De Nieuwe Gids. Jaargang 35
(1920)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 286]
| |
I
| |
[pagina 287]
| |
Om alle bemoeilijking van het streven der vrije school te ondervangen is het wenschelijk, er als onderbouw een H.B.S. met 3-jarigen Cursus aan te verbinden. De op die wijze gecompleteerde inrichting zou voor het jus promovendi evengoed in aanmerking kunnen komen als de thans bestaande Lycea, temeer omdat het doel niet is, het onderwijs te vervlakken, maar te verdiepen. De vrije school wil zijn een overgangsvorm van het plichtmatige, bindende schoolleven, zooals dit voor jongelieden tot hun eindexamen gebruikelijk is, naar het geheel vrije academie-leven. Deze overgang is thans te abrupt en daardoor voor vele jongelieden noodlottig. Bovendien heeft de school geen voldoende rekening gehouden met den veranderden tijdgeest en de veranderde familie-verhoudingen. Een kwart eeuw geleden was het vaderlijk gezag in het gezin grooter, de familieband sterker, het onafhankelijkheidsgevoel bij de jeugd minder gevoed, zoodat de persoonlijkheid langer toegedekt bleef en het kind geen behoefte had aan vroegtijdige erkenning van zijn zelfstandigheid. Daarin is vooral in de centra van intellectueele bedrijvigheid een groote verandering gekomen, eensdeels onder den invloed van vrijere opvattingen in den omgang tusschen ouders en kinderen, anderdeels door de veel ruimere deelname van de rijpere jeugd aan het openbare leven met zijn rijke verscheidenheid van algemeene ontwikkelings- en verstrooiïngsmiddelen. Men kan gerust zeggen: een meisje van 16, een jongen van 17 jaar is tegenwoordig meer afgevormd, meer levenswijs dan wij in onze jeugd op ons twintigste; wat meer zegt, zij beschouwen zich als volwassenen en zij willen niet meer als kinderen behandeld worden. De school in haar tegenwoordigen vorm kan hun niet voldoen. De meesten verdragen haar en schudden haar na 't eindexamen als een nachtmerrie van zich afGa naar voetnoot1): anderen maken herrie in de klassen, waar het prestige van den leeraar te kort schiet. Van goed, vruchtbaar onderwijs is onder deze omstandigheden geen sprake; van opvoeding en karaktervorming nog minder. De stèmming daarvoor is niet aanwezig. Wel zijn er goede leeraren werkzaam en zij oefenen een weldadigen invloed uit, maar men kan toch niet in gemoede beweren, dat een goed leeraar een vlotte, vruchtbare les kan geven, wanneer het in de vorige klas een bende geweest is, waarvan de nawerking nog in alles is te bespeuren? Wanneer men Nederland rondgaat, dan zal men moeite hebben een H.B.S. te vinden, waar de geest van de jeugd niet in botsing komt met de leiding, of waar althans opschudding in één of meer klassen niet aan de orde van den dag is. Deze naakte waarheid moet voorop gesteld worden, om te motiveeren, waarom ik nog een vleugel aan het reeds omvangrijke gebouw van het M.O. wil toevoegen. Overigens heb ik met de vaststelling van dit feit geen bedoeling. Integendeel, ik ben voor elke verontschuldiging toegankelijk, als men mij maar niet aan boord komt met categorische tegenspraak. Zeker, de jeugd heeft veel te veel noten op haar zang, de schoolbevolking | |
[pagina 288]
| |
is te groot en te heterogeen, de tuchtmiddelen zijn schaarsch, de paedagogische vorming van de leeraren is gebrekkig, er bestaat geen beroeps-analyse, waaraan candidaat-leeraren zich kunnen toetsen. Verontschuldigen en bestendigen zijn echter twee. De vraag: wat kan er gedaan worden, om de verkwisting aan arbeid, geld en levensgeluk op de scholen van M.O. tegen te gaan, heeft mij op de idée ‘vrije school’ gebracht, want ik geloof dat die instelling in een behoefte van den tijd voorziet. Het ouderlijk huis staat bij de jeugd evenmin in de gratie als de school. Van de strubbelingen in het gezinsleven lekt minder uit, maar wat er mij in mijn lange paedagogische praktijk van bekend geworden is, wijst op hartverscheurende toestanden. Is deze brouille onvermijdelijk? Volstrekt niet. Er zijn gezinnen, er zijn schoolklassen, wellicht enkele scholen, waar een voorbeeldige geest heerscht. Dat zit 'm in de geaardheid van de leidende personen. Zij verstaan niet alleen hun tijd, zij hebben er zich ingeleefd. Zij zijn jong van hart, natuurlijk in den omgang, vrij van pedanterie, gelijkmatig, mild en rechtvaardig, betrouwbaar en vertrouwend; als 't er op aankomt streng en zakelijk; bovendien van zessen klaar voor de taak, die zij ten aanzien van de jeugd hebben te vervullen. Ziedaar meteen een proeve van beroeps-analyse. Een vader kan met betrekking tot al deze eischen van persoonlijkheid en bekwaamheid heelwat steken laten vallen, een leeraar niet. Elke afwijking van den norm wordt hem zwaar aangerekend. Tegenover menschelijk zwak kent de jeugd geen mededoogen. Maar ach, hoe weinigen weten zich voor grof menschelijk zwak te vrijwaren. Geen kennis schaarscher dan zelfkennis. Welnu, zou er niet veel schoolmisère voorkomen worden, wanneer slechts zij tot het leeraarschap werden toegelaten, wier persoonlijkheid strookt met een zorgvuldig opgestelde beroeps-analyse?
