De Nieuwe Gids. Jaargang 33
(1918)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 744]
| |
Het oorlogswerk van Remy de Gourmont door André de Ridder.Pendant la guerre (Mercure de France, Paris), Toen de oorlog uitbrak, bewoonde hij te Coutances, in Normandië - ‘La petite ville’, welke hij met zooveel stille liefde en eenvoudige aandoenlijkheid in een zijner laatste boekenGa naar voetnoot1) heeft beschreven - een klein, wit huis, boven het aanminnige stadspark. Heel het stadje lag onder zijn oogen open, als een speelgoeddoos, en hij zag den langen, grijzen weg door de vallei en hoorde de oude rijtuigen sjokken, de klokken luiden en ontwaarde de menschen die gingen, de kinderen die speelden; in de verte ruischte de zee en de brakke wind luwde over zijn grijze haren en zijn bezadigd hoofd heen. Bloemen geurden overal, vogels fladderden, insecten kropen voort tusschen de bladeren, onder het mos: 't was het heele leven der wereld en 't was de innige, vrome rust van zijn glorieusen ouderdom, van zijn gezagvolle mijmering. Hij was voor vele jonge Franschmannen de meester boven allen en de hun duurbaarste gids. Zijn talrijke boeken hadden een menschen-generatie helpen vormen, en de invloed zijner gedachte had aan het leven van de opgekomen jeugd een nieuwe wending, een felle kracht toebedeeld. Hij had hun geleerd den | |
[pagina 745]
| |
wrangen wellust van het twijfelen aan alle regelen, wetten en wijsheden, geschonken den stillen geestelijken roes van het discusieeren aller gedachten en aller stellingen, het pijnlijke genot van met alle ideeën te spelen en geheel vrij te zijn van alle dogma's en alle systemen, doch veel van het leven te houden, onder al zijn vormen, in zijn meest verscheiden uitingen. Zelf was hij één en al nieuwsgierigheid, belangstelling en veelvuldigheid. Ik ken geen man, die meer wist, begreep en omvatte, meer had gedacht, gevoeld, meegeleefd dan hij, en zoo er onder ons zijn die meenen dat de ‘uomo universale’ niet meer tot onzen tijd behoort, dan verwijs ik hen naar het werk van Remy de Gourmont. Hij heeft gedichten en romans geschreven, boeken over kunst en literatuur, wetenschap en wijsbegeerte, philologie en godsdienst, en over alles met dezelfde wonderbare bevoegdheid, met even veel smaak, oorspronkelijkheid en schoone, vrije menschelijke drift, en in denzelfden rythmischen, sierlijken en voluptueusen stijl. Zijn geest was van een merkwaardige veelzijdigheid, en van een even bewonderenswaardige evenwichtigheid tevens. Tegenover alles stond hij even sceptisch, even los van het vooroordeel, de heerschende meening, de mode en de conventie, als een absoluut vrijdenker in de echtste beteekenis des woords, als een ontkenner van alle leugen, als een rustig-critische en zoetzinnig-epicuristische genieter van al wat er in de wereld te zien, te hooren, te proeven, te ondervinden was, onder de menschen, onder de dieren, in de sfeer der gedachten, in de sfeer der gevoelens, indrukken en stemmingen, in de sfeer der zinnen. Als een onuitputtelijke schat heeft het leven voor hem open gelegen en hij heeft er van genoten tegelijkertijd met veel hartstocht en veel losheid, met gretigheid en veel beleid. Hij is nooit de slaaf geweest van een zijner faculteiten, maar hij heeft ze allen bedwongen, met veel bewuste, zelfbeheerschte meesterschap. Zoo heeft hij dubbel profijt getrokken uit alles wat het leven den aandachtigen en ontvankelijken en onbewimpeld-openstaanden mensch van goeden wil te schenken heeft. Zijn negatie heeft hem nooit tot eenige bitterheid geleid. De wereld was niet armer of leeger, omdat hij eenige bestaande tempels en paleizen afgebroken had, eenige schepen onttakeld, | |
[pagina 746]
| |
