De Nieuwe Gids. Jaargang 27
(1912)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 850]
| |
I.Het schijnt, dat aan het lijden van den zieken man eindelijk een einde komen zal. Hoe lang heeft Europa niet van den zieken man gesproken? Het bovenstaande gedichtje van den Baumburger koorheer J. Albert Poysel stamt reeds, volgens de Cod. germ. (4055, pag. 148-153), uit 1683, en in dezelfde Codices (4088, pag. 117) komt een artikeltje voor uit het jaar 1684 getiteld: ‘Suldans Krankheit’, waarin wordt verhaald, hoe de Sultan van Turkije over zijn ziekte klaagt en hoe hem door tien artsen (Europeesche landen) verschillende wenken daarover worden gegeven. Het was in denzelfden tijd, in het laatst der 17e eeuw, dat de bekende Engelsche diplomaat Sir Thomas Roe, gezant van. Jacobus II te Konstantinopel, in rapporten aan zijn vorst schreef: dat het Turksche Rijk geleek, op het zieke, met wonden bedekte lichaam van een ouden man, die hoewel zich den schijn gevende goed gezond te zijn, zijn einde voelde naderen. Hoe Montesquieu in het begin der 18e eeuw over de toestanden | |
[pagina 851]
| |
in Turkije dacht blijkt wel uit hetgeen hij Usbeck laat schrijven aan zijn vriend Roustan (brief XVI): ‘J'ai vu avec étonnement la faiblesse de l'empire des Osmanlis. Le corps malade ne se soutient pas par un régime doux et tempéré, mais par des remèdes violents, qui l'épuisent et le minent sans cesse’. Voltaire schreef in Augustus 1770 aan Catharina II van Rusland: ‘Votre Majesté dira que je suis un malade bien impatient et que les Turcs sont beaucoup plus malades que moi’. In 1854 verscheen een Engelsch Blauwboek over de gesprekken van tsaar Nikolaas I van Rusland met den Engelschen gezant Sir George Hamilton Seymour, in de maanden Januari tot April 1853. Op 14 Januari noemde de tsaar in een onderhoud met dien gezant Turkije ‘een aan ouderdomszwakte lijdende zieke, die plotseling onder de handen zou kunnen sterven.’ Seymour had dienzelfden dag een verslag van dit gesprek aan Lord Russell gezonden, die hem antwoordde: ‘de dood van den patient kan wellicht nog heel lang, wellicht nog wel honderd jaren op zich laten wachten’. De gezant deelde dit den keizer mede, die op 20 Februari zeide: ‘Ik verzeker u, dat de zieke man op sterven ligt’. En toen graaf Julius Andrassy, de groote Oostenrijksche kanselier en vriend van Bismarck, nog minister was, zond hem de gezantschapsraad graaf Uexküll uit Konstantinopel een rapport, waarin de spoedige ontbinding van het Turksche rijk in uitzicht werd gesteld. Kort daarna kwam graaf Uexküll in Weenen. ‘Beste graaf’, zoo ontving Andrassy hem, ‘dat is heel treurig wat ge mij daar geschreven hebt. Ik heb mij er alleen wat over kunnen troosten, toen ik bij het bladeren in oude acten uit den tijd der zalige keizerin Maria Theresia een verslag vond, waarin hetzelfde met ongeveer dezelfde woorden werd gezegd’.
Dit is in enkele kenschetsende, en historische, anecdoten het geheele ziekteverloop van den zieken man, wien reeds twee eeuwen na de verovering van Konstantinopel de kans om nog lang te leven werd ontzegd - en die het tot 1912 heeft kunnen uithouden. Maar wiens laatste ure nu wel zal geslagen hebben. | |
[pagina 852]
| |
Het ging met den Turkschen staat, als met de bekende brug over den Gouden Hoorn. Voor meer dan dertig jaren werd aan een Duitsch ingenieur opgedragen een grondig onderzoek naar den toestand van die brug in te stellen. De man deed het, met Duitsche grondigheid. Het was bekend, dat de brug bouwvallig was. Maar de ingenieur stond verbaasd over hetgeen hij vond. Wat niet verrot was, was vermolmd, wat niet vermolmd was, was verrot. Geen drie maanden, geen drie dagen kon de brug het meer uithouden; zij was een voortdurend gevaar. De pijlers hadden niet meer draagkracht dan lucifers. Zij kon ieder oogenblik instorten. Het verkeer moest dadelijk worden gestaakt, zoo men een ontzettende ramp wilde voorkomen. De man leverde zijn rapport in, en ging nooit meer over de brug. Maar theorie en praktijk dekken elkaar niet altijd, vooral niet Westersche theorie en Oostersche praktijk. Een kwart eeuw lang - er werd natuurlijk niets gedaan! - stond de brug er nog altoos; al dien tijd ging er een ontzaglijk verkeer over den Gouden Hoorn, van Galata naar Stamboel, van Stamboel naar Galata. Vrachtwagens, troepenafdeelingen, artillerie en cavalerie, en groote menschenmassas - alles ging over de brug. Totdat op een goeden dag de noodzakelijkheid bleek om de brug te vervangen. Even onverwoestbaar als die oude brug over den Gouden Hoorn scheen Turkije, al hadden sedert twee eeuwen alle doktoren het naderend einde voorspeld. En met een variant op een bekend Duitsch liedje zou men kunnen zeggen: ‘Schier fünf Jahrhundert bist du alt
Hast manchen Sturm erlebt....’
