De Nieuwe Gids. Jaargang 33
(1918)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 106]
| |
IWaar gaan wij heen? De gevolgen van den oorlog voor het geheele menschelijke geslacht, niet alleen voor Europa, maar ook voor Amerika, Azië, Afrika, Australië, zijn ontzettend. Bij honderdduizenden, bij millioenen worden de krachtig-sten en besten in alle landen ter slachtbank gevoerd. Want meer dan een slachtbank is het toch niet. De duizenden vuurmonden, die dag in, dag uit hun projectielen over de vijandelijke stellingen werpen, alles vernielend, alles doodend of verwondend wat in hun schootslijn komt, doen het grove moordenaarswerk; de aanvallen, ondersteund door vergiftige gassen, door mitrailleurs en infanterie-geweren, voltooien het werk. En achter de linie staan de ambulances gereed, met zooveel geneesheeren als maar bijeen te brengen zijn, om zoo spoedig mogelijk de gewonden te verbinden, te genezen, opdat zij opnieuw aan den strijd zullen kunnen deelnemen. Doch zij zijn niet in staat de tallooze slachtoffers te bergen, veel minder nog te helpen. Bij een der jongste offensieve bewegingen was achter een der fronten alles in gereedheid gebracht, om den eersten dag 20.000 gewonden te kunnen opnemen; er vielen er echter aan ééne zijde 175.000. En het gevolg was dat de doktoren, geen raad meer wetend, niet alleen de aangevoerde gewonden slechts onvoldoende konden helpen, maar duizenden moesten laten liggen, omdat er geen plaats was voor de verzorging en verpleging van een zoo groot aantal gekwetsten. Hoeveel dooden er dien dag vielen kon mijn zegsman zelfs bij benadering | |
[pagina 107]
| |
niet opgeven. En wat hij vertelde, was slechts wat geschiedde aan één zijde. Aan de andere was de toestand zeker niet beter. Dat was het resultaat van één gevechtsdag, aan een der fronten. André Tardieu, de Fransche commissaris in de Vereenigde Staten, heeft in een redevoering, die door de Amerikaansche bladen werd medegedeeld, verteld dat in Frankrijk 2.500.000 menschen zijn gewond of gedood; daarvan was de helft dood of vermist, de andere helft voor een groot gedeelte levenslang verminkt. En in Duitschland bezocht onlangs iemand een gezin, dat hij jarenlang had gekend; het bestond uit een aantal leden, mannen en vrouwen, in de kracht van hun leven. Van die allen was niemand meer over, dan een oude grootmoeder van 80 jaren, en een klein meisje van een jaar of tien. De anderen waren gevallen, op het slagveld gesneuveld, als verpleegster door besmettelijke ziekten aangetast, gedood door bommen uit luchtvaartuigen geworpen. Dat zijn enkele voorbeelden. En zoo gaat het overal. Europa wordt uitgemoord. Alle mannen van den dienstplichtigen leeftijd zijn onder de wapens, en staan bloot aan de gevaren, die de strijd ieder oogenblik doet ontstaan; in de vuile loopgraven, - men leze de beschrijving ervan in Le feu van Barbusse of in het verhaal, dat le capitaine Delvert ervan geeft in de Revue de Paris (La Résistance à la Ruée allemande) van 15 Mei 1918, - worden de levens verwoest of vernietigd; en wie niet bloot staat aan den dood of de verminking, sterft van honger en ellende. In Oostenrijk is nu het broodrantsoen gebracht op 90 gram per dag en per hoofd. Vleesch, aardappelen, meel en vet worden in zulke kleine hoeveelheden verstrekt, dat de noodlottige gevolgen der ondervoeding steeds meer merkbaar worden, en een duurzamen invloed hebben op de gezondheid en de levenskracht van een volk. In de andere oorlogvoerende landen moge het iets beter zijn, armoede en gebrek lijdt men overal. Ook in de neutrale landen wordt, door de vriendelijke zorg van de meesters der zee, en van hen, die waardevolle schepen met voedingsmiddelen geladen in den grond boren, het rantsoen steeds kleiner. Dit zijn slechts de uiterlijke gevolgen van den ‘frisschen fröhlichen Krieg’. De innerlijke