eenige wegen afgesloten, maar rijker en voller, menigvuldiger dan ooit, daar hij in de plaats van de vaste systemen, de gebonden theorieën, de verstarde en versteende schoonheden, duizende nieuwe constructies ontdekt, veel ongekende wegen opengebroken, veel meer zeilen de zee ingestuurd, veel meer spitsen en domen boven daken en boomen opgetrokken had. Iemand die ééne waarheid mist, om er tien nieuwe in de plaats te ontdekken, die verliest niets bij de beproeving; iemand die kritisch het bestaande naar juiste waarde leert te schatten en zich de fanatische verknochtheid aan een erkenden godsdienst of wijsbegeerte ontzegt, maar om met meer vastberadenheid en onbevooroordeeldheid al het andere op te sporen, dat achter de sluiers en wolken, achter de barreelen en sloten verscholen ligt, die is als een ontdekker, die zijn voet zet in een ongerepte streek en schouwspelen ontwaart, waarvan hij zelfs nooit had durven droomen, en dán indrukken verzamelt, zoo duizendvoudig dat hij zelf er ontsteld en verrukt van is... Hij was de laatste encyclopedist - maar de laatste van allen zal hij toch niet blijven in dat Frankrijk, zoo rijk aan onafhankelijkszin en opstandigheid, klare geestesscherpte en spiritueele hekeling, waar alle vrije gedachten geboren zijn geworden, - de laatste afstammeling van Voltaire en Renan, de broeder van Anatole France, broeder naar den geest meer dan naar het hart. Hoe ouder hij werd, hoe leniger en vrijer het spel van zijn geest tot uiting kwam, hoe ruimer en dieper, essentieeler zijn gedachte werd, hoe eenvoudiger en innemender zijn taal. Maar zijn leer veranderde hij niet en zijn methoden behoefde hij nooit te wijzigen; hij blijft een der zeldzame ‘maitres de l'heure’, die op geen enkel oogenblik van hun leven rechtsomkeer hebben gemaakt, om hun eigen verleden te verloochenen zooals Barrès, Bourget, Lemaître, Brunetière, Péguy en Anatole France zelfs het op zeker oogenblik deden. Hoe duidelijker de beteekenis van zijn werk werd, hoe liefdevoller en ingetogener zoovele jongeren rond zijn stoel kwamen te staan, om te luisteren naar zijn cynisch en toch overtuigend woord en te staren naar zijn voldanen, bitteren glimlach, zooals eens te Athene rond Plato de jonge Grieken hebben opgevangen een heel kostbaar, duurbaar en levenwekkend voorbeeld. | |
[pagina 747]
| |
Alleen dwazen hebben gemeend dat Remy de Gourmont - en van Anatole France hebben ze hetzelfde beweerd -, omdat hij zoo bescheiden stil in zijn hoekje bleef, gekluisterd in zijn cel als een leeken-monnik, die uit loutere liefde voor de studie en de mijmerij geen openbare rol spelen wilde, en omdat hij zoo ironisch-koel en gelaten kon spotten, of soms een beetje zuchten ook, met wat er eeuwig aan afwisselende en tegenstrijdige veranderlijkheid lag in de menschelijke daden en besluiten, en met schijnbaar-gewichtigen ernst kon handelen over het belang van allerlei nietige gebeurtenissen of daarentegen sarrend de ijdelheid der grootste feiten bloot liggen, niet anders was dan een sceptische en dus ongevoelige en onverschillige kunstenaar. Iemand die alleen zijn eigen vermaak voor oogen had en er zich het meest over verheugde zijn meesterschap te kunnen bewijzen door het uitvoeren van duizenden toeren van geestelijke gladheid, vlugheid en rekbaarheid, als een onbewogen jongleur van de gedachte, als een dilettantische goochelaar van het gevoel. Ze kennen zijn werk niet, die hem op die manier verkleed hebben, met die hansworstpakken van duizend kleurtjes en lapjes. Zijne ironie is niet altijd even zachtmoedig geweest of vrij van alle verontwaardiging en smart; hij is soms tot heel scherpe, pakkende polemiek overgegaan; en wanneer die dilettant zijn vrij woord door domheid of moedwil in gevaar