* * *
Ik sprak in de eerste regels van neigingen en aanleg. Welke neigingen en welke aanleg staan mij daarbij voor den geest? Er zijn volgzame en onafhankelijke, diensbare en zelfbewuste naturen. De verschijnselen daarvan treden al bij jonge kinderen duidelijk aan het licht o.a. bij hun spelen. De eerste categorie leent zich zonder strubbeling tot het plichtmatige, streng ingedeelde schoolleven, neemt de geestelijke rantsoeneering volgens den lesrooster als een logische noodwendigheid aan en bevindt zich wèl bij 't volgens het leerplan opgestelde, voor een geheel jaar geldend geestelijk menu, al zijn daar talrijke gerechten bij, die ze noch voor hun ontwikkeling, noch voor hun bestemming noodig hebben. Het zou absoluut onjuist zijn te meenen, dat deze categorie enkel uit middelmatigen en suffers bestaat. Er kunnen zeer goed begaafden onder loopen, wien het echter mangelt aan phantasie, onderzoekingsgeest en initiatief. Zij werken hun studietaak naarstig af, doen gewoonlijk een goed eindexamen en kunnen | |
[pagina 289]
| |
zich verdienstelijk maken als drijfraadje of regulateur in een groot mechaniek: administratie, bureaudienst, rechtswezen e.d. Het is hier immers niet een geestelijke, maar een psychische gesteldheid, die den doorslag geeft. Onder de tweede categorie komen er velen voor, die zich al van de prille jeugd af moeilijk in het gareel van de school kunnen voegen; meerderen echter bij wie in den loop der jaren een onberedeneerde weerstand tegen het schoolsysteem groeit. Deze weerstand openbaart zich niet altijd in positief verzet, integendeel, hij uit zich in een groote verscheidenheid van moeilijk te determineeren symptomen: schoolziekte, onlust, prikkelbaarheid, ruwe manieren, schijn-domheid e.d. Hoe ouder de leerling wordt, hoe meer hem de schooldril begint tegen te staan. Lichamelijk volgroeid, geestelijk van alle markten thuis, het hoofd vol plannen en verwachtingen, psychisch in gisting en opschudding voelt hij zich nog als een kind onder de plak. En als hij eindelijk afgeëxerceerd is, brengt de verworven vrijheid hem zoodanig in vervoering, dat hij door het studentenleven tolt als een dolle vlieger door de lucht. In het begin van mijn loopbaan als instituteur kreeg ik een jongen van dit genre onder mijn leiding, die zijn gymnasiale opleiding had moeten afbreken, omdat hij geen aanleg heette te hebben voor de wiskunde. Hij had echter onzegbaar 't land aan de school; en toen het mij gelukt was zijn gemoed tot vrede te brengen, kostte het mij geen moeite, hem in een spanne tijds toe te rusten voor het Staatsexamen B, waarna hij de wis- en natuurkunde tot zijn studievak koos en deze studie glansrijk ten einde bracht. Thans, een kwarteeuw later, nu ik mij nog een beetje nuttig tracht te maken met het geven van paedagogische adviezen, kwam om zoo te zeggen een dubbelganger van den straks bedoelden jongen tot mij, zeker niet minder intelligent. Maar hoe hadden zich de vormen van het conflict verscherpt. Hier geen verbeten tegenzin, maar uitgesproken haat! geen gedwongen retraite, maar een moedwillige breuk! geen neiging tot verzoening, maar wilde opstandigheid. De fulminaties van dit jonge mensch tegen de positie van den volwassen jongen in het schoolleven, tegen de lesgeverij, tegen den leertoon en den roosterdwang sneden mij om hun hevigheid door de ziel. Hij liefhebberde een beetje in de praktijk van het door hem geambieerde vak, trachtte zijn tekort aan schoolsche kennis met een paar privaatlessen bij te spijkeren, en hoopte van mij op een voorspiegeling, dat hij voor zijn doel hiermede volstaan kon; maar om carrière te maken had hij een diploma zoo bitter noodig; wat kon ik met mijn gebonden handen anders doen dan overredende woorden zoeken, om hem naar de schoolbanken terug te loodsen? Het is niet noodig, zelfs niet gewenscht ten bate van deze categorie op een radicale omwenteling in het geheele schoolsysteem aan te sturen. De vroegste en de laatste schoolperiode vragen het dringendst om voorziening. Wat dr. Maria Montessori voor het kleine kind beoogt, bepleit ik voor de rijpere jeugd: een meer met de behoeften van jonge menschen strookend | |