gevolgen zijn al niet minder ontzettend. Deze hangen onmiddellijk samen met de geheel gewijzigde opvattingen, die de oorlog deed ontstaan, de omverwerping van alles waaraan wij gewoon waren geworden, de ‘Umwertung aller Werte’. In plaats van orde en spaarzaamheid, werken aan den opbouw van het menschengeslacht, het produceeren van nuttige en noodzakelijke dingen, treden plotseling wanorde en roekeloosheid, vernietiging van menschenlevens en van waarden; en de sociale begrippen, die geleid hadden tot een langzaam doordringend besef van redelijkheid, van orde in de regeling der menschelijke samenleving, worden door den oorlog als 't ware vernietigd. Het menschelijke leven was ingericht voor den vredestoestand, en dat was ook het staatsleven. Denkbeelden | |
[pagina 108]
| |
van recht en onrecht, de regeling van den dagelijkschen arbeid, het leven van de volken onder elkaar, handel en verkeer werden geleid door de wetenschap, dat vrede de wereld moest regeeren. Dat was tenminste zoo in de beschaafde landen, en daarop heeft nu de oorlog gewerkt als een revolutie. Niet alleen is het waarheid, dat: ‘inter arma silent leges’, - alle gewone begrippen van recht en onrecht, beschaving en verdraagzaamheid, van fatsoen en van waarheidsliefde zelfs schijnen te zijn omgekeerd. Moord en doodslag, in vredestijd streng verboden, zijn in oorlogstijd niet alleen toegestaan, maar worden tot plicht gerekend; brandstichting, verwoesting van eigendom, het in bezit nemen van eens anders goed, worden in den oorlog dringend geboden, en menschen, die in vredestijd geen bedelaar zouden kunnen zien zonder neiging te gevoelen hem een stuk brood of een maal eten te geven, juichen nu, als zij hooren, dat geheele landen worden uitgehongerd, dat vrouwen en kinderen omkomen van ellende en gebrek. Dit alles en de openbare bespreking ervan vooral, de bron van ruwheid en van verwildering, in de dagelijksche pers der oorlogvoerende landen merkbaar, heeft een ontzettenden invloed op karakter en levensopvatting in die landen, en zelfs onder de neutralen. De criminaliteit neemt toe in alle landen der wereld. Er werd nooit meer gemoord en gestolen dan in deze oorlogsjaren. De gevangenissen zitten vol, en iedere dag brengt nieuwe gruwelverhalen over ongehoorde misdaden. Het plichtsbesef, het altruïstisch gevoel van noodzakelijkheid om te arbeiden in het belang der gemeenschap, het gevoel van saamhoorigheid heeft plaats gemaakt voor een egocentrische opvatting. Het is alsof het hoofddoel van het leven geworden is zich zooveel mogelijk te verrijken, alles naar zich toe te halen en zich zoo min mogelijk aan te trekken van het lot van anderen. De oorlog, instede van de ziel te verheffen en heilige vruchten te doen rijpen in des menschen gemoed, zooals de voorstanders van den oorlog beweren, heeft de ommekeer van alle redelijkheid gebracht; hij verkort den blik, doet het verbodene als goed, het onware als waar, het afkeurenswaardige als geoorloofd beschouwen. Hij werpt alles onderstboven, wat door wet en recht en zedeleer werd voorgeschreven; hij heeft den standaard van het geheele maatschappelijke en zedelijke leven gewijzigd. Wat voor een voortzetting van den onmenschelijken strijd noodig schijnt, wordt aangeprezen, wat den vijand zou kunnen dienen wordt veroordeeld, niet omdat het in objectieven zin goed of slecht is, maar alleen bezien uit het oogpunt van het nut voor de oorlogvoering. Alles wat in normale tijden afschuw zou wekken, walging zou veroorzaken, ten strengste zou worden misprezen of afgekeurd, wordt nu toegejuicht, wanneer slechts de vijand er nadeel door kan ondervinden; alles wat men vroeger goed, zedelijk, braaf, fatsoenlijk, wellevend, hoffelijk achtte wordt nu als slecht uitgekreten, wanneer daardoor het doel van den oorlog, het dooden van zooveel mogelijk menschen, zou kunnen worden belemmerd. | |