achtte, dan vlood de glimlach van zijn onbezorgd gelaat weg en kon hij de vuisten ballen, als de moedigste en overtuigdste onder de heftigste geloovigen. Zoo heeft hij ook gedaan toen de oorlog uitbrak.... In allerijl verliet hij zijn buitengoedje van Coutances, waar hij rozen plukte en insecten observeerde, rustte of wandelde, dacht of droomde en zijn ‘Physique des Moeurs’ - dat boek dat zijn ‘Physique de l'Amour’ moest volledigen en de menschen, als onderdeel der schepping, in hunne sociale daden vertoonen, gebukt onder den dwang van dezelfde deterministische wetten, die heel de overige natuur beheerschen -: hij keerde naar Parijs terug, zoodra mogelijk, en in October reeds vatte hij zijn werk op; elken morgen noteerde hij in zijn kantteekeningen van ‘La France’ het feit dat hem den vorigen dag het meest had getroffen, een meening die hem te binnen geschoten | |
[pagina 748]
| |
was; tegelijker tijd zond hij regelmatig artikelen naar ‘La Nacion’ het groote blad van Buenos-Ayres, en zette hij in ‘Le Mercure de France’ de reeks dier beschouwingen voort, die in ‘Epilogues’ en in ‘Dialogues des Amateurs de ce temps’ verzameld, het pittigste van zijn denken inhouden en het volledigste leerboek van twijfel-kunst en gedachten-volupteit vormen, dat men in de moderne literatuur aanwijzen kan. Zijn dagbladartikelen zijn, na zijn dood, in de bundeltjes Pendant l'Orage, Dans la Tourmente en Les idées du jour, door de zorg van zijn broeder, bijeengebracht, zijn brieven van ‘La Nacion’ in het boek Pendant la Guerre en zijn Mercure-kronieken in Monsieur Croquant, terwijl Crès ook nog een werkje uitgegeven heeft, La Belgique littéraire, geschreven na den inval der Duitschers in België, om op literaire wijze hulde te brengen aan een klein volk, dat aan de wereld niet alleen het voorbeeld van zijn heldenmoed maar ook eenige der voortreffelijkste schrijvers aan onzen tijd heeft geschonken. Zoo eischte Remy de Gourmont zijn aandeel in den strijd op, waaraan hij zijn lichaam niet meer bloot geven kon, omdat hij te oud en sukkelachtig was, maar waaraan hij zijn deel zou nemen met het eenige wapen dat hem ter beschikking stond, zijn pen. Hij klom zonder moeite op de hoogte van den tijd; hij was patriot, gelijk alle andere Franschen, alhoewel anders nog, vol angst om het bedreigde vaderland, om de in gevaar gebrachte beschaving van Gallië, om de geschonden vrijheid van geest en geweten. De verbazing was groot, in het buitenland wel het meest. De man die eens ‘Le Joujou patriotique’ had geschreven en door de Regeering van zijn ambt van bibliothecaris aan de ‘Bibliothèque Nationale’ beroofd was geworden, naar aanleiding van dit alle vaderlandsliefde ontkennend, alle volkerenhaat veroordeelend schotschrift, en die had durven neerpennen, dertig jaar geleden, toen de wonde van 1870 in Frankrijk nog bloedde, de smart over de verloren provincies nog ieder rechtgeaard hart vervulde en de hoop der ‘revanche’ in alle gemoederen smeulde: ‘Personnellement je ne donnerais en échange de ces terres oubiées (Elzas en Lotharingen) ni le petit doigt de ma main droite, il me sert à soutenir ma main quand j'écris, ni le petit doigt de ma main gauche, il me sert à secouer la cendre de | |
[pagina 749]
| |
