| |
| |
| |
Buitenlandsche staatkundige kroniek door Chr. Nuijs.
Ein jäher Umsturz. Die zum grossen Leben
Gefugten Elemente wollen sich
Nicht wechselseitig mehr mit Liebeskraft
Zu stets erneuter Einigkeft umfangen.
Sie fliehen sich, und einzeln tritt nun jedes
Kalt in sich selbst zurück.’
Goethe: Die Natürliehe Tochter.
| |
I
De ruim vijfhonderd vertegenwoordigers van de vele volken der bont samengestelde Oostenrijksche monarchie zijn, na een vacantie van ruim vier maanden, teruggekeerd in het mooie Weensche paleis van den Rijksraad. Vier maanden lang heeft de volksvertegenwoordiging rust gehad - niet uit eigen wil, noch door dien der regeering - maar als gevolg van den eigenaardigen, in Oostenrijk bijna periodiek voorkomenden toestand, dat de boel is vastgeloopen, dat regeering en partijen niet meer met elkander kunnen overeenkomen.
Dit is een gevolg van den zoo merkwaardigen toestand, waarin het Cisleithaansche deel van de monarchie verkeert; en deze toestand wordt het best beschreven door de woorden van een Oostenrijkschen afgevaardigde: ‘In Agonie liegt es, dieses Oesterreich, wenn Sie's wissen wollen.’ De binnenlandsche politiek in Oostenrijk is een chaos geworden, dien niemand meer kan overzien of beschrijven - van redderen nog te zwijgen. De nationaliteiten-quaestie, die al zooveel jaren als een booze zweer het lichaam van den Oostenrijkschen staat heeft aangetast, dreigt eindelijk dat lichaam te zullen sloopen. En ook hier blijkt het weer, dat zachte dokters stinkende wonden maken. Wat vroeger, in rustiger tijden, met kalmte en overleg flink aangepakt, gemakkelijk had kunnen worden genezen, is nu bijna onherstelbaar geworden. Het grootsche gebouw, door geslachten opgericht, stort ineen; van het Rijk der Habsburgsche kroon dreigen slechts de ruïnen over te blijven, en het zat de vraag zijn, of uit die puinhoopen nog nieuw leven zal kunnen opbloeien, of het woord van den dichter Schiller bewaarheid worden zal, dat hij Attinghausen in zijn Wilhelm Teil zeggen liet:
| |
| |
‘Das Alte stürzt, es ändert sich die Zeit
Und neues Leben blüht aus den Ruinen.’
En niet voor de Zwitsers van zijn tijd alleen, maar ook voor andere en latere geslachten liet hij daarop het waarschuwende woord volgen:
‘Seid einig, einig, einig!’
De eenheid en de samenwerking zijn verloren gegaan, en de haat en onderlinge afkeer zijn steeds meer toegenomen; de volken, die eenmaal bijeengevoegd waren, om onder goede leiding en met eendrachtige samenwerking een staat te vormen zijn door de middelpunt-vliedende kracht, die het geheele politieke leven in de monarchie schijnt te willen vernietigen in verschillende richtingen gejaagd,
‘Sie fliehen sich und einzeln tritt nun jedes
Kalt in sich selbst zurück’.
En dat alles is de schuld van staatslieden, die door hun slechte politiek in de Oostenrijksche landen haat en vijandschap zaaiden, waar zij eendracht en samenwerking, liefde en genegenheid hadden kunnen en moeten doen ontstaan. Zij hebben steeds gepoogd de oude leus toe te passen: ‘divide et impera’; zij meenden door verdeeldheid te zaaien tusschen de volken der monarchie hun eigen armzalig bestaan te kunnen rekken. En nu zien zij, dat die verdeeldheid, aangegroeid tot onderlingen haat, den staat dreigt te vernietigen en de regeerders dreigt mede te sleepen in den afgrond, waarin zij allen zullen neerstorten: Duitschers en Polen, Tsjechen en Slowaken, Slaven en Italianen....
Alle pogingen die thans inderhaast en in arren moede worden aangewend om de scheuren dicht te pleisteren, zijn mislukt. De strijd die eenmaal is uitgebroken, kan niet meer worden bijgelegd. Fel staan de drie groote groepen, Polen, Tsjechen en Duitschers, tegenover elkander. Van het oogenblik dat Ottokar von Czernin de Polen tegen zich in het harnas joeg door Cholm af te staan aan de Oekrajine, in de hoop den vrede te verhaasten en door het Klein-Russische graan de honger-uitbarstingen in Oostenrijk te voorkomen, was de strijd tusschen Polen en Duitschers niet meer te ontgaan. En evenmin die tusschen de Tsjechen en Duitschers, toen de bevolking van Boheme in de berucht geworden redevoering, door Czernin in het Raadhuis te Weenen gehouden, voor een club landverraders en hoogverraders werd uitgemaakt; de latere rectificatie dier redevoering, de mededeeling dat daarmede slechts zij bedoeld werden, die in het vijandige buitenland tegen den Oostenrijksche staat samenzwoeren, kwam te laat, kon het eenmaal ontstane gevoel niet meer wegnemen.
De drie groote groepen in den Oostenrijkschen Rijksraad stonden vijandig tegenover elkander. De minister-president von Seidler beproefde nog wel om twee groepen tot een meerderheid te vereenigen, om door haar zijn begrooting en zijn financiëele wetten te doen goedkeuren. Het mocht hem niet gelukken.
De minister voor Galicië, von Twardowski, heeft onvermoeid gepoogd
| |
| |
een bemiddelende rol te spelen tusschen Polen en Duitschers, in de hoop hen ten minste bij elkaar te brengen. De Poolsche conferentie te Krakau en de daar aangenomen motie deed zien, dat er van samenwerking geen sprake meer kan zijn, als von Seidler bleef.
En daardoor is er geen denken aan een eenigszins behoorlijken arbeid van den Rijksraad.
Het was derhalve begrijpelijk, dat von Seidler, ziende dat alle pogingen om twee der groepen bijeen te brengen tot een regeeringsmeerderheid, rondliep met het plan, om dan maar zonder Rijksraad te regeeren, den in Oostenrijk reeds zoo vaak bestaan hebbenden ex-lex-toestand in te voeren, en de zaken te regelen door keizerlijke besluiten, zonder medewerking van de volksvertegenwoordiging en op grond van artikel 14 der Grondwet.
Doch daartegen openbaarde zich in geheel de Monarchie een krachtig verzet. De ex-lex-toestand in den oorlog; de uitschakeling van de volksvertegenwoordiging bij alles wat zaken van oorlog of vrede betreft zou, onder de tegenwoordige omstandigheden vooral, een onhoudbaren toestand in de monarchie doen ontstaan.
Om dat te voorkomen werden onderhandelingen gevoerd, eindelooze onderhandelingen tusschen de regeering, de Duitsche en de Poolsche groepen. Doch de Polen wilden desnoods samenwerken, maar niet met een ministerie-Seidler. De haat en de wrok tegen dezen minister waren te groot. De besluiten op de conferentie te Krakau genomen waren vooral tegen zijn regeering gericht. De beruchte Oostenrijksch-Poolsche oplossing van het Poolsche vraagstuk, door von Seidler krachtig voorgestaan, kon den Polen niet behagen. En dat is begrijpelijk. Want de Polen meenen, dat nu of nooit het oogenblik is aangebroken, om het Poolsche rijk te herstellen, zooals dit was voor de eerste verdeeling, dus met inbegrip der Pruisische en Oostenrijksche provincies, die vroeger tot Polen hebben behoord.
Dit nu is een oplossing, die Oostenrijk meent niet te kunnen aanvaarden. Een autonoom Galicië, verdeeld in twee deelen, een Polsch en een Oekrajiensch Galicië, zou Oostenrijk kunnen goedkeuren; maar afstand doen van elk recht op de Poolsche gebieden, om die te voegen bij het Poolsche rijk, dat is een eisch, die voor de Duitsch-Oostenrijksche opvattingen te ver gaat.
Dan wilden de Polen ook geen samenwerking meer, geen meerderheid in den Rijksraad, geen wetgevenden arbeid....
En daardoor was de kans op en vergelijk tusschen de verschillende groepen wel zeer verminderd.
De Duitschers toch kunnen geen meerderheid vormen; op de Tsjechen en Slaven is niet meer te rekenen, sedert Czernin op zoo hoogen toon van Tsjechische landverraders gesproken heeft. En de Polen willen wellicht nog wel medewerken met de Duitschers in een Rijksraad, indien hunne eischen worden goedgekeurd, waartegen von Seidler zich echter beslist heeft uitgesproken.
| |
II
Het is nu ongeveer een jaar geleden, dat de Rijksraad in Oostenrijk voor het eerst in langen tijd weder bijeenkwam. Het ministerie-von Stürgkh
| |
| |
had na de staking de Duitschers in den Boheemschen Landdag en de daarop gevolgde obstructie der Tsjechen in den Rijksraad, geweigerd de Oostenrijksche volksvertegenwoordiging opnieuw bijeen te roepen. De doodende kogel uit het pistool van Victor Addler had aan het leven van von Stürgkh een einde gemaakt. En von Seidler was opgetreden met het program: het parlementaire leven in Oostenrijk weder vlot te maken. Hij verklaarde met benijdenswaardig optimisme, dat ‘het vaderland zich na de hervatting van den arbeid van den Rijksraad opnieuw in een onbelemmerd constitutioneel bestaan zou kunnen verheugen.’
Hoe weinig is er overgebleven van deze optimistische verwachting. In een jaar tijds heeft de regeering van von Seidler kans gezien de Tsjechen, de Slaven en de Polen van zich te vervreemden, de parlementaire machine hopeloos vast te zetten en alle hoop op verbetering, op natuurlijke ontwikkeling en noodzakelijke samenwerking te vernietigen. Zijn bewind heeft doen zien, dat de staatkunde der kleine middelen niet voldoende is, om aan de politieke ellende in Oostenrijk een einde te maken. Meer dan ooit is het noodig gebleken dat in Oostenrijk een man aan het bewind komt, die in staat is, zich boven het politieke partijgeknutsel te verheffen, en in plaats van Duitsch-Oostenrijksche, of Poolsch-Oostenrijksche, of Tsjechisch-Oostenrijksche staatkunde een zuiver-Oostenrijksche politiek te volgen.
Er zijn in Oostenrijk verstandige staatslieden - maar zij kunnen zich niet los maken van hun côterie, hun clubje, hun partij. Het grootste gebrek, dat tot dusver alle Oostenrijksche staatslieden en regeerders aankleefde, was het pogen, om door kleine concessies de groepen en partijen te bewegen tot samenwerking, vergetend dat al die kleine concessies de ijverzucht en den naijver van de andere groepen opwekten, zoodat ten slotte de concessies den toestand eer erger maakten, dan beter. Is de zaak eindelijk hopeloos vastgeloopen, dan komt onverbiddelijk het oogenblik waarop de regeering geen kans meer ziet, om met het parlement op te schieten, en dan moet de ex-lex-toestand als uiterste hulpmiddel worden te voorschijn gehaald: het regeeren zonder parlement, het verkapte absolutisme, waardoor de verwarring nog grooter wordt, en de kans op overeenstemming volkomen verdwijnt.
Zoo dreigde het ook nu weer te gaan. Van samenwerking was geen sprake meer. Fel stonden de partijen tegenover elkander. Er scheen geen andere oplossing mogelijk, dan dat een van beiden, of het kabinet-Seidler, of de Rijksraad het veld ruimde. Om deze quaestie tot beslissing te brengen diende minister von Seidler zijn ontslag bij den keizer in, na een zitting van den ministerraad, waarin bleek, dat slechts een minderheid der regeering voor invoering van den ex-lex-toestand was te vinden. Nadat vergeefsche pogingen waren aangewend om het kabinet-Seidler te reorganiseeren, weigerde de keizer den minister-president het gevraagde ontslag, maar bepaalde hij tevens, dat niet zonder Rijksraad zou worden geregeerd, door de bijeenkomst van den Rijksraad op 16 Juli vast te stellen. De beide tegenover elkaar staande factoren, de Rijksraad en het Kabinet, moesten nu maar zien, hoe zij met elkaar konden uitkomen.
De bijeenkomst van den Rijksraad was zeer noodig. Daar de vroeger goed- | |
| |
gekeurde voorloopige begrooting reeds is afgeloopen, was feitelijk op 1 Juli geen wettig vastgestelde begrooting in Oostenrijk meer.
Ten spoedigste moest nu de begrooting worden afgedaan, wat een der eerste werkzaamheden van den Rijksdag is. Verder moesten nieuwe oorlogs-credieten worden behandeld, en moesten maatregelen worden genomen voor de verzorging van een bevolking van veertig millioen menschen met levensmiddelen. Want in Oostenrijk heerscht, erger dan in eenig ander land, gebrek, honger. Het verlangde zoo naar den vrede van Brest-Litowsk, die een ‘broodvrede’ worden zou, en het is zoo teleurgesteld, nu het blijkt dat noch uit de Oekrajine, noch uit Roemenië voldoende graan kan worden ingevoerd, om het broodrantsoen van 90 gram per dag en per hoofd te verhoogen.
Wilde von Seidler met den Rijksraad kunnen werken, dan moest hij nu nog pogen te doen, wat hij en zijn ambtgenooten sedert maanden niet konden gedaan krijgen: een meerderheid vormen.
Dat was voor von Seidler een moeilijke en ondankbare taak. Hij stond ongeveer dertien maanden aan het hoofd der regeering in Oostenrijk, en heeft in dien tijd al heel wat moeilijkheden ondervonden. En vaak moet bij hem, als hij over den toestand nadacht, de gedachte zijn opgekomen, of het ook soms aan hem lag, dat hij zoo weinig succes heeft gehad op zijn toch zoo welgemeende pogingen, of hij wel de eigenschappen bezat, die noodig zijn, om de moeilijkheden, die van alle zijden op hem aankwamen, te over-winnen?
Hoe toch was de toestand?
De oude meerderheid, die de regeering tot nog toe steeds de noodige middelen voor de staatsuitgaven toestond, was samengesteld uit de Polen en Duitschers. Maar de Polen zijn, na den afstand van Cholm aan de Oekrajine, in de oppositie gegaan, en de besluiten van den Polendag te Krakau hebben die houding der Poolsche fractie in den Rijksdag goedgekeurd. Zij hebben zich niet aangesloten bij de Tsjechische oppositie, maar stonden evenals deze, vierkant tegenover de regeering, die zij bovendien verweten aan de Oekrajine te hebben beloofd, een deel van Gallicië, onder Oekrajiensch bestuur, autonomie te zullen geven.
De Tsjechen zijn, sedert het besluit over de districtsindeeling van Boheme, en de daarop gevolgde obstructie in den Boheemschen Landdag, niet tot eenige samenwerking te brengen. Zij hebben zich verzet tegen elke Oostenrijksche regeering, en dat verzet is nog toegenomen sedert von Czernin hen met een breed gebaar tot ‘landverraders’ verklaarde. In de vergadering van het Tsjecho-Slowakische comité, dat dezer dagen onder leiding van den bekenden Dr. Kramarcz is tot stand gekomen, werd een manifest opgesteld, dat gericht is geworden tot alle Oostenrijkers, maar tevens tot alle Tsjechen en Slaven, ook buiten de monarchie; en daarin wordt het doel van het comité aldus omschreven:
‘Het is de taak van de Tsjecho-Slowakische volken, om te streven naar het verkrijgen van het zelfbeschikkingsrecht in den zelfstandigen Tsjecho-Slowakischen staat, met een eigen regeering en onder eigen souvereiniteit.’
| |
| |
Waaruit blijkt, dat van samenwerking der Tsjecho-Slowaken met de andere volkeren van Oostenrijk vooreerst niet veel te verwachten is.
Tenzij deze zich aansluiten bij het streven naar autonomie, onder eigen bestuur en eigen souvereiniteit.
Dit is wel het geval met de Zuid-Slaven, die zich openlijk op hetzelfde standpunt plaatsen als de Tsjecho-Slowaken, en die eveneens van het komende vredesverdrag verwachten, dat het, zooal niet de verbrokkeling der monarchie, dan toch de volkomen autonomie der onderdeelen en de vorming van een federalistischen staat zal medebrengen.
Staat dus de regeering tegenover de Polen, de Tsjecho-Slowaken en de Zuid-Slaven, op de Duitsche sociaal-democraten kan zij al evenmin rekenen. Deze hebben zich beslist uitgesproken tegen de goedkeuring der begrooting en de militaire uitgaven.
Voor de regeering zijn slechts de Duitsch-burgerlijke partijen, die Duitsch-nationale en Christen-sociale partijen, die in het optreden van von Seidler tegen de Boheemsche Tsjechen een bewijs van zijn goede gezindheid zien en die alles in het werk stelden, zijn aftreden te beletten.
Bij de opening der Rijksraadzitting heeft von Seidler, die door de Duitschers met groot gejuich, door de Tsjechen met honend gehuil werd ontvangen, een groote redevoering gehouden, waarin hij uiteenzette, dat hij en iedere andere Oostenrijksche regeering op de Oostenrijksche Duitschers zal moeten steunen.
‘Als men van meening is’, zoo sprak hij, ‘dat de Regeering in deze moeilijke omstandigheden den Duitschen koers heeft gevolgd, dan kan ik dat niet tegenspreken; want in Oostenrijk kan geen regeering het bewind blijven voeren, zonder de Duitschers en tegen de Duitschers. Dat zou voor geen enkele regeering mogelijk zijn: want de Duitschers vormen de ruggegraat van onze uit vele volken samengestelde monarchie, en dit zal wel altoos zoo blijven. De regeering is daarom vastbesloten den ingeslagen weg te blijven volgen, en zich daarvan niet te laten afdringen. Wanneer zij dit standpunt inneemt doet zij dit natuurlijk niet uit haat of wrok tegen de andere nationaliteiten. De Oostenrijksche Duitschers verlangen slechts in vrede te leven en zich te ontwikkelen.’
Dat verlangen echter de andere nationaliteiten ook, en deze meenen juist, dat slechts toekenning van autonomie aan de verschillende bij elkaar gegroepeerde volksstammen de voorwaarde wezen kan voor die vredelievende ontwikkeling, en dat de overheersching door de Duitsche elementen in Poolsche, Tsjechische, Slowakische of Slavische gebieden zoowel den onderlingen vrede als de ontwikkeling in gevaar brengt.
De minister zette zijn program met vuur en overtuiging uiteen; en toch was het moeilijk te gelooven, dat hijzelf de vervulling van zijn zoo krachtig uitgesproken verwachting mogelijk achtte. Trotsch en krachtig klonken zijn woorden, en zij werden van de zijde der Duitsche groepen in het Huis met groote instemming ontvangen. Maar of in den toekomstigen vorm der Oostenrijksche landen van de Habsburgsche troon, de Duitschers wel steeds de ruggegraat zullen vormen, is zeker de vraag.
| |
| |
En de noodlottige gevolgen van de onjuiste staatkunde der Oostenrijksche regeeringen, die met geen mooie woorden en geen krachtige redevoeringen kunnen worden weggenomen, beletten ook von Seidler te komen waar hij wezen wilde, namelijk om een meerderheid te vormen in het Huis van Afgevaardigden. Regeering en partijen gaan gebukt onder de zonden der vaderen, en het schouwspel dat het Oostenrijksche parlement bood, is geen overtuigend bewijs voor den krachtigen samenhang van het Oostenrijksche staatswezen, die von Seidler meent te zien, op het oogenblik, dat de groepen en volkeren zich steeds meer van het middelpunt afwenden.
| |
III.
Dat het dien weg opgaat bleek wel uit de ontvangst, die von Seidler in den Rijksraad te beurt viel, van de zijde der Tsjechen en Polen, en nog meer uit het Tsjechische voorstel om den minister-president en Ridder van Toggenburg in staat van beschuldiging te stellen, wegens hoogverraad, door het invoeren van een districts-indeeling in Bohernen, die niet naar den zin van de Tsjechen is. Bij de indiening van dit voorstel zeide de Tsjechische afgevaardigde Stransky, dat er in Oostenrijk niet alleen een ‘Italia irredenta’ is, maar dat er acht- ‘irredente’ zijn, dat wil zeggen, dat alle volken van de Cisleithaansche helft der monarchie hun zwaartepunt zoeken buiten Oostenrijk: de Duitschers bij het Duitsche Rijk, de Polen bij Polen, de Roethenen bij de Oekrajina, de Italianen bij Italië, de Zuid-Slaven bij Servië....
Het was dan ook onmogelijk voor den minister-president om een meerderheid te vinden, en het slot was, dat hij dadelijk na het bijeenkomen van den Rijksraad, dadelijk nadat hij de stemming tegen zijn persoon had ervaren, den Keizer opnieuw zijn ontslag aanbood.
