troon te brengen. De Grootkanselier van Litauen daarentegen wil krachtdadige middelen alleen in de allerlaatste plaats; de wettelijke middelen zijn echter door de besluiten van den Rijksdag uitgeput. Daarom wil hij resultaat bereiken langs den wettelijken weg, maar ondersteund desnoods door het geweld. Hij wil den Hertog van Enghien bij vrije stemming doen kiezen, doch behoudt zich het recht voor het koninklijk leger te hulp te roepen tegen de onlusten, die Lubomirski zeker zal teweeg brengen. Maar de Bonzy is van deze plannen niet gediend; hij wil de vriendschap van Zweden behouden, omdat alleen dan de verkiezing van een Franschen prins een blijvenden waarborg aan Polen kan verzekeren. Als dan ook de Zweedsche minister gehinderd en beleedigd wordt en deze daarin een voorwendsel vindt om zich uit de Poolsche hoofdstad te verwijderen, is het de Bonzy, die bemiddelend optreedt en koning en koningin dwingt om ongelijk tegenover den
Zweed te bekennen. De Bonzy gaat zelfs verder; hij aanvaardt plannen, hem door den Franschen ambassadeur te Weenen aan de hand gedaan, welke betrekking hebben op medewerking van een Hongaarschen avonturier, die den grooten Lubomirski wil oplichten. Krachtig dringt hij bij Lodewijk XIV op hulp aan, die hem toegezegd wordt in geld en in manschappen.
Eenmaal zeker van dezen steun, is het voor de Bonzy een kleine
| |
| |
moeite om de vijandige stemming tegen Lubomirski aan te kweeken; al spoedig wordt tot eene militaire campagne tegen den grooten Poolschen edelman en de zijnen besloten. Ziedaar de eerste maal, dat tengevolge van den invloed van vreemde Mogendheden Polen aan tweespalt wordt overgeleverd. De Bonzy is bij het koninklijk leger; naast hem doet als militair adviseur dienst een zekere Millet, die groote kundigheden blijkt te bezitten. Geen wonder dan ook, dat deze krijgsman zich ergert over de wijze waarop het koninklijk leger zich door de zwakkere strijdkrachten van den tegenstander laat voeren van links naar rechts en van rechts naar links. Het is Lubomirski op de hielen; somwijlen kan men de rook van zijn kampvuren zien. Maar geen energieke aanval wordt gelast. Men gaat voorbij Kalisch, men nadert Czestochowa, waar evenwel verschillende kleine vijandelijke detachementen het koninklijk leger zoo volkomen weten te verrassen, dat een schandelijke nederlaag er het gevolg van is. Ware het niet, dat de vijand bleef genieten van de gemakkelijk behaalde overwinning, geheel het koninklijk leger zou vernietigd zijn. Nu trekt men rustig op Rawa terug. Men is tot de ervaring gekomen hoe gevaarlijk het is Lubomirski al te veel op te jagen; hoe moeilijk het is hem te overwinnen, en de Bonzy, die in alle dingen een groot optimisme vertoont, schrijft naar Parijs, dat men nu toch wel overtuigd zal zijn, dat in Polen zonder vreemde hulp de orde niet is te herstellen.
