De Nieuwe Gids. Jaargang 33
(1918)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 489]
| |
Muzikale kroniek door Constant van Wessem.Tagore-muziek.Geïsoleerd beschouwd bestaat er geen ‘Tagore-verschijnsel’. Het ligt te waarachtig in den tijd zelf om het te binden aan eenig begrip van ‘mode’, en het is maar ten deele waar dat Tagore zoo'n groote aandacht niet tot zich zou hebben getrokken als hij niet aanspraak op wereld-erkenning had gekregen door het winnen van den Nobel-prijs. Alle tijdstroomingen vinden hun afgod. In de periode der occulte inwerkingen was het Maeterlinck, dien de latere critiek, een weinig te onrechte overigens ‘de Shakespeare van de snobs’ heeft genoemd (hij schreef toch ook dat zuivere drama ‘Monna Vanna’?) Thans komt Tagore, om in hem den Oosterschen geest te kunnen huldigen, waarheen onze Westersche intenties in hun drang naar een verzuivering en verfijning ook van de levens-nuance, alsof zij er een renovatie van verwachten, zich bestendiger gaan richten. Ons modern heimwee naar het Oosten. Een der middelen, waarmede men deze gebieden zocht te ontsluiten was b.v. de theosofie. Toch hebben de middeleeuwen in hun plain-chant al een ‘silence de la musique’ gekend. Het Oostersch-geatmospheerde heeft een kring van muziek rondom zich, waar wij haar meer mythisch (alsof een legendarische prins een wonderlijke kosmische harp bespeelde) dan reëel aanvoelen. Alle mystiek wil de fantasie van ‘het zoet geluid’, dat de winden over de velden en de bergen stooten, en de korte zingende uitingen van Oostersche wijsheid en poëzie houden zich zoo nauw aan een wezen der muziek, dat wij haar als het ware hooren meezingen onder het rhythme van het gesprokene. De magische Chineesche formules werden gezongen, en in alle Oostersche taal is dat wonderlijke, dat zich zingen laat. Daar vinden wij, Westerlingen, Tagore. Hij representeert een Oostersche poëzie en wijsheid. Hier is een dichter en een philosoof. Zoo staan onze ontvankelijke intenties, die reeds de Chineesche verzen o.a. in Fransche vertalingen genoten en ons op het ‘recitatief’ lieten terug-inspireeren in de muziek (zooals bij Debussy en Gabriel Fabre) voor een nieuwe uitleving van hun drang naar een meer kosmische aanvoeling en beleving van het heelal en de aarde en wat daarop beweegt, leeft en zingt. Tagore roept tot een | |
[pagina 490]
| |
onbekenden God: Maak mijn leven recht als een rieten fluit en vul het met muziek. Is er doordringender aanvoeling om geïnspireerd te worden? Meer dergelijke uitingen bevat het zoo harmonieuze werk van Tagore. Een geheele muziek-wereld, die dood liep in het formulisme kan thans eindelijk het aangezicht ergens anders heen wenden. Zoo schept men de Tagore-muziek, die in Nederland reeds zooveel componisten vond.
Ik noem deze Tagore-muziek in verband met de liederen voor orkest, die Jan van Gilse op zulke teksten schreef. Ik noem ze hierna ook nog in verband met afzonderlijke composities van Zweers, Bertha Koopman, Daniël Ruyneman, Mevr. Beyerman-Walraven en anderen. De Tagore-liederen van Jan van Gilse, een drietal uit de Gijanteli (wijzangen), op Duitschen tekst, werden reeds eenige malen uitgevoerd, laatst nog met Gertrud Förstel in de zang-partij. Van Gilse's muziek heeft als al deze Nederlandsche pogingen (met buitenlandsche ben ik nog niet bekend) een eigenaardig mankeeren der scheppende fantasie zoodra zij het reëele toon-systeem van ons Westerlingen, in een klankkleur of een stemming zocht op te heffen tot een vrijere harmonie en een subtieler klankenbeeld. Het zijn steeds die wankele, vaag geïnspireerde ‘stemmingen’, doch nooit het eenvoudig ontroerende van een diep-ontsprongen simpele uitzegging. Nooit iets als de eenvoud van het vuur zooals dat zich in het vlammengolvende van een Indische kris liet vasthouden. Weten al deze componisten wel dat zij met een magie probeeren te spelen, die al sinds eeuwen het evenwicht van het Oostersche ziele-leven beheerscht en die zich in Tagore nog weer eens op een andere wijze uit, doch zijn contact nooit kan verlaten? Men zou meer geaarzeld hebben voor een dilettantische verklanking van eigen fantasterijen.Ga naar voetnoot1) Op het oogenblik speelt het nog niet waarlijk ontroerde Europa, nog niet eenvoudig kosmisch kunnende beleven, met wat het in zijn oogen de Oostersche vreemdheden noemt, en al erkent men de wijsheid der Chineezen, voor de rijke en bloeiende muziek-sfeer der Indische dichters staat men nog als buitenstaander. Daar blijven alle eigen verklankingspogingen nog stumperig bij. Zuiverder is de weg, die Debussy en de jong Fransche muzikale kunst gaat naar een uit evolutie geboren fijnere nuance en een meer voltooide gevoelssfeer. | |
Dirk Schäfer.Vermeldenswaard is de wederverschijning van Schäfer in onze muziekwereld na een langdurige en naar men verneemt, gevaarlijke ongesteldheid. De kunst van Schäfer deed ons thans de ontroering der wedergeboorte gevoelen. Welke horizonten heeft deze mensch in een toestand van absolute | |
[pagina 491]
| |
onderworpenheid aan de physische realiteit in den geest open gezien, dat hij er in zulk een stilte van kon spreken in zijn vertolkende muziek? Het klavier werd onder zijn vingers materie-loos. Ragfijne Couperin-stukjes, een enkele geste in muziek uit het gestyleerde leven der 18e eeuw speelde hij; Bach klonk in de Goldberg-variaties door Schäfer gespeeld als de innige vroomheid die buiten alle protestantisme, waartusschen zij aanvankelijk geleefd had tredend, de grenzen deed wegvallen tot directe ontmoetingen tusschen God en de ziel; en we voelden hoeveel Schäfer hierin juist van zich zelven gaf, hoe juist het stadium, waarin de geestesgroei van Schäfer was gekomen hem dit tot geheel rustige zelfbekentenissen maakte. Wij zijn hoogst gespannen op de rest eener reeks klavier-avonden, die Schäfer met het hier bedoelde eerste concert begon. Zoo zelden ontmoeten wij kunstenaars, die ook met de ziel iets bereikt hebben dat in hun kunst reflecteert. |
|