De Nieuwe Gids. Jaargang 35(1920)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 260] [p. 260] Verzen door Edward B. Koster. Mijn droomen gaan... Mijn droomen gaat naar glorieuze vrouwen Der Renaissance met haar hevig leven, Wier diademen bij haar hoofdwenk beven, Wier schoonheid trotsch, angstwekkend is te aanschouwen. Ik zie hen gaan bij 't schijnsel van flambouwen, De donna's, die de fijne handen geven Aan cortigiani, die door hoofsche dreven Hen hoff'lijk leiden, hun ontrouwe trouwen. Ik voel hun donderenden hartstocht laaien, De bliksems, die er door hun harten flitsen, De levensdrift, getast in vingerspitsen; - Hun zind'rende begeerten voel ik waaien Door heel hun zijn, den drang naar duist're dingen, Die leeft van onbereikte erinneringen. [pagina 261] [p. 261] Segantini. Hoog op de bergen leefde hij alleen, De wisseling bespiedend der seizoenen, Ontcijferend hun wonderbare roenen, Terwijl de tijden vluchtten om hem heen. Hij kende 't nu, de toekomst, en 't verleên In 't zengen van de zoele zomernoenen, Der lente licht, weelde van herfst, klaroenen Van winterstormen met hun wijd geween. Wie in Sankt Moritz zag zìjn weidsche werk, Zoo pralend-stil, der Alpen jaargetijden, In sobere kapel, méér dan een kerk, Het heiligdom van allerpuurste rust, Die voelt dat hìj geleden heeft hun lijden En heeft gejubeld in hun hoogen lust. Vorige Volgende