Van beide zijden blijkt er geneigdheid te bestaan tot onderhandelen en vrede sluiten; Grémonville, de Fransche ambassadeur te Weenen, is de tusschenpersoon. Het blijkt, dat er met Lubomirski ook over de Fransche plannen te praten valt, en onmiddellijk is de Bonzy bereid, achter den rug van de koningin om, met den machtigen Poolschen magnaat te gaan onderhandelen. Te Rawa wordt alles besproken; de koning en de koningin zijn er, de Bonzy is er, de aartsbisschoppen zijn er en ook de afgevaardigden van Lubomirski. Niets is merkwaardiger dan deze onderhandelingen, die niet opschieten omdat men elkaar wederzijds verdrinkt in voorbehoud en voorzichtigheid; niets merkwaardiger dan deze onderhandelingen, waarbij alle partijen elkaar trachten te bedriegen. Het einde komt eerst, wanneer Lubomirski en de zijnen een coup de théâtre voorbereiden, den koning in het verlies zijner populairiteit doen gelooven en het Hof in schrik en vrees den
| |
| |
terugtocht doen aannemen. Al die angst is overbodig, want Lubomirski beschikt geenszins over de macht, welke hij zichzelf toeschrijft. Maar de schrik is eenmaal; de koningin wil reeds naar Pruisen of naar Frankrijk vluchten; de koning naar Litauen; er is niets meer aan te veranderen en er moet vrede worden gesloten. De vrede, welke tot stand komt, is die van Paczin, zoo roemvol als slechts denkbaar is. Na dezen mislukten veldtocht, gelijk de Bonzy spottend naar Frankrijk schrijft, is er rust en is er vrede. Maar voor hoelang?
Want niemand gelooft er aan, dat deze vrede meer is dan een wapenstilstand. Aan Lubomirski zijn goederen en eer teruggegeven, echter niet zijn groote functiën; ook heeft hij zich moeten verplichten om het koninkrijk te verlaten. De Bonzy is onvermoeid in het uitwerken van nieuwe plannen; groote geldsommen vraagt hij aan den Franschen koning, waarmede hij het Poolsche Hof naar zijn hand zal zetten. Het plan is nu om door Pommeren een leger te doen marcheeren, hetwelk in Dantzig of in Puck zal landen en vandaar Polen binnentrekken. Alle voorbereidingen worden in die richting geleid;tusschen Brandenburg en Frankrijk wordt 'n tractaat gesloten, dat Lubomirski zeer verontrust. Mevrouw Sobieski verricht wonderen en verzoent zelfs haar man met den Prins Wisniowiecki, van wiens macht de keizer voortaan vergeefs zich tracht te bedienen. De jonge Condé is gereed om de hem aangewezen plaats te gaan innemen, maar dan komt de eerste groote tegenslag in het Poolsche drama. Zweden, welks houding reeds langen tijd onrust wekte bij de Bonzy en koningin Maria, weigert den doorgang door Pommeren. Lodewijk XIV stelt alles in het werk wat hij kan: hij belooft Zweden 12 à 15.000 man om zijn oorlog met Munster te beëindigen; hij zendt een bijzonderen ambassadeur naar Stockholm, niets helpt. Zweden is de bondgenoot van Engeland in den oorlog tegen Nederland en dit verwijdert het van Frankrijk; men wil te Stockholm niet meer medewerken aan een verkiezing, waarin men weinig belang stelt, maar die desniettemin eene overwinning zou zijn voor de Fransche politiek.
Lodewijk XIV en zijn raadslieden zijn verstandiger dan een volgende eeuw Lodewijk XV en Minister Fleury, die den Franschen candidaat voor den Poolschen troon zonder toestemming van Zweden over land wilden ondersteunen; zij zien af van de
| |
| |
expeditie. En het is alsof plotseling de belangstelling van Lodewijk XIV in het Poolsche vraagstuk vermindert; ontving voorheen de Bonzy zijn eigenhandige brieven, thans is het de minister, die zich tot hem richt. Geldzendingen, vooral voor de Poolsche koningin van zoo groote beteekenis, worden niet meer in uitzicht gesteld en de koningin voelt zich eenigszins overgeleverd aan den vijand. Zij heeft nooit vertrouwen gehad in Zweden, en nu is zij het slachtoffer van het geloof der anderen. Zij wijst er op dat, indien zij zich met Oostenrijk zou hebben verstaan, men haar waarborgen zou hebben gegeven, die zij nu ten eenenmale mist.