Nu is echter een storm gekomen uit een windstreek waarvan niemand hem verwachtte, en blaast de oude, verrotte, vermolmde bouwvallige brug weg. Toen in 1453, op 29 Mei, de Turken Konstantinopel hadden veroverd en de laatste der Byzantijnsche keizers, Constantijn XI Paleologus, bij de poort van den Heiligen Romanus, die thans Top Kapoe heet, den heldendood had gevonden, veranderde | |
[pagina 853]
| |
Sultan Mohammed II de Christelijke kerk, die door Justinianus de ‘goddelijke wijsheid’, de ‘Hagia Sophia’ werd genoemd, in een moskee, die later het heiligdom van den Islam werd. Eerst hadden de Turksche overwinnaars, om den God der Christenen te hoonen, in dien tempel een ontzettend bloedbad aangericht onder de daarin gevluchte bewoners der stad; om hem geheel te ontwijden hadden zij er een stal van gemaakt, waarin paarden huisden. Het gouden kruis, dat op de kerk stond was er afgenomen en vervangen door de halve maan. De kostbare altaren, van goud en edelgesteenten, het zilveren priesterkoor werden gesmolten; de schitterende mozaieken, waarmede de muren waren versierd, werden met een kalklaag bedekt. Slechts de vleugels der Cherubim onder den koepel zijn nog behouden en door de vaak vernieuwde kalklaag schijnt nog steeds het reusachtige beeld van Christus. En dit onzichtbare en toch zichtbare beeld van den Gekruisigde heeft bij de Muzelmannen, die het steeds poogden te verbergen en toch altoos weer door de kalklaag zagen verschijnen, de zekerheid gevestigd, dat zij eens dit kerkgebouw weer aan de Christenen zullen moeten afstaan. Het oogenblik, waarop dit zal geschieden is in de laatste dagen nader gekomen dan ooit. Het Turksche rijk in Europa is, in korter tijd dan ooit iemand had kunnen denken, uiteengevallen. De macht der Turken is gebroken. En wat Europa sedert tal van jaren steeds met groote zorg heeft pogen te voorkomen, wat het Rusland eenige malen heeft belet, zal thans geschieden, niet door Rusland, maar door Ferdinand van Coburg, koning van Bulgarije, keizer welhaast van den Balkan. Het is wel een der merkwaardigste spelingen van het lot, een ironie der wereldgeschiedenis, dat de koning der Bulgaren thans zal kunnen doen, wat den Russischen keizers sedert eeuwen is belet, dat niet een Alexander of Nikolaas aan het hoofd zijner zegevierende troepen Konstantinopel zal kunnen binnentrekken, maar een Ferdinand van Coburg. Het bezit van Konstantinopel als middel om daardoor meester te worden van de Dardanellen, is altoos een hartewensch der Russen geweest. Men moge, met Prof. Theod. Jorissen aannemen, dat het | |
[pagina 854]
| |
testament van Peter den Groote, in 1836 door Gaillardet gepubliceerd, onecht is, de geest van dit testament is sedert den dood van Peter I die van de Russische regeeringen geweest, en zeker had Henri Martin gelijk toen hij in 1866 in zijn werk over dit testament zeide: ‘voici ce document, dont le gouvernement moscovite a souvent et encore récemment nié l'authenticité, mais dont il n'a jamais cessé de poursuivre la réalisation dans la mesure et avec les modifications réclamées par les circonstances’. Catherina II, de groote opvolgster van den grooten Peter, strekte de hand uit naar alles wat, benoorden de Zwarte Zee gelegen, nog niet tot Rusland behoorde. Alexander I had den wensch en de hoop op dien weg voort te gaan en Konstantinopel tot zijn hoofdstad en residentie te maken. Hij onderhandelde daarover met Napoleon te Tilsit. In zijn werkkamer zat de overwinnaar van Jena en Friedland bij het schijnsel eener lamp over de kaarten gebukt. ‘Konstantinopel aan de Russen? Nooit!’ riep hij uit. ‘Dat zou wezen hun de heerschappij over de wereld in handen geven’. Het is bekend, hoe Bismarck over dit woord: ‘wie Konstantinopel bezit heeft de heerschappij over de wereld’ dacht. In den Rijksdag beantwoordde hij een soortgelijke opmerking op 19 Februari 1878 met deze woorden: ‘Der Herr Vorredner sagt: Wer den Dardanellenschlüssel habe, der habe die Weltherrschaft. Er belehrt uns damit, dass der Sultan bisher die Welt beherrscht habe’. Een aardigheid, die de lachers op zijn hand bracht. Keizer Nikolaas I van Rusland poogde Konstantinopel te verkrijgen door een overeenkomst met Engeland. Hij liet in zijn bekende gesprekken met Sir George Hamilton Seymour, waarin hij het naderend einde van den Turkschen zieken man aankondigde, Engeland aanbieden, dat het Egypte en Kreta zou mogen nemen, zoo het Rusland Konstantinopel overliet - als zaakgelastigde van Europa. Doch Engeland weigerde. Het meende, dat de positie van den tsaar als zaakgelastigde van Europa niet voldoende zou zijn voor den langgekoesterden wensch van zijn volk, en dat de bezetting van Konstantinopel den naijver van andere staten zou kunnen opwekken. En daar Nikolaas niet kon bereiken wat hij wenschte, onthield hij ook anderen, wat zij wilden bereiken. Hij decreteerde: geen zelfstandige staten in den Balkan, geen Panhelleensch Rijk en onder geen voorwaarde de bezetting van Konstantinopel door een andere mogendheid. | |
[pagina 855]
| |
Wat Engeland in 1854 weigerde heeft het toch weten te verwerven: het is in het bezit van Egypte en Cyprus gekomen, zonder groote moeiten en zonder groote kosten. En zal nu Rusland Konstantinopel niet krijgen? In de dagen van het Panslavistische drijven van Katkof, den machtigsten woordvoerder van het Russische ideaal, werd het parool uitgegeven: Konstantinopel moest worden veroverd, maar over Berlijn en Weenen. En in 1876 was het bijna zoover gekomen, zoo niet Oostenrijk en Engeland het hadden belet. Toen stonden de Russische troepen ook voor de laatste stelling der Turken, de linie van Tsjataldja. De zekerheid dat Konstantinopel Russisch worden moest, wijl het heilige Rusland de opvolger was der Byzantijnsche keizers, was een geloofsartikel geworden, als ware het een kerkelijk dogma. En zoo eerst Konstantinopel in Russische handen was, zoo de bepalingen van artikel IX van het testament van Peter de Groote waren vervuld: ‘Approcher le plus possible de Constantinople et des Indes. Celui qui y règnera sera le vrai souverain du monde. En consèquence, susciter des guerres continuelles, tantôt au Turc, tantôt à la Perse. Etablir des chantiers sur la mer Noire. S'emparer peu à peu de cette mer, ainsi que de la Baltique, cequi est un double point nécessaire à la réussite du projet. Hâter la décadence de la Perse. Pénétrer jusqu'au golfe Persique. Rétablir, si c'est possible, par la Syrie l'ancien commerce du Levant, et avancer jusqu'aux Indes, qui sont l'entrepôt du monde...’ - dan zou voor Rusland het oogenblik aangebroken zijn ter verwezenlijking van dit andere woord, dat de schrijver van het Testament van Peter den Groote zijn held in den mond legt: ‘Le peuple russe est appelé dans l'avenir à la domination générale de l'Europe.’ | |
II.Thans wordt aan die verwachting van Rusland de bodem ingeslagen door Bulgarije - door het rijk, dat voor een kwarteeuw aan Rusland zijn ontstaan te danken had, en dat nog jaren daarna door de regeering te Petersburg als een soort vazalstaat, als een satrapie werd behandeld. | |
[pagina 856]
| |
Ferdinand van Bulgarije heeft in de kwarteeuw, die sedert zijn troonsbestijging in Sofia voorbijging, een schitterende carrière gemaakt. Niemand die den jongen Honved-officier in 1887 aarzelend, maar bezield met een gloeiende eerzucht, van Weenen naar Sofia zag vertrekken, had hem toen durven voorspellen, dat hij in het zes-en-twintigste jaar zijner regeering niet alleen koning der Bulgaren, maar keizer van den Balkan wezen zou, de opvolger van dien grooten Symeon, Boris'zoon, die aan de kennis van een geleerde de kracht van een veroveraar paarde, die de Grieken en de Magyaren versloeg, het Oostersch-Romeinsche rijk onderwierp en zich te Konstantinopel tot keizer der Bulgaren liet kronen, een titel die zijn opvolgers tot in de 14e eeuw hebben gedragen. Ferdinand van Bulgarije is een lid van het huis Saksen-Coburg-Gotha, dat aan Europa reeds vele vorstelijke