De Nieuwe Gids. Jaargang 33
(1918)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 678]
| |
Muzikale kroniek door Constant van Wessem.Diepenbrock's nieuwste werk. Diepenbrock vereenigde zich in de illusie der Vogels, de Vogels van Aristophanes' politieke satire - die toch vogels blijven, al figureeren zij bij geheele boutaden tegen den Atheenschen tijd, en zoo actueel, dat de vertaler Dr. Deknatel zich er zelfs een Centrale Keuken bij veroorloofde - en het werd een waarlijk goddelijke Spielerei in muziek. Het hoeveelste masker heeft Diepenbrock hier in de vlucht gegrepen, vraagt ge? Diepenbrock met het aangezicht van den priester en den Faun? Neen zeg ik u, dit nieuwste werk is misschien het schoonste dat hij schiep, in grootere vormen, omdat hij er een spel des levens aan had gewaagd. Het is niet de zooveelste toevalligheid, waarbij een componist zich wil aanpassen, maar Diepenbrock vond in zijn ideeën de Vogels zooals b.v, Mahler eens op de toppen der cultuur den Faust-tekst in zijn 8ste symphonie te verklanken vond. Diepenbrock is ook daarom de waarlijk levende muzikale kunstenaar in Holland, omdat hij, hoewel consciëntieus, zich niet liet verbleeken door de stelselmatigheid, die afwisselend kwartet of sonate of den strijd tusschen thema en tegen-thema de diepste opgave van het componeerende leven achtte. Er waren werelden, en zelfs een wereldoorlog. Maar om tot de Vogels terug te keeren: wij hebben meer dan verrast geluisterd naar de muziek, die Diepenbrock bij Aristophanes' comedie (een kleine Chantecleriade) schreef. Het is dan ook verrukkelijk, hem, die na Marsyas desolaat zich in Augustus '14 verbitterde, in kranten-artikelen de pen hanteerde, loopgraven-liedjes componeerde voor poilu's in een ver Argonner-woud, die ze misschien nooit zouden hooren - (wat doet het er toe, het was zijn deel in de furia francese, die de wereld aanging) -, zich thans weer in de humoristische en zuiver-geatmospheerde illusies te hooren verliezen, en muziek schrijven, alsof de'zon voor de eerste maal boven een morgen-woud steeg.Ga naar voetnoot1) Zoo danste de Faun niet in Marsyas, als de tallooze luide vogels (o, de naïeve en toch zoo verrukkelijke fluit!) sloegen | |
[pagina 679]
| |
en kwinkeleerden in zonne-stralende weelderigheid. Het was simpel, dit voorspel, maar het hield een heele volledigheid in. Het lied van de Hop was Diepenbrocksch, maar leek een vroegere klank; het avanceerend marziale van de finale met fanfares die als een vlag uitsteken daarentegen klonk geheel in den overmoed van de illusie-vollen, die aan de heilstaat Wolken-koekoeksheim zelfs de goden onderworpen hadden gemaakt. Het is mogelijk dat zij, die Royaards het tot repertoire-stuk maken van dit Vogels aanrieden, geen rekening hielden met de waarde van het kijkstuk voor een modern publiek, maar gebannen in den magischen cirkel van Diepenbrock's muziek en gespeeld met het opwekkende plezier der gymnasiasten (de uitvoering had door ‘dilettanten’ plaats) bleven wij in een droom, die wij als naïeven dezer aarde met gelijke phantasie genoten. Och, en wat geven wij niet voor dien druppel van den goden-nectar: de naïeveteit? |
|