Maar tegelijk heeft zij, in overleg met de Bonzy, nieuwe plannen. Waarom zou men zich niet met den keurvorst van Brandenburg kunnen verstaan door hem Elbing te geven en hem te doen vreezen, dat een Zweedsche candidaat op den Poolschen troon zal komen? De Bonzy blijft echter voorkeur geven aan herstel van de betrekkingen met Lubomirski. Al spoedig blijkt het, dat daarop minder kans is dan tevoren; de Rijksdag van 1666 staat geheel in het teeken van de wensehen der aanhangers van Lubomirski. Deze eischen diens herstel in al zijn functiën, voordat zij over iets anders willen praten. En eens te meer veroorzaken zij een zoodanig kabaal, dat de Rijksdag moet worden opgeheven zonder dat men tot eenig besluit is gekomen.
Nu de vreedzame middelen jegens Lubomirski opnieuw hebben gefaald, gaat men een tweeden veldtocht tegen hem ondernemen, die intusschen al weinig gelukkiger is dan de eerste. Wel schijnt het een oogenblik - gelijk ook de Bonzy in zijn berichten naar Parijs toegeeft - dat meer veerkracht van den koning en de zijnen uitgaat, maar dit is slechts schijn. Lubomirski is populair in Polen: hij heeft acht eeuwen van adeldom achter zich, evenveel als de koning. De kracht van dezen laatste is vooral in het leger van Litauen gelegen; de koning voegt zich bij dit leger. Zoodra het optrekt, komen van de zijde van Lubomirski's afgezanten voorstellen tot overeenstemming, die echter afgeslagen worden. Lubomirski trekt zich terug, schijnbaar moede en reeds verslagen, maar aan de oevers van de Notec, een zijrivier van den Oder, geschiedt de overtocht der koninklijke troepen zoodanig ongeregeld, dat Lubomirski en de zijnen gemakkelijk schrik in het leger verspreiden en dit, niettegenstaande zijn overmacht, verslaan. In
| |
| |
wilde vaart gaan drieduizend van Lubornirski's aanhangers te paard naar Warschau en verspreiden er de grootst denkbare schrik; zijn eischen zijn nu nog hooger dan ooit tevoren. Hij weet niet welk een bondgenoot hij heeft in Frankrijk's handelwijze; de Bonzy, die reeds vorige malen met groote moeite geldzendingen verkreeg, moet erkennen geheel au bout te zijn en geen centime te kunnen uitkeeren. Zoo komt op 31 Juli 1666, op denzelfden dag dat de Fransche subsidie een einde neemt, de vrede tot stand, waarbij de koning een algemeene amnestie toekent. Lubomirski verplicht zich de vergiffenis van den koning te vragen, zijn troepen te ontbinden en zijn briefwisseling met vreemde vorsten te staken; de wettelijke bepalingen op de verkiezing van een vreemden vorst worden nog eens plechtig bezworen.
Moet men nog vragen of Lubomirski heeft overwonnen? Er is geen twijfel aan en de Bonzy, die met bewonderenswaardige volharding aan het Fransche plan der troonopvolging blijft vasthouden, gevoelt nu, dat er slechts één middel is om te slagen, en wel door overeenstemming met Lubomirski. Hij moet worden omgekocht en vandaar des ambassadeurs verzoek om geld en steeds meer geld. Wat zal de aanhangers der adellijke partij verhinderen om na den afstand van den koning te werken voor de verkiezing van den jongen Condé, een candidaat evengoed als de anderen, die worden gesteld? Echter, er zijn verschillende zaken te regelen alvorens Jan Casimir in werkelijkheid zal aftreden. Hij moet weten welke schadeloosstelling Frankrijk bereid is uit te betalen; ook Sobieski moet weten wat hij krijgt in ruil voor de functiën, die hij moet opgeven ter wille van Lubomirski. De koningin wil ook weten hoe haar toekomstige positie zal zijn en vandaar, dat men onderhandelt over het eene geheime tractaat na het andere; geheime tractaten, die ten deele den Franschen Staat, ten deele Lodewijk XIV persoonlijk aangaan. Het moeilijkst te sluiten verdrag is dat met Lubomirski; er heerscht een begrijpelijk wantrouwen van beide zijden en de eischen van den Poolschen edelman zijn hoog. Hij wenscht niet minder dan 500.000 livres van Lodewijk XIV en 100.000 livres van Condé; daartegenover zal hij zijn beide zonen als gijzelaars naar Frankrijk zenden. De Fransche gezant moet aan den eenen kant de koningin, aan den anderen kant den Poolschen edelman tevreden stellen, een lang
| |
| |
niet gemakkelijke taak. Als hij eindelijk meent geslaagd te zijn, vertrekt Lubomirski zonder het tractaat te teekenen; de inmiddels geopende Rijksdag moet weer worden ontbonden. Maar dan, nauwelijks drie weken nadat hij geweigerd heeft te teekenen, sterft Lubomirski plotseling ten gevolge van hartverlamming. Het is de referendaris Morsztyn, die op het punt staat naar Frankrijk te vertrekken in geheime zending naar Lodewijk XIV, die aan zijn sterfbed aanwezig is en het de Bonzy meldt. Een lange vier weken duurde de strijd van dezen krachtigen man met den dood, maar op 31 Januari 1667 overlijdt hij en ontheft het Hof te Warschau van groote angst en zorgen.