[pagina 290]
| |
schoolplan, een beter op de behoeften van den leeftijd berekende leiding. Als de Montessori-beweging de juiste baan vindt, dan zal zij een opschuiving van het L.O. bewerken tot het 7de of 8ste jaar, terwijl zij zich richt op aansluiting bij het L.O. Als ik mijn doel bereik, zal de schooldril eindigen op 16-jarigen leeftijd en richt ik mij op geleidelijke aansluiting bij het academisch onderricht. Tusschen deze beide grenzen ligt dan een periode van plichtmatig leeren, van verstandelijke oefening en geestelijke africhting, die doorworsteld moet worden, en dank zij de veerkracht van het jonge leven met luchtigen zwier doorworsteld kan worden, om de voor verdere ontwikkeling noodige kennis en routine te verwerven. Hoewel 't blijkens 't voorgaande niet in mijn bedoeling ligt, de vrije school uitsluitend voor meer begaafden te bestemmen, de tweede categorie bevat ongetwijfeld de best aangelegde jongens en meisjes, zoodat 't meerendeel van de begaafden aan de vrije school zal toevloeien. Voor 't overige zijn er tal van jongens en nog veel meer meisjes, wie het te doen is, om tot hun 18de jaar algemeen ontwikkelend eindonderwijs te ontvangen. Zij maken noodgedwongen gebruik van het M.O., dat echter voor hun doel te veel breedte, te weinig diepte heeft. Voor hen zou de vrije school met haar kleine kern van verplichte, welverzorgde leervakken en haar reeks van facultatieve vakken een ideaal zijn. | |
II.
| |
[pagina 291]
| |
te binden aan een onderwijsmilieu, waarin ze zich misplaatst moeten gevoelen, omdat het hun te vlak, te veel op de middelmatigheid berekend en te veel vergroeid is met wetenschappelijke dogma's en methodische conventies. Er is echter meer. Begaafdheid is een verschijnsel vol verrassingen en onverwachte wendingen, niet minder echter een verschijnsel vol nuances en gevoeligheden. Een fijn besnaard instrument moet anders behandeld worden dan een Turksche trom en vereischt een bijzondere atmospheer. Zoo'n instrument is de rijk aangelegde menschelijke geest. Goed aangelegde jongelui zullen van den eenen leeraar weinig opsteken, terwijl ze van den anderen leeraar alles vlot aannemen. Dit is soms toe te schrijven aan toevallige sympathieën, soms echter ook aan het samenstemmen van de begaafdheid. Neem bijv. een jongen, die begaafdheid heeft voor de wiskunde. Deze begaafdheid kan nu zijn van een exacte, van een philosophische en van een artistieke nuance. In 't eerste geval vermeit de geest zich gaarne in becijferingen, in 't tweede geval verdiept hij zich gaarne in beschouwingen en onderzoekingen, in 't derde geval gaat zijn verlangen uit naar constructies. Treft nu een artistiek aangelegde wiskundige kop iemand tot leeraar, die zich meer tot de punctualiteit van het cijferen aangetrokken voelt, dan blijft de begaafdheid in de plooi. De vrije school zou bij de keuze van personeel rekening moeten houden met deze eigenaardigheden. In 't algemeen zal een begaafd leeraar met artistieke flair 't vruchtbaarste onderwijs geven; en wanneer een vak opgedragen moest worden aan één persoon, zou ik geen oogenblik aarzelen iemand met die nuance van begaafdheid te benoemen. Was het aantal leerlingen te groot voor één klas, dan zou ik van iedere nuance één leeraar kiezen en de leerlingen vrij laten, bij welken leeraar ze de lessen wilden volgen. | |
III.