families leverde, en dat in België, Engeland, Portugal en Bulgarije een koningskroon wist te verwerven. En hij heeft ook de echte Coburgsche karaktertrekken: het nuchtere verstand, dat zich niet door romantische voorstellingen van den practischen weg laat brengen; de menschenkennis, die hem in staat stelt de juiste mannen te kiezen om zijn plannen voor te bereiden en uit te voeren, en ook het cynisme, dat deze mannen weet op zij te schuiven als hun taak is volbracht, of zij te lastig worden: de voorliefde voor stadigen, harden arbeid, zonder ophef en in stilte, wijl het onnoodig de aandacht trekt, zoo men van zijn plannen en zijn arbeid te veel ophef maakt. De Coburgers bleken steeds op de hoogte van hun tijd te zijn, en volkomen opgewassen tegen de moeilijkheden van hun beroep. Maar het krachtigste bewijs van hun geschiktheid voor dat beroep konden zij nog geen van allen leveren, en dat is de takt op het oorlogsveld, als over het lot van hun land en hun dynastie moest worden beslist door de scherpte van het zwaard. Dit bleef overgelaten aan den jongsten Coburgschen heerscher. En hij heeft die proef op schitterende wijze afgelegd. De koele berekening, waarmede hij alle kansen vooraf heeft gewikt en gewogen, het taaie geduld, waarmede hij van het Bulgaarsche leger een bewonderenswaardig oorlogswerktuig heeft gemaakt, de volharding, waarmede hij zijn licht ontvlambaar volk | |
[pagina 857]
| |
jaren lang in toom heeft weten te houden, totdat hij het juiste oogenblik gekomen achtte, de takt om zich door niets en niemand te laten meesleepen, maar zelf te zien, zelf te handelen, zelf te beslissen, doen den koning van Bulgarije kennen als een echten Coburger, die vreemde invloeden slechts zoover vat op zich krijgen liet als hij wilde, en die zich geen oogenblik de leiding uit de handen liet nemen. In dat opzicht is hij een echte neef gebleken van prins Albert Edward van Engeland, den Prince-Consort, die den takt had den almachtigen en opgewonden Lord Palmerston te bedwingen en binnen de perken te houden. Voorzichtig, hoffelijk en koel ging Ferdinand in het vreemde land zijn weg, steeds op alles bedacht, en steeds bereid ieder te hooren en ieder te gebruiken, maar ten slotte niemand vertrouwend dan zich zelf, juist de man, om een leider voor zijn volk te zijn, ook in de moeilijke dagen, als de ‘ultima ratio regum’ alleen het woord heeft. En hij bezit de twee groote eigenschappen, die in onzen tijd noodig zijn om in een onderneming te slagen: geheimhouding van zijn plannen tot het laatste oogenblik, en snelheid van handelen. Op meesterlijke wijze heeft hij in het geheim alles voorbereid voor de vernietiging der Turken. Het sluiten van het verbond met de andere Balkanvorsten werd evenmin ontijdig bekend, als de militaire toebereidselen in de vier staten. Op alle berichten, die nu en dan in de pers opdoken werd een geheimzinnig stilzwijgen bewaard, zoodat de Europeesche diplomatie evenmin als de Porte het rechte van de zaak wist. Het is later, onder meer uit de mededeelingen van dr. Wladan Georgewitsj, den Servischen oud-minister, wel gebleken, hoe lang en hoe verschillend de pogingen zijn geweest om een Balkanbond tot stand te brengen, eerst onder leiding van Turkije, later onder die van Oostenrijk-Hongarije - maar de zaak kwam eerst tot stand, toen Ferdinand van Bulgarije zijn schouders er onder zette. Eveneens ging het met de militaire toebereidselen. In Bulgarije heeft Ferdinand een kwarteeuw gebruikt, om een goed leger tot stand te brengen. Zonder ophef, zonder er naar buiten iets van te laten blijken werd in zijn land in waarheid gedaan, wat Von der Goltz-pasja, de Turksche legerhervormer, voor vele jaren eens | |
[pagina 858]
| |
als een ideaal aanprees: ‘das Volk in Waffen’. Met groote nauwgezetheid werden, met de hulp van generaal Sawof, die thans als legercommandant optrad, de troepen en kaders geoefend, op een wijze, die van de Bulgaren de Pruisen van den Balkan maakte. Maar daarbij bleef het niet