Maar - en dit dient uitdrukkelijk gezegd te worden - men heeft Minister Cort van der Linden en de andere ministers niet gespaard uit dankbare erkenning van hun verdiensten, maar uitsluitend en alleen, omdat de Kamer in deze omstandigheden de erfenis niet durfde te aanvaarden.
Van dien schroom van het parlement heeft de regeering geprofiteerd.
Nu twee maanden ons nog maar van de nieuwe uitspraak der kiezers scheiden, heeft geen der partijen er veel zin in, om voor die korte en onzekere toekomst het roer in handen te nemen en een anderen koers op een onbekende en woelige zee te gaan varen.
Men heeft het Kabinet dus ‘laten zitten’, omdat men zélf geen zin in de zaken had.
Als ‘pis aller’ ergo.
Dit is alles, wat men er van zeggen kan.
Maar de Kamerdebatten hebben tenminste toch dit nut gehad, dat, ofschoon de regeering voorloopig onveranderd blijft, de levensmiddelen-politiek wèl een verandering zal ondergaan.
Tegenover den drang der Kamer, die veel en juiste kritiek op deze politiek heeft uitgeoefend, heeft het Kabinet water in zijn wijn moeten doen.
Het konflikt, dat zich werkelijk in het begin ernstig liet aanzien, was daarmee opgelost.
Alles zal dus niet bij 't oude blijven, indien de heer Posthuma zijn woord houdt.
En ziehier wat er zal veranderen: de kommissies, die den boel meer in de war sturen dan dat zij dien helpen regelen, zullen gelukkig verdwijnen, en vervangen worden door ambtenaren of kollege's van ambtenaren, die aan de regeering verantwoordelijk zullen zijn.
De kollega van den heer Posthuma, de heer Treub, had zich van de nieuwe leiding der distributie-regeling al een plan gedacht, dat het ‘Handelsblad’ aldus omschreef: ‘Een centrale direktie, daaronder vijf direkteuren, daaronder 20 inspekteurs overeenkomend met de 20 distrikten waarin het land zou worden verdeeld, en onder elken inspekteur een 30-tal kontroleurs, te kiezen uit de vakvereenigings- en arbeiders-coöperatiemannen, ten einde den konsument mede te doen kontroleeren en voeling te houden met de plaatselijke organisaties. Maar geen medezeggingschap meer van kommissies en vereenigingen; en ware verantwoordelijkheid van den Minister, met uitvoering door ambtenaren.’
Want - en dit moeten wij hier ook doen uitkomen -- niet alleen tusschen de Kamer en den heer Posthuma was er een konflikt ontstaan, ook in den boezem van de regeering heerschte geen eenstemmigheid over de verdiensten der leven, middelen-politiek van den Minister van Landbouw.
En 't was vooral de heer Treub, die hier als tegenstander van den heer Posthuma optrad en die zijn oppositie niet alleen grondde op de slechte stoffelijke resultaten van diens stelsel, maar die de financiëele gevolgen er van ruïneus voor ons land achtte.
Maar, evenals bij het konflikt met de Kamer geen der twee partijen geheel