ma cigarette’, diezelfde man - nu er opnieuw oorlog gekomen was en Frankrijk nogmaals werd bedreigd in zijn levende deelen - was patriot geworden en had zich laten inlijven in de regimenten der nationalistische pennevoerders. Ik weet, dat er meer dan een Nederlandsche vereerder van Remy de Gourmont een oogenblik door twijfel gekweld is geweest, reeds bereid aan de oprechtheid en standvastigheid van geen leidsman meer te gelooven. Als zelfs de Gourmont naar den vijand overliep en ‘bien pensant’ werd, nadat Anatole France zich ook tot het militarisme had bekeerd, dan was er geen meester meer, hoe vrijzinnig ook, op wie men nog kon bouwen en betrouwen. Ik wil mezelf een afwijking veroorloven, om over het geval France ook even te epilogeeren, daar het met de Gourmont's optreden over één kam geschoren is geworden. Het verzoek vanwege den vader van ‘Jerôme Coignard’ om in het Fransche leger te worden ingelijfd - en daar zijn hooge ouderdom hem in den weg stond om in het actieve leger dienst te nemen, heeft hij als redacteur van ‘Le Bulletin de l'Armée’ gedaan wat hij kon - en de publicatie van zijn ‘Sur la voie glorieuse’ hebben vele zijner Nederlandsche vereerders verrast en, laten we 't maar zeggen, ontstemd. Van uit de eenigszins ongevoelige, in elk geval onbewogen hoogte van een steeds even ‘neutraal’ en ‘objectief’ standpunt hebben ze, niet zonder veel spijt, eenigszins minachtend, op zijn late patriotistische aanvallen neergekeken. Na zoo'n lang leven van spotzieke en zachtmoedige onverschilligheid en min of meer hooghartig dilettantisme, waar hij zich verschool in de zoo decoratieve eenzelvigheid van zijn fier, glimlachend en spits boudhisme, in de schoone, gave en nooit verstoorde rust van een onbaatzuchtigen waarnemer des levens en een onpartijdigen, breedzinnigen en vergevensgezinden toeschouwer aller gebeurtenissen en gedachtenvariaties, leek 't alsof France plots heel zijn leven had verloochend en aan al zijn wijsheid vaarwel gezegd. In zijn hart scheen geen gevoel van haat te kunnen huizen, en heel ‘Sur la voie glorieuse’ klonk als één kreet van haat tegen den verafschuwden vijand, één heesche kreet van woede en wrok. Ik begrijp de ontnuchtering der ‘neutralen’ wel een beetje. En op dezelfde manier hebben | |
[pagina 750]
| |
ze gereageerd, toen ze Remy de Gourmont's kentering vernamen, al was deze schrijver minder bekend en minder populair in het buitenland en al verwekte zijn evolutie dus niet zooveel opspraak. En toch geloof ik niet, dat er in France's of Gourmont's leven werkelijk een diepe kloof zou gegraven zijn tusschen den man van vroeger en den man van nu: zouden plots zoovele barstjes en scheurtjes de Horatiaansche wijsheid van de twee uitmuntende moralisten hebben geschonden, dat hun gelaat er niet meer herkennelijk van zou zijn, zooals de ouderdom met rimpels en plooien het eens aanminnige wezen der menschen sloopt? Wie die gebeurtenissen niet meegeleefd heeft, kan zich van den invloed van het oorlogsleven geen rekenschap geven, noch van de terugwerking welke het zelfs op de rustigste, onverschilligste of bezadigste karakters uitoefent. De bedachtzaamste geest wordt door de koorts des oogenbliks opgehitst, door den collectieven geestdrift bedwelmd, door de pathetiek des lots ontroerd. En voor de twijfelziekste geesten is de verzoeking het hevigst, omdat ze zoo onverwacht uit hun eenzelvige contemplatie worden gerukt: ze ontvluchten den te hollen, te duisteren toren van hun eenzaam denken en komen plots in de volle straat en in het licht, onder de wemelende menigte, waar ze menschelijke weerklank vinden, waar ze hun offervaardigheid kunnen gebruiken. In het gevaar van het vaderland, wanneer al de broeders bedreigd zijn in have en leven - terwijl uw eigen rust en veiligheid op het spel staat - kan er toch geen practischer levensreden en geen hooger en zuiverder blijk van naastenliefde beleden worden dan te deelen in het leed en den angst, te helpen in het lijden. Iedereen zal het gevaar op zijn manier gevoelen: voor den vader is 't de bedreiging van zijn vrouw en kind, voor den vrek de ondergang van zijn schatten, voor den verliefde zijn meisje dat kan geschoffeerd worden; voor den kunstenaar is 't juist de eigen cultuur van zijn land, die zich in gevaar bevindt, zijn vrij denken, zijn harmonieus gevoelen, zijn onbelemmerd zich uitleven, zijn werk zelf. Hij zal niet minder kommervol dan de gewone man het wankelen van zijn verleden waarnemen. Remy de Gourmont heeft die impressie zeer pijnvol verwoord | |