[pagina 109]
| |
En het einde van alle rampen en ellende is nog niet te voorzien. Het schijnt zelfs, dat het menschelijk geslacht nu in een tijdperk gekomen is, waarin strijd, moordlust en vernietiging als normaal, vrede, liefde en verdraagzaamheid als buitengewoon abnormaal zullen worden beschouwd, een periode waarin oorlog regel, vrede uitzondering zal wezen. Zou dit de toekomst zijn van het menschelijk geslacht in de twintigste eeuw? | |
IIEn waar de vrede tot stand gekomen is, is het geen vrede, die van blijvenden aard wezen zal, maar een toestand, uit wanhoop en vernedering geboren, die de kiem van nieuwen strijd met zich brengt. Op de 7e Mei werd in het kasteel Cotroceni bij Boecharest, in dezelfde zaal waar een jaar te voren het besluit genomen werd om Roemenië in den oorlog te doen gaan, de vrede tusschen de Centralen en het Roemeensche rijk geteekend. Deze vrede, volgende op die van Brest-Litowsk, heeft in het Oosten van Europa voorloopig aan den oorlog een einde gemaakt. Voorloopig! Want het is niet te verwachten, dat de bepalingen van het vredesverdrag van Brest-Litowsk of van dat van Boecharest bij den definitieven vrede zullen worden gehandhaafd. Want de vrede van Boecharest beteekent de verbrokkeling van Roemenië, en het geheele verdrag is een parodie op de aangenomen beginselen, in de Duitsche Rijksdagmotie op den voorgrond gesteld: geen annexaties en geen schadeloosstellingen. Hoe het mogelijk is, dat die landen te Boecharest door hunne vertegen-woordigers een verdrag lieten onderteekenen, waarvan de aanhef de bepaling bevat, dat ‘de contracteerende partijen besloten hebben voortaan in vrede en vriendschap met elkaar te zullen leven’, is een raadsel. Vrede en vriendschap! Welke denkbeelden moeten de onderteekenaars van dit verdrag hebben van den vrede, van zijn positieve grondslagen, van zijn psychologische overwegingen. Zulke vredesverdragen zijn gegrond op een overheerschende machtspositie en kunnen niet duurzaam zijn. Roemenië is van zijn zelfstandigheid beroofd, blijft een Duitsche vasallenstaat, zoolang de toestanden het verhinderen zullen, om zijn vrijheid te herwinnen, om zich van de drukkende bepalingen te ontslaan. Het wordt beroofd van een deel van zijn gebied aan het Transylvanische bergland, ten gunste van Hongarije, dat daar zijn grenzen verbeteren wil uit strategische overwegingen. Het moet de Dobroedsja, die het in 1912 ontnam aan Bulgarije, teruggeven, maar tevens het noordelijk deel dier provincie, dat het in 1878 in ruil voor Bessarabië ontving, en waarin de mooie havenstad Constanza gelegen is, die met ontzaggelijke moeite en kosten werd ingericht als handels- en exporthaven voor Roemenië. Het kan zich, als het daarvoor de kans schoon ziet, schadeloos stellen door van Rusland de Bessarabische provincie te nemen, die het in 1878 moest afstaan, uit dankbaarheid voor de hulp, die het Rusland in den strijd tegen Turkije had verleend. | |
[pagina 110]
| |
Is dus de voorwaarde: geen annexaties hier op ergerlijke wijze miskend - ook de Voorwaarde: geen schadeloosstelling wordt op zeer zonderlinge wijze toegepast. Oorlogsschatting wordt aan Roemenië niet opgelegd, maar de contracteerende partijen zien wederzijds af van vergoeding der oorlogskosten, dat wil zeggen, de requisities, die het bezettingsleger in Roemenië heeft gedaan, en waarvan de waarde op een milliard wordt geschat, zullen niet worden vergoed. De annexatie van het grensgebied door Hongarije loopt over een gebied, dat zeer weinig inwoners telt, maar dat een boschland omvat, waarvan de waarde door graaf Reventlow in de ‘Deutsche Tageszeitung’ op drie milliard wordt geschat. Nu is het waar, dat Roemenië geen reden had om zich in den oorlog te mengen. Het is lang genoeg door de Ententelanden gepaaid met beloften van steun en met