| |
[pagina 292]
| |
telijk ambitieuze leerlingen, zou op vrijwat hooger peil kunnen komen. Alzoo acht ik het jakkersysteem van de H.B.S. zooals dit speciaal in de laatste 2 studiejaren gebruikelijk is, geheel onnoodig. Anderzijds komen er leervakken op den voorgrond, die tijd en toewijding behoeven. Voor de literair-aangelegden, laten we hen de A-candidaten noemen, literatuur, diepere cultuurgeschiedenis, staathuishoudkunde, staatsinrichting; voor de wiskundig aangelegden, laten we hen B-candidaten noemen, voortgezette wis- en natuurkunde, mechanica, teekenen, cosmographie en scheikunde. Voor voortgezette oefening in het lezen en verstaan der moderne talen kunnen gemengde klassers gevormd worden. Ziedaar dan voor iedere groep de verplichte hoofdvakken. De rest is facultatief. Wat de hoofdvakken betreft zou ik vervolgens nog dezen concessie willen doen, dat leerlingen van iedere categorie vrij zijn, één hoofdvak van de andere categorie aan hun groep toe te voegen, terwijl aan B-candidaten vrijstelling van scheikunde kan worden verleend. De hoofdvakken worden gegeven in uurs-lessen, voor de B-afdeeling meerendeels met een speling van ½ uur, 't zij om een proef te doen, een in behandeling genomen onderwerp af te handelen of een napraatje te houden. De facultatieve vakken, alsmede het lezen en vertalen van moderne talen kunnen met ¾-uurs-lessen volstaan. De leerling is vrij in de keus, welke facultatieve vakken hij wil volgen. Hij mag zich daarvoor ook als toehoorder opgeven en is dan vrij te gaan luisteren waar hij verkiest. Behoudens verzuim om geldige redenen moèten alle leerlingen tijdens de lesuren in het schoolgebouw aanwezig zijn. Vrije uren, ontstaan door verzuim van lessen, moèten in het studielokaal met zelfstudie doorgebracht worden. Ingeval er parallel-klassen gevormd worden, zijn de leerlingen vrij zich naar aard en aanleg te groepeeren, waarbij echter overleg met de leiding der school wordt gezocht. De leeraar is vrij in de verdeeling der leerstof en de methodische behandeling. Tweemaal per week wordt de middagschooltijd gewijd aan sport en lichaamsoefening. De leerling is vrij in de keus aan welke sport hij zal deelnemen. De ontspanningszalen, de studielokalen en de bibliotheek zijn voor de leerlingen ook 's avonds toegankelijk. De leeraren verbinden zich om beurten tot leiding en toezicht. Het huiswerk blijve tot 't uiterste minimum beperkt, maar vrije studie wordt bij de leerlingen sterk aangemoedigd. De indeeling van het gebouw stel ik mij aldus voor: Een ruime, ovale of gerekt-veelhoekige binnenplaats, hier en daar met groen, bloemen en zitbanken, overigens ingericht als wandelplaats en oefenterrein; rechts afgesloten door een ontspanningszaal voor jongens, die | |
[pagina 293]
| |
in den winter gebruikt kan worden voor onderlinge tooneeluitvoeringen en voordrachten; links door een ontspanningslokaal voor meisjes, die in den winter gebruikt kan worden voor muziek en dans; de verdere ruimte aan de eene langszijde aangevuld met schoollokalen voor de H.B.S. met 3-jarigen Cursus, aan de andere langszijde door een bibliotheek en de lokalen voor de eigenlijke school. Natuurlijk bedoelt dit geheele opstel niets dan uitdrukking te geven aan een denkbeeld. Wanneer personen, die het denkbeeld warm en krachtig gezind zijn, een vereeniging vormen, dan eerst kan men bij onderling overleg een plan van uitvoering in détails ontwerpen.
Dordrecht, October 1919. |
|