[pagina 751]
| |
in een zijner oorlogskroniekjes: ‘Il y entre ma vie présente et le passé un rideau de brouillard que d'un geste je m'efforce parfois de dissiper un instant... Je ve vis pas... Je ne suis qu'un fantôme qui flotte dans l'air sans consistance, sans formes précises, à l'état d'essai ou de résidu de vie... Et les êtres que je rencontre me disent d'une voix d'autrefois: nous sommes tous ainsi, nous flottons et nous flotterons, fantômes éternellement. C'est un cauchemar assurément, un cauchemar...’ Een ‘patriotard’ was de Gourmont nooit en hij is het niet geworden. Hij heeft geen holklinkende, ronkende volzinnen geschikt rond het wee zijns lands, en met geen hoonende, onrechtvaardige woorden aan de zaak van het menschdom en het recht geschaad. Dat heeft ook Anatole France niet. Geesten van die soort zullen nooit vervallen tot de smakelooze en matelooze buitensporigheden, de sentimentaliteit of de domheid van zekere openbare marskramers der politiek en der literatuur; ze kunnen hun oogen sluiten één oogenblik, om na te denken, maar blind worden ze niet; het gedruisch der menigten maakt hun niet doof voor de eeuwige fluisteringen. Te Parijs teruggekeerd, en in zijn bibliotheek van de Rue des Saints Père, verscholen, heeft de Gourmont, van uit zijn observatorium, den storm hooren loeien, het onweer aanschouwd, en hij heeft den rouw van vele vrienden gekend, den kreet van menige vertwijfeling vernomen. De titels van twee zijner belangrijkste boekjes leggen zijn opvatting dadelijk bloot: ‘Pendant l'Orage’ en ‘Dans la Tourmente’. Heel die oorlog was een over het arme Frankrijk en de huiverende wereld losgeketend orkaan, waarvoor allen beefden, dat alles bedreigde met zijn wilde slagen, waarin iedereen onverschrokken trachtte recht te blijven, tot de bui weer voorbij gedreven zou zijn, en de rust terug gekeerd. Want hij vertwijfelde niet, wist dat eens toch de klare dag weer boven den grauwen stormnacht zou bleeken en dat het leven weer zou voortgaan, zooals voorheen... Hij beleefde het wrang genot en de pijnlijke voldoening bewaarheid te zien al die groote eeuwige, onverstoorbare wetten welke hij in de natuur had ontdekt en in zijn boeken had neergeschreven, zooals zijn ‘loi de constance intellectuelle’, zijn wreed-schoone wet van voortdurendheid en langzame evolutie. De natuurkundige in hem had begrepen hoe | |
[pagina 752]
| |
essentieel de staat van oorlog voor de menschen is, hoe ze nooit iets aan hun oer-instincten van moord en roof zullen veranderen, hoe hun wil onmachtig is om de gebeurtenissen te keeren of te leiden... Eerst nu proefde hij de onverbiddelijke grootheid van dien wereldbouw, welken hij, een onder de weinigen, had weten te ontdekken, maar hij schrok zelf voor de schrikwekkendheid van zijn vizie terug, voor de bittere conclusies die hij er in vond en nog niet te belijden waagde... Hij leed dubbel, leed het algemeene wee mee en leed zijn eigen geestelijke wanhoop... Hij stond met zijn denken pal voor den grooten muur en slaagde er niet in over den hinderpaal heen te kijken, de betere toekomst tegemoet. Hij is aan zijn tobben gestorven, aan zijn gestoorde rust, aan zijn medelijden en liefde, aan de kille zekerheid van zijn schier hopeloos verstand. In October 1915 legde hij zijn hoofd neer op het laatste kussen - het kussen waarin men geen van denken en mijmeren koortsig of van droomen versuft hoofd weg