Jubileum (Noord)-Nederlandsche Muziekgeschiedenis.
Deze vereeniging, die zich heeft geïnspireerd op het streven van Belgische muziekgeleerden als De Cousemaker, Edmond Vanderstraeten, Gevaert enz. voor de Zuid-Nederlandsche muziek - eerst sedert kort noemt zij zich: Vereeniging voor Nederlandsche Muziekgeschiedenis, daarmede haar beperking tot het tegenwoordige (Noord)-Nederland opheffen - vierde onlangs haar vijftigjarig jubileum met een concert. Daarmede werd het feit herdacht, dat in 1868 eenige Amsterdamsche heeren tot de oprichting overgingen. Het doel was de nationale muziek uit stoffige bibliotheken en bergplaatsen weer voor den dag te halen en haar voor een nieuwe uitgave te bewerken. Dit werk had dus verdienste, en het feit dat vóór vijftig jaar er een begin mede werd gemaakt eveneens. Het eenige wat mij in deze zaak bedroeft, is, dat men zijn taak zoo beperkt heeft opgevat, d.w.z. dat men te veel het begrip muziekgeschiedenis naar het laatste deel van het woord en niet volgens het eerste, de muziek, heeft genomen, zoodat wij slechts een geleerde uitgave kregen van onze oud-Nederlandsche muziekwerken, geen muziekgevoelige, die de eigenaard zoo getrouw mogelijk bewaarde. Dit gemis aan verstaan kwam op het jubileum nog eens duidelijk aan den dag. Daar traden de medewerkers aan die uitgave, de heer Julius Röntgen, de heer Anton Averkamp, - op den naam van den eerste staan de oud-Hollandsche boerenliedjes, op dien van den tweede de publicatie van mis-fragmenten -, zelf als reproducenten dier muziek op. Het is bekend, dat de heer Röntgen omtrent alles zijn musicus-opvatting heeft, d.w.z. dat hij iets eerst dan tot muziek acht geworden, wanneer hij er zijn eigen bewerking, die zeer individueel is, aan heeft toegevoegd. De oud-Hollandsche hoerenliedjes en dansen zijn onder zijn handen zeer zeker aardige muziekstukjes geworden en ik geloof graag dat ze aan deze eigenschap hun geliefd worden ook in onze binnenkamers danken,
maar muziek-historisch stelde de tijd waarin zij gezongen of gespeeld werden andere eischen. Het oud-Hollandsche boerenlied heeft inderdaad nooit in zijn melodie die klankwendingen gehad, die Röntgen er door de contrapuntische schrijfwijze aan toevoegt. Het had hoogstens een primitieve bas, die in de eerste plaats door de instrumenten als rythme- of tempo-aanduiding werd gebezigd. Op het lied kwam het immers aan, en door de luidkeelsheid vaak der melodie kreeg het dat boersch uitgelatene dat Röntgen nu in overdreven rythmiek er in zoekt te brengen.
Wij voelen in deze misvatting een zeer essentieele dwaling, waarvoor niet genoeg is te waarschuwen bij de bewerkers, die maar één stelsel, dat van de contrapunktische behandeling aanhangen. De musicus die zijn individualiteit jegens de muzikale omstandigheden niet vermag op te geven, behoorde geen bewerker te zijn, van wat wij onze vaderlandsche schatten noemen. Voor den heer Averkamp geldt dezelfde opmerking, met dien verstande dat hij uit het voorhande materiaal, dat hij dan misschien niet bewerkt heeft, met zijn steriel getheoretiseerde opvattingen geen muziek vermag te halen.
Tot zoolang blijven voor ons al die psalmen van Sweelinck, al die oud-Hollandsche kerkmuziek en meerstemmige liederen identiek met verveling.