vooruitzichten op gebiedsuitbreiding ten koste van Hongarije in Transsylvanië. Het heeft voor zijn stap zwaar geboet. De toegezegde hulp had weinig te beteekenen, Rusland liet Roemenië van den aanvang af in den steek, en spoedig was het grootste gedeelte van het land, na bloedigen strijd, in handen der Centralen. Deze hadden nu de gelegenheid, om aan de wereld te toonen, dat zij geen veroveringszucht hadden, en dat zij werkelijk een verdedigingsoorlog voerden. Zij hebben, evenals in Brest-Litowsk, die gelegenheid laten voorbijgaan, en door de harde voorwaarden, die zij aan de overwonnen landen oplegden, doen zien, dat zij slechts strijden onder een onware leuze, en de kans waarnemen, als die zich biedt, om aan hun imperialistische verlangens te voldoen. En die kans bood zich nu. Roemenië was overwonnen, was door de vredesactie der Russische regeering voor de keus gesteld, òf vrede te sluiten, òf zich aan de vernietiging bloot te stellen; het koos den vrede voor den ondergang. Lang duurden de besprekingen, en het resultaat er van is er dan ook naar. Het is niet alleen de politieke inhoud van het verdrag, die daarvan getuigt, het is niet minder de economische, de voorwaarden door de Centralen aan Roemenië opgelegd om het te maken tot een wingewest. Wel is de inhoud van de economische verdragen in de vredesvoorwaarden niet opgenomen, en zullen daarvoor afzonderlijke overeenkomsten worden gesloten, maar het is duidelijk, dat de geheele petroleumindustrie en de graanproductie van het land in Duitsche handen zullen komen. In den Rijksdag werd daarop met voldoening gewezen door Gröber, van de Centrum-partij, dus van de meerderheid, die de bekende resolutie geteekend had. Deze zeide: ‘De petroleumovereenkomst versterkt onze oorlogstoerusting en vermindert de afhankelijkheid, waarin wij tot dusver stonden tegenover Amerika.’ Zwaar wordt dus het Roemeensche volk gestraft voor hetgeen enkele zijner staatslieden hebben gedaan. Minister von Kühlmann erkende dit in den Rijksdag, toen hij zeide: ‘De voorgeschiedenis van den oorlog bewijst ten volle, dat de groote meerderheid van het Roemeensche volk met tegenzin in dezen oorlog gedreven is door een kleine schaar van ten deele baatzuchtige, ten deele lichtzinnige, ten deele misdadige staatslieden en | |
[pagina 111]
| |
menschen van zaken.’ En hij bevestigde daarmede volkomen de meening, die Alfred Fried uitsprak in ‘Die Friedenswarte’: dat de bevolking van Roemenië ‘die Süden einiger Weniger zu tragen hat, die sich am Kriege bereichern wollten.’ Met deze wetenschap had Duitschland tegenover Roemenië grootmoediger en edelmoediger moeten zijn.... En ondanks alle drukkende bepalingen in de vredesovereenkomst wordt het land nog niet eens bevrijd van de militaire bezetting. Volgens het verdrag van Cotroceni zullen de in Roemenië bezette gebieden eerst ‘op een later overeen te komen tijdstip door de bezettingstroepen worden ontruimd,’ en bij deze onbepaalde, vage aanduiding van een nog in een verre toekomst liggend tijdstip wordt dan nog bepaald: dat de kosten voor het onderhoud der bezettingstroepen door Roemenië zullen worden gedragen. Hoe ver is deze vrede van den verzoeningsvrede, dien Wilson wenschte, van de grondslagen door von Hertling en Czernin aangegeven...... | |