te bergen hoeft en geen kreet kan smoren of geen radeloosheid uitsnikken, maar waarop men eindelijk die berusting vindt welke men nooit machtig is geworden, die zekerheid welke men altoos vruchteloos heeft gezocht... Men mag gerust beweren, dat de Gourmont aan den oorlog is bezweken. Het tragische van zijn lot lag juist daarin, dat hij zich voor den oorlog niet onverschillig toonen kon en er zich niet boven kon werken - ‘au dessus de la mêlée’ - of gewoontjes zijn weg gaan, alsof er zich geen wereldramp aan 't voltrekken was, en dat hij toch nuchter genoeg bleef, zelfbeheerscht en consequent genoeg, om zijn verleden plots niet te ontkennen of weg te cijferen. ‘Le vieil homme’ bleef in hem voortbestaan in den nieuwen tijd, en terwijl de aangelegenheden van den dag heel andere eischen stelden, en heel andere toestanden te weeg brachten, stond hij met zijn oude ziel, zijn zinnen van vroeger tegenover de enorme teistering en de al te gewelddadige revolutie. 't Overrompelde, overmande hem alles, en hij moest met al zijn kracht en energie worstelen om stand te kunnen houden in de sterke tij, die dreigde hem mee te sleepen. Zijn eigen hoofd op hol te brengen met mooi klinkende frazes, daar zou hij niet in geslaagd zijn, hadde hij 't zelfs willen probeeren. Zijn hersens sluiten voor de scherpe kritiek, dat wou hij niet, | |
[pagina 753]
| |
al opende hij zijn ziel voor al het geluid der gemeenschap. Zoo ontstond er een soort dissonans in hem, zooals in alle kritische en sceptische zielen, een wanklank welke hem zelf ontstemde. Zijn liefde voor zijn land gloeide in hem, zijn mededoogen over al wat er geofferd werd weende stil, diep-weg in zijn mistroostig gemoed, maar hij dacht door, bleef ondanks alles - door de doemenis van zijn ontledende natuur en van zijn anarchistisch temperament, door zijn uitgebreide cultuur ook - een soort ‘toeschouwer’: hij luisterde naar het ruischen van den stortregen op zijn leven, het rammelen van den donder door zijn ruimte en hij noteerde al die nieuwe, vreemde, tegenstrijdige reacties met zorg, pijn en koorts. Wie heeft er gedurende dezen oorlogstrijd een zoo diepzinnige, onverstoorbare bladzijde geschreven als die Fabel, welke hij ‘Gott mit uns’ intituleert, kosmisch van gevoel en superieur van geestelijke onbevangenheid als een apoloog van Swift: ‘Il allait se livrer une grande bataille entre un parti de fourmis fauves et un parti de fourmis noires. Les fourmis fauves voulaient, comme c'est leur habitude, réduire en esclavage et emporter chez elles les fourmis noires. Cela se passait sur un terrain sablonneux, au pied d'une colline derrière laquelle semblait descendre le soleil. Or un homme qui cheminait par là vit qu'en s'asseyant sur la colline, au rebord d'un fossé, il echapperait aux rayons du soleil, qui étaient accablants, et que le lieu était à souhait pour un repos de quelques instants. Il s'assit donc sur une touffe d'herbe décolorée et continua, plus à l'aise, la rêverie dans laquelle il était assez profondement absorbé. Il n'avait pas vu les fourmis fauves qui venaient le long du talus, ni les fournis noires qui, inquiètes, rentraient dans leurs galeries. Mais les aurait-il vues qu'il n'y eût prêté aucune attention, car il les savait, les unes comme les autres, inoffensives. S'étant assis, son talon heurta le talus et détériora l'entrée des galeries où se réfugiaient les fourmis noires. Les chefs des fourmis fauves, qui arrivaient avec leurs troupes à ce moment précis, virent bien ce mouvement heureux de la jambe du géant et le dégât qu'il avait causé. Ils en eurent de la joie; l'orgueil les gonfla; et, se retournant vers les soldats qui se pressaient autour d'eux, ils crièrent: ‘La victoire est certaine. L'Homme | |