Het Fransche plan der troonopvolging is nu een stap dichter bij de verwezenlijking, maar verwezenlijkt is het nog allerminst. De Bonzy heeft nieuwe plannen uitgewerkt, onmiddellijk na Lubomirski's dood; het schijnt hem alsof een der grootste moeilijkheden met diens dood is overwonnen. De oorlog met Turkije schijnt hem toe een geschikt voorwendsel voor gewapende interventie; hij dringt er op aan, dat men toch niet zal wachten. Morstzyn, die inmiddels te Parijs is aangekomen, weet zoozeer Lodewijk XIV van het belang dier onderneming te overtuigen, dat deze zich opnieuw daadwerkelijk voor het Poolsche vraagstuk interesseert en in een eigenhandigen brief aan de Bonzy belooft een legerkorps van 8 à 10.000 man te zenden, welke men van Brunswijk of van Brandenburg zal trachten te koopen; de Fransche monarch voegt er aan toe, dat hij dit voornemen ten uitvoer zal brengen, ongeacht of de hangende oorlog met Engeland wordt beëindigd of niet. Lodewijk XIV geeft nieuwe instructies aan zijn ambassadeur; hij wijst er op, dat na den vrede van Breda het transport der troepen gemakkelijker zal zijn; hij erkent de goede gelegenheid, die de oorlog met Turkije biedt; de Bonzy gelooft ook, dat hij met den nieuwen Rijksdag gemakkelijk spel zal hebben. Hij schijnt gelijk te krijgen, omdat zelfs een aanbod van Brandenburg wordt afgewezen, wijl men zich liever aan Frankrijk toevertrouwt. De Fransche minister van buitenlandsche zaken vraagt aan de keurvorsten den vrijen doortocht, al betwijfelt hij ook of deze hem zal worden toegestaan. Men treft hier in zijn briefwisseling een eerste zinspeling aan op de kwestieën van den Rijn en de Nederlanden; kwestieën, die in Frankrijk groote belangstelling
| |
| |
hadden, nadat Turenne de Zuidelijke Nederlanden in bezit nam. Men is geneigd zich af te vragen of de beslissing van Lodewijk XIV eerlijk en ernstig is geweest en of zij niet in dezen tijd diende om zijn politieken tegenstanders een rad voor de oogen te draaien. Volledig vertrouwen had men in zijn beloften niet; de koningin, uitgeput door zorgen en intriges, sterft korten tijd vóórdat het plan tot uitvoering kan komen. Met gemengde gevoelens doet de Bonzy mededeeling van haar overlijden; geen wonder. Want in zijn correspondentie met Parijs acht hij haar evenvele malen een sta in den weg voor het plan als de trouwste medewerkster. Hem ontneemt dit overlijden zeker niets van zijn krachten; hij blijft arbeiden voor zijn plan; hij is degene, die bewerkt, dat thans Jan Casimir aan zijn lang gekoesterd voornemen om af te treden, gevolg geeft.
