In zulke methoden was het geslacht vóór het onze, opgekikkerd uit de ‘Fransche overheersching’, geprepareerd door dichters als die van De Hollandsche Natie, en met den ‘volksgeest van Dertig’ bezield, welervaren. Een latere generatie, die het over zich verkrijgen kon, het monument van dien volksgeest, de voortreffelijke ‘Naatje’, van den Amsterdamschen Dam te verwijderen, staat er natuurlijk anders voor. Zoo zien we dan de vaderlandsche heldenhistorie een beetje naar het jongensboek verbannen, of verzeild in de ietwat ongare literatuur, die bij plechtige nationale gelegenheden voor den dag komt.
Indien we niet zoo sceptisch stonden tegenover den vaderlandschen geest - aan onderwerpen behoefde het niet te ontbreken! Graaf Floris, Oldenbarnevelt, de De Witten: welke grootsche dramatische stof voor het grijpen! Men hééft ook wel gegrepen - Van Oordt, Verwey - maar zonder het rechte resultaat. En nu is zich een dame komen vergrijpen aan Willem van Oranje in een blij-eindend sidderspel, dat ten aanschouwe van het Hofen de voornaamsten van den lande te 's-Gravenhage is vertoond.
De inzet van dit spel blijkt minder de Prins dan de vesting Leiden te zijn. Leiden wordt belegerd en de wind wil maar niet komen, die het water door de geopende sluizen jaagt, het land over, waar de Spanjaarden hun legerplaatsen hebben. Men aanschouwt het Leidsche volk in nood, de vroedschap bedrongen, de prins, een ziek man, in angsten en perykelen; men aanschouwt ten slotte het binnenkomen van goed nieuws bij het ontzettings-leger, en het spel is uit.
De pathetiek bij dit alles valt wat mager uit, maar 't is goed bedoeld. Men oordeele naar het volgend citaat, dat een toespraak van den Prins weergeeft in het slotbedrijf:
‘Wapenbroeders’ - spreekt de Prins - ‘wij Holländers hebben het water lief.... omdat water ons heilig is.... Is het niet oud als de wereld zelve? Toen God den baaierd omschiep in lucht en aarde, zweefde toen Zijn geest niet boven de wateren? Is het niet het element, dat zelfs vuur vernietigt?.... wonden balsemt, gekwetsten laaft, het voedt 't lichaam, verfrischt den geest, het is alom-tegenwoordig, als zomerwarmte en zonnelicht.... het borrelt op uit den bodem, plast neer uit de gevulde wolken, bevrucht de aarde, bron van alle leven, menigvuldig en soepel van gedaante.... gedwee, niettemin zelfstandig.... vindt het zijn weg tusschen bergen, over dijken,.... voortjagende de menschen en de dieren tot.... tot waar de volle winden het blazen.. .. Hallo! soldaten van het Nassouwsche leger.... een dronk op de Hollandsche wateren!’
Ziedaar nu juist een stuk proza dat, van het tooneel af gesproken, den indruk kan maken wat te zijn. De hoorder, ietwat verbijsterd, zoekt allicht de schuld bij zichzelven. Maar ik verzeker u, dat ik goed heb overgeschreven en ge zult geen nadere commentaar van mij verlangen.
Evenwel heeft het werk van mevrouw H. Laman Trip-De Beaufort de verdienste een andere Oranje-figuur te vertoonen dan den banalen ‘Vader des vaderlands’. Een ziek man, te oud voor zijn leeftijd, zoo vertoonde hem