[pagina 754]
| |
est avec nous!’ Les troupes unaniment répétèrent: ‘L'Homme est avec nous!’ Elles manifestaient un grand enthousiasme. Le promeneur cependant, allumait sa pipe. Il jeta le bout du tison et, par prudence, l'écrasa du pied, ce qui mit à mal plusieurs fourmis noires et augmenta d'autant l'orgueil et la confiance des assaillants: ‘L'Homme est avec nous! Cela est visible. L'Homme est avec nous!’ ‘Pendant qu'il achevait sa pipe, l'assaut avait été donné et déjà les fourmis fauves ressortaient des galeries ennemies avec du butin et des prisonniers, quand l'Homme se dressa, et, distrait, regardant de petits nuages qui s'élevaient, lâcha une formidable inondation qui noya undifféremment vainqueurs et vaincus. Après quoi, il reprit sa promenade’.Ga naar voetnoot1) Die bladzijde komt rechtstreeks van den denker, die ons eens ‘Physique de l'Amour’ en ‘Promenades Philosophiques’ heeft geschonken. Wat verschillend van de oorlogsfilosofietjes van een Barrès of een Capus! Na in donkere en benauwde straatjes gewandeld te hebben en gedwaald, staat men hier plots weer voor het open veld, de korenzee en den lichten dag. Al zijn artikelen zijn niet even helder: soms dringt de moer in den wijn naar boven, omdat alles oprecht geschonken is. In ‘Philosophie’ wijst hij het verzoek van een Zwitsersch tijdschrift van de hand, dat bij hem had aangedrongen op een ‘testament spirituel’ en hij bekent in allen eenvoud en ernst: ‘Permettez, ô bons philosophes, je suis pour le quart d'heure un peu troublé, tombé du haut de ma sérénité et de mon égoïsme, je suis tout meurtri. Laissez-moi le temps de me reprendre et de panser mes blessures. Mes idées sont confuses et mes sentiments exaspérés. A vrai dire ma pensee est militarisée: elle ne m'appartient pas’.Ga naar voetnoot2) Wat in de Gourmont het ongerepst voortleeft, dat is de kunstenaar van vroeger. Voor hem heeft de oorlog de literatuur of de wijsbegeerte of de kunst in 't algemeen niet afgeschaft. Hij looft bijv. André Germain, redacteur van ‘Le doublé Bouquet’ met deze woorden: ‘M. André Germain aura été un des seuls hommes de France, dont la guerre n'aura pas atteint la | |
[pagina 755]
| |
mentalité. Il a souffert du deuil public et il lui a dû plus d'un deuil privé, mais son esprit est demeuré le même, et plus que jamais il se refuse à confondre les domaines, à permettre que le culte de la beauté subisse aucune prostitution’.Ga naar voetnoot1) Wel voegt Gourmont aan dezen lof - die we voor hemzelven ook onderschrijven mogen - het voorbehoud toe ‘qu'il faut que tout pâtisse de la guerre, l'art et la poésie, comme le reste, il faut que la douleur soit universelle’ - hij wil dus niet zijn een dier trotsche intellectueelen, die van den strijd abstractie maken, en ongestoord hun egoïstisch werk van voor den oorlog voortzetten - maar altijd richt zijn belangstelling zich nog tot diezelfde kunst, tot diezelfde poëzie. Hij treurt voortdurend om de gaten die in de rangen der jonge schrijvers worden geslagen, om de verarming welke de Fransche literatuur te wachten staat. Reeds bekommert hij zich met de toekomst van de letterkunde, en terwijl er zoovelen jubelen om de sterkere, gezondere, spiritualistische kunst, die ze hopen te zien ontbloeien uit de doornenkroonen in de dichtershoofden gedrukt, en die aan de zoogenaamde ‘decadentie’ van voor den oorlog een einde stellen zal, bevestigt hij met de rustige zekerheid van den wijze, die de deterministische krachten van de natuur kent: ‘Rien ne change les tempéraments. Chacun aura senti la guerre selon sa nature, et cela sera très bien ainsi’.Ga naar voetnoot2) Zooals alle vrijzinnige geesten was de Gourmont zeer beducht voor de intellectueele