Doch dan komt, door een schrijven van Lodewijk XIV van den 18 Juli 1667, het einde van deze diplomatieke verwikkeling. Het einde, dat plotseling de illusiën van de Bonzy verstoort. Lodewijk XIV heeft zich geïnteresseerd voor het Poolsche plan, maar hij kan de toestemming van de Duitsche vorsten voor den doortocht zijner troepen niet verkrijgen en hij heeft hunne medewerking noodig, niet meer voor Polen, maar voor een aaval in Vlaanderen. Mainz, Keulen en Munster hebben daarvoor medewerking toegezegd; de hertog van Neuburg wil deze medewerking alleen verleenen, wanneer Lodewijk XIV ondersteunt zijn pogingen om een der dochters van den hertog met den koning van Polen te doen huwen. Lodewijk XIV heeft aan het slagen van zijn voornemens in Vlaanderen en de Nederlanden zijn hart verpand. Alles moet voor deze belangen wijken. Hij geeft dus de belofte aan den hertog van Neuburg, geeft hem zelfs uitzicht op den troon van Polen, waar hij intusschen nog minder populair is dan Condé. De arme de Bonzy moet nu maar weer trachten aanhangers voor dien ouden hertog, een onbeduidend Duitsch prinsje, te vinden. Met het groote intrigeerend talent, waarover hij beschikt, slaagt hij inderdaad daarin en een zekere Mevrouw Denhoff, gehuwd met een kamerheer des konings, tevoren aan de partij van den keizer verknocht, is thans zijn helpster. Op 4 Maart 1668 wordt door Jan Casimir, de Bonzy en den ambassadeur van den hertog van Neuburg het beslissend tractaat geteekend; Jan Casimir onderteekent zijn aftre- | |
| |
ding en de Fransche gezant waarborgt eens te meer de toezeggingen, door den koning van Frankrijk aan den aftredenden souverein gedaan.
De Bonzy's taak om een Franschen prins te brengen op den Poolschen troon, het lievelingsdenkbeeld van Mazarin, is mislukt. Niet door zijn fouten of gebrek aan doorzicht, maar door de plotseling veranderde Fransche politiek. Ware de Bonzy er in geslaagd Polen te overtuigen van Frankrijks belangloosheid, misschien zou hij, niettegenstaande Lodewijk XIV's latere onverschilligheid, een Fransche partij gevormd hebben. Nu gevoelde zelfs de koningin, dat het Fransche plan hoofdzaak en het lot van Polen bijzaak was. Het zal niet de laatste maal zijn, dat Frankrijk ervaringen van zoodanigen aard in Polen opdoet. Ditmaal is zeker een deel van den ongunstigen afloop - aldus Mlle. de Gasztowtt - toe te schrijven aan het feit, dat deze Fransche ambassadeur, gekomen uit een zoo geheel ander milieu, den tegenstand van een Lubomirski geheel onderschatte, dien gemakkelijk te overwinnen dacht en beschouwde als een bijzaak, terwijl daarin juist de hoofdzaak school. Geheel deze zending, die de Bonzy aan het Poolsche Hof vervulde, is een teekenend staaltje van de politieke en diplomatieke usances van dit tijdperk der 17e eeuw, welker overblijfselen ook nu nog een gevaar voor den vrede en de welvaart der volkeren beteekenen.
Polen, in die dagen nog het machtige Polen, heeft onbewust tot gebied van politieke intriges gediend. Maar al te veel daarna zal dit nogmaals het geval zijn, en eerst te laat zal Polen beseffen, waaraan het zijn in- en uitwendige vernedering dankt. Het in het Poolsche volk licht ontvlambare; de afgunst tusschen de verschillende Poolsche kringen; de eerzucht der Poolsche grooten, door de koningsverkiezing eer aangemoedigd dan getemperd, zij zijn alle zooveel redenen waarom aan Polen het ongelukkig lot beschoren is, dat ook tijdens den oorlog steeds dreigend boven dat land hing.
|
|