beleid aandoet. Doch dan werden bij de oude vertooning op 's veldheer's bevel: ‘Gij dienaers, breng mijn helm en harnas bij der hant’ haastig de bedoelde equipementstukken aangedragen en daarmee getuigd trok de Heer van Aemstel naar boven om - te zien. Het publiek zei: ‘kouwe drukte’ en meesmuilde. Goed gelezen, staat er echter niet, dat Gijsbreght geharnast en gehelmd op zijn uitkijkpost klimt; er staat, dat de knechten zijn krijgsgerei ‘bij der hant’ moeten brengen, gereed zetten voor 't geval dit noodig mocht zijn. En zoo geschiedt: wanneer Gijsbreght van den toren terugkeert en zijn ‘bondgenooten’ verzamelt, vindt hij het noodige krijgstuig tot zijn beschikking.
Heeft Verkade aldus het belachelijke, dat er voorheen was, verwijderd, ook de droom zelf en de waarschuwing die hij bevat, kreeg een andere waarde. Ik behoef niet te citeeren: men weet, dat het verhaal van Badeloch's vizioen een volledige voorspelling inhoudt van den gang der dingen. Geen tegenweer baat, stad en kloosters zullen worden vernield, de nonnen geschonden, de bisschop vernederd en vermoord. Doch eerst zal Gijsbreght een poging doen de Klarissen nog te redden, daarbij geleid door een goddelijk gezant:
'k Zal Gijsbreght, ongequetst van spiets of eenigh swaert
En zonder eene nop van 't kleet door 't vier te zengen,
Geleiden en gezont op dezen drempel brengen.
Verder volgt nog de raad, het slot, eer het te laat is, met de schepen te verlaten, waarbij eveneens de hemelsche bescherming niet zal ontbreken.
Men is er niet mede af, bij deze geschiedenis te denken aan Kassandra, wier boodschappen bij de helden van Troje zoo weinig geloof vonden. Vondel komt er met welbehagen voor uit, van Vergilius' Aeneïs een ruim gebruik gemaakt te hebben, maar hij is niet alleen een groot, een min of meer slaafsch, bewonderaar en volger der klassieken, hij is ook een geloovig man, voor wien een voorzegging in den droom, gelijk Badeloch een wedervoer, heilige beteekenis heeft. Z'n bewondering voor de antieke letteren en haar ‘regels’ èn zijn naar de Roomsche kerk neigende vroomheid gelijkelijk in aanmerking nemend, mag men vermoeden dat hij bezig is een ‘tragische schuld’ aan te leggen in Christelijken zin. Inderdaad komt de droomvoorspelling in letterlijke volledigheid uit, en is Gijsbreght een derzulken die de openbaring ontvangen hebben, doch haar niet geloofd.
Een tragische held in antieken zin, - zoo begint Gijsbreght zich nu voor onze oogen te ontwikkelen. Al wat hij doet zal te laat blijken, zijn lot is reeds, zouden wij zeggen, gedetermineerd. De feiten dringen hem, aan Badeloch's droom geloof te schenken - in het klooster gewaagt hij ervan - en in het verhaal van zijn tocht spreekt hij van een licht dat voor hem ging zoo helder.... ja het visioen heeft zich aan hem herhaald: Ick heb het light gesien, en zelf de stem gehoord’. Al dit inzicht komt echter te laat: de dingen wikkelen zich af naar Noodlot's wil. Hoe, dat vertellen ons de drie schilderende verhalen: Arent, Gijsbreght, de Bode.
Misschien heeft Vondel hier bewonderend den Oedipus gevolgd, maar hij