IIIZulk een vrede is dus onhoudbaar, en in strijd met elke regeling voor de toekomst. En toch zal er een toekomst moeten zijn, waarin opnieuw het leven voor de menschheid levenswaard worden moet. Maar hoe die toekomst wezen zal, en hoe die komen moet is een raadsel. Een diepzinnig denker, Friedrich Engels, de medewerker van Karl Marx, heeft den thans ontstanen toestand voorzien met het oog des geestes, toen hij in 1887 schreef: ‘Van acht tot tien millioen soldaten zullen gemengd zijn in de algemeene moordpartij, zij zullen de levensmiddelenvoorraden van Europa opeten, op een wijze, als geen zwerm sprinkhanen ooit te voren. Alle verwoestingen van den Dertigjarigen oorlog zullen worden saamgehoopt in drie of vier jaren en zullen zich voordoen over het geheele vasteland. Er zal hongersnood komen en besmettelijke ziekte, en een algemeene ruwheid in de legers en bij de volken, als gevolg van het algemeene gebrek. ‘Het is volstrekt onmogelijk te voorzien hoe het einde zal zijn, en wie als overwinnaar uit den strijd zal komen. Maar van één ding kunnen wij zeker zijn en dat is: een algemeene uitputting zal ontstaan en de grondslagen voor de algeheele overwinning van de werkende klasse zullen gelegd worden. Wellicht zal de oorlog ons noodzaken, ons voor een poos op den achtergrond te houden, en ons zelfs posities ontnemen die wij reeds hadden veroverd. Maar als onze krachten eenmaal zijn losgelaten zal het moeilijk zijn hen weder te bedwingen. Wat ook de loop der gebeurtenissen wezen zal, het resultaat zal zijn, dat als de tragedie voorbij is, iedereen geruïneerd zal wezen en de overwinning van het proletariaat een voldongen feit zal zijn of onvermijdelijk zal zijn geworden.’ Om dit uiterste te voorkomen, om te pogen van de oude maatschappij nog | |
[pagina 112]
| |
te redden wat te redden is, dringt men van vele zijden aan op pogingen om tot vrede te geraken. De Nederlandsche Anti-Oorlogsraad heeft gepoogd een bemiddelend voorstel te doen, en wel een optreden voor den vrede door de Nederlandsche regeering mogelijk te maken. In een memorie van eenig gewicht door de heeren Dresselhuys, Kooien en Rutgers opgesteld, worden de verschillende stemmen aangehaald uit de oorlogvoerende landen, die zich voor een verzoening, voor een vredesbemiddeling uitspraken. En zij geven dan een denkbeeld weer voor een optreden van de Nederlandsche regeering, die tot de Centralen zou moeten zeggen: ‘Wij gelooven, dat gij geen veroveringsoorlog voert. Uit de verschillende uitingen uwer staatslieden meenen wij te mogen afleiden, dat gij bereid zijt België zijn volkomen politieke en economische zelfstandigheid te hergeven, Frankrijk te ontruimen, en dat gij in het algemeen bereid zijt u te vereenigen met het zelfbeschikkingsrecht der volken en wilt medewerken tot de stichting van een algemeenen volkerenbond.’ Eu tot de Gealliëerde regeeringen zou zij moeten zeggen: ‘Wij meenen reden te hebben te mogen aannemen, dat gij niet streeft naar algeheele vernietiging van Duitschland, dat gij niet de verbrokkeling wenscht van Oostenrijk-Hongarije, dat gij na den oorlog tegen de Centralen geen economischen strijd wilt voeren, in een woord, dat gij bereid zijt over vrede te onderhandelen, op de grondslagen, in de vier beginselen van President Wilson uitgesproken.’ Indien dit zoo is, zou er een grondslag kunnen worden gevonden voor bemiddelend optreden, en zouden daarover tusschen de Nederlandsche regeering en de beide oorlogvoerende partijen onderhandelingen kunnen worden geopend. Ook van andere zijde worden zulke denkbeelden geopperd en pogingen gedaan, om aan de gruwelijke moordpartij een einde te maken, voordat het te laat zal zijn, voordat Europa zal worden uitgemoord en uitgehongerd, door revoluties en besmettelijke ziekten zal worden aangetast, voordat het oude werelddeel aan de barbaarschheid zal worden overgeleverd, die Friedrich Engels als gevolg van den toen nog slechts in de verte dreigenden Europeeschen oorlog voorzag. Maar de verblindheid is zoo groot, dat het niet zeer waarschijnlijk is, dat al die pogingen eenig succes zullen hebben. Er is nog altoos waarheid in het aloude woord, dat Sofokles in zijn Antigone Kreon in den mond legde, en dat door prof. van Herwerden aldus verdietscht werd: ‘......Toen 't nog tijd was, sloeg
De Godheid met verblinding mij en joeg mij voort
Met onweerstaanbre kracht, op Dolheid's woeste baan.’
|
|