gevolgen van den oorlog. Wie maar een beetje de Fransche politiek volgt, weet hoeveel veld het traditionalisme heeft gewonnen, hoe langs vele zijden de monarchieke staatsvorm wordt gehuldigd, hoe ook de godsdienst een nieuwe propaganda-kracht heeft verkregen. Er wordt in reactionnaire kringen vlijtig, vernuftig gewerkt aan het strooien van het goede zaad der contra-revolutionnaire denkbeelden, en men mag zich voor later aan een meer dan ooit hardnekkigen strijd tusschen de ‘ancien régime’-ideeën en de republikeinsche overtuigingen verwachten. Van zijn Monsieur Croquant heeft hij het zinnebeeld van den door de omstandigheden uit zijn lood geslagen burgerman ge- | |
[pagina 756]
| |
maakt, vóór den oorlog republikein en ‘libre penseur’, die door de geweldige gebeurtenissen geschokt, voor alle evoluties gereed is: een kostelijke caricatuur; Croquant zal in de Fransche literatuur naast Flaubert's Homais een plaatsje vinden, als type van domme ontvankelijkheid, verwaande veelweterij, sectarische onbenulligheid. En dezelfde man, die vroeger van de vrouwen slechts lasterlijk of misprijzend spreken kon, met nonnetjes en heiligen spotte en in bijzijn van een priester vloekte, groet nu iedere Roodekruis-zuster, heeft een prentje van Sainte Geneviève in zijn kamer hangen, gewaagt van de overwinning aan de Marne als van een mirakel, ontbloot zijn hoofd wanneer hij voorbij een standbeeld van Jeanne d'Arc stapt, gaat nog wel niet te biechten maar komt reeds in de kerk; hij die vroeger op het leger smaalde en alle officieren uitschold, voelt thans militaris-tischer dan de regeering, wil iedereen naar het front zenden, ook de gereformeerden, zelfs de vrouwen. Hij wordt later voorzeker een ‘soutien de l'ordre’, een steunpilaar der maatschappij, een overtuigd verdediger van vaderland en geloof, traditie en zedelijkheid, conservatief en misschien neo-royalist. Een rake satire, die met vlijm-scherpe ironie in heel het verborgen gedachtenleven van Croquant dringt. De dood heeft aan de Gourmont niet toegelaten zijn wreed portret te voltooien. Het sterven van een man als de Gourmont is des te treuriger, daar geesten van zijn soort meer dan ooit na den oorlog onmisbaar zullen zijn, willen we het kostbare werk van de negentiende eeuw niet zien verloren gaan, nu alle machten van den ouden tijd storm zullen loopen tegen het werk van de Revolutie. Wie weet of een denker als de Gourmont niet uit zijn bescheiden hoekje zou zijn getreden, als volksleider, nu hij de boeien van zijn egoistisch droomleven had geslaakt? 't Is een verheugend verschijnsel, dat zich nog enkele menschen, in heel de ontzaggelijke evenwichtsverstooring van den tijd, hun geestelijke rust, hun doordringendheid hebben mogen bewaren: tot hen behoorde de meester van ‘Une nuit au Luxembourg.’ En zijn houding was niet deze van een Romain Rolland, die met koel hoofd maar ook met koel hart buiten de branding blijft, op een verlaten eilandje, ver van de stroomende | |
[pagina 757]
| |
en bruisende wateren. Zijn hoofd was kalm en denkkrachtig en scheidend en schiftend als voorheen, maar zijn hart blaakte, zijn pols klopte: hij stond beslist aan de zijde van zijn volk, aan dezen kant van de barrikade. Hij is er gestorven, aan al zijn angst en onzekerheid, en in den dood heeft hij zichzelven overwonnen, gezegepraald over al het negatief-sceptische, het dorre, harde wat nog in zijn wijsheid school. Zijn figuur blijft voor ons grooter dan ze ooit was, omdat ze zich menschelijker bloot gegeven heeft, omdat we zoo aandoenlijk achter zijn denksystemen en zijn woorden van wijsheid en vermaan zijn hart hebben hooren breken, van al de sympathie, al de broederliefde, al de mildheid en goedheid die het verborg. |
|