| |
| |
| |
Gedichten door Joannes Reddingius.
Zwijgende helper.
Ik voel mij drijven al henen,
o zie, dat licht in den nacht......
hier is geen droefheid, geen weenen,
wie heeft mij hier zwijgend gebracht?
Ik lig zoo roerloos, gesloten
zijn de oogen, die zagen zoo lang
de harten der menschen doorvloten
van haat, die maakte mij bang.
Ik lig zoo roerloos, toch schouw ik
wat in mij leeft vertrouw ik,
één helpt mij in mijn strijd.
en wacht ontwaken, later,
O gij moet eenzaam wezen,
die zóó mijn Zelf vervult,
ik volg u zonder vreezen,
Gij zijt de zwijgende bode,
eenzaam drijven wij ver......
maar lichtend als een ster.
| |
| |
| |
De ontwaakte.
Mijn handen zullen het onkruid wieden,
mijn voeten zullen mij voeren ver,
en needrig werk zal vreugd bedieden,
en bloemen bloeien nu her en der.
Zoo is de blinddoek dan toch gevallen,
en mocht ik opgaan in 't morgenrood,
ik zal de dienaar zijn van allen,
en overwonnen is de dood.
Ik zag de menschen, die stil verdorden,
en was in deemoed met àl begaan.
Toen is 't al-langzaam mij dag geworden,
het nieuwe bloeien mocht ik verstaan.
Mijn ziel haar bruigom heeft gevonden,
haar smeekende handen raakten zijn kleed,
toen werden geheeld de diepste wonden,
door een, die geeft, omdat hij weet.
De wegen liggen zoo dicht-bestoven,
en 't woord des harten verstaat het wel één?
Ik draag mijn kruis naar de groene hoven,
ééns bloeien de rozen er rood omheen!
| |
| |
| |
Convolvulus sepium.
't Ons Lieve Vrouweglazeken,
de wind, dat driftig bazeken,
Gij tuurt al uit de hagen,
gij speurt in 't lichter dagen,
nu wijkt al sneller, sneller,
Ons Lieve Vrouweglazeken,
draagt gij voor 't dichterbazeken,
Geroodstreept tusschen 't groene,
ik zinge u, dag en noene,
| |
| |
| |
Rusteloos.
in een fladd'rende vlucht,
|
|