Te verbazen was noch het een, noch het ander. Von Seidler had nooit een positief regeeringsprogram gehad, waardoor hij een aanhang had kunnen winnen. Hij was als minister-president niets dan het type van den flinken ambtenaar op een verkeerden post. De man was vroeger minister van landbouw, en werd door den Keizer tot minister-president benoemd. En gehoorzamend als een goed ambtenaar bleef hij dit ambt waarnemen, totdat de onmogelijkheid bleek, om het nog langer te doen. Maar in al de maanden, die hij aan het hoofd der regeering heeft doorgebracht, toonde hij niet het minste politieke gevoel te bezitten. Hij bleef, als minister-president, een dienaar en had geenerlei politieke zelfstandigheid, zonder welke een verantwoordelijke minister niet kan regeeren. Hij verklaarde eens, in het Heerenhuis, dat hij de verantwoordelijkheid aanvaarden wilde, voor iedere daad van den keizer, ook wanneer die vóór zijn optreden was begaan, en onverschillig op welk gebied.
Dit is eene opvatting, die meer aan hondentrouw, dan aan staatsmanswijsheid doet denken. En het is niet te verwonderen, dat keizer Karl dezen bewindsman steeds de hand boven het hoofd hield. Want de heer von Seidler was een gemakkelijke minister, die het zijn vorst niet lastig maakte.
De heer von Koerber daarentegen was een lastige minister-president ge- | |
| |
weest, en de staatslieden, die de keizer ontving na zijn komst aan de regeering, konden den jongen vorst niets dan onaangename dingen zeggen De Tsjechen en Zuid-Slaven legden hem hunne staatsrechtelijke eischen voor, de Polen drongen op de oplossing van het zeer ingewikkelde Poolsche vraagstuk aan, en de sociaal-democratische afgevaardigde Engelbert Pernerstorfer liep met een slappen hoed op naast den keizer, en zeide: ‘Majesteit, als eerlijke Republikein moet ik u dit zeggen: de dagen van het koningschap bij de gratie Gods zijn voor de vorsten voorgoed voorbij!’
Temidden van al deze staatslieden, die slechts onaangename quaesties te hooren gaven, en den keizer met hunne klachten vermoeiden, stond dr. von Seidler, als de bereidwillige, gezellige, goedmoedige man, met den gouden lorgnet voor de altoos guitige oogen, met den gullen glimlach op het bolronde gezicht, als de minister voor wien geen moeilijkheden bestonden, die alles kalm, rustig, gladweg zou kunnen opknappen. En hem droeg de keizer de regeering op.
Dit was een misgreep. Want de man, voor wien geen moeilijkheden bestonden, omdat hij ze niet kende, die geen denkbeeld had van wat er op politiek gebied omging en noodig was, zou nog meer dan iemand anders medewerken, om den politieken toestand te verwarren. Hij heeft niet veel anders gedaan, dan zijn tijd vermorsen met het zoeken naar een meerderheid om de financieele wetten te doen aannemen - maar zonder succes. Hij bedierf meer dan hij goedmaakte. Want hij beging verschillende groote fouten.
De eerste was de indeeling van Bohemen, langs den onwettigen weg, bij keizerlijk besluit, waardoor hij de Tsjechen tegen zich in het harnas joeg, zonder dat de Duitschers er door gebaat werden; vervolgens gaf hij zijn toestemming tot verdeeling van Galicië, waardoor hij de Polen tegen zich innam. Hij wilde, toen hij de andere nationalitëiten van zich vervreemd had, in Oostenrijk met de Duitschers alleen regeeren, wat een utopie is, en hij zag niet in, dat Oostenrijk slechts kan blijven voortbestaan, indien het een federatie van volkomen gelijkgerechtigde volken wordt.
Dit is de oplossing van het Oostenrijksche raadsel, wanneer de monarchie niet zal uiteenvallen.
Deze oplossing zal nu in den Rijksraad worden ter sprake gebracht. De sociaal-democraten hebben een voorstel ingediend, om te bepalen, dat de grondwet der monarchie aan een geheele herziening zal worden onderworpen. Een commissie van 52 leden zal belast worden om de staatsregeling te herzien en te komen tot een bondsstaat op democratischen grondslag en uit autonome naties bestaande. Deze commissie moet vóór het einde van het jaar voorstellen aan het Huis van Afgevaardigden voorleggen.
Wordt dit denkbeeld door den Rijksraad aanvaard, dan is er kans om eindelijk de Oostenrijksche volken te brengen tot de federatieve ontwikkeling, die alleen in staat is de ‘historisch-politieke individualiteit’ van de Oostenrijksche monarchie te vervangen.
Anders is Oostenrijk gedoemd om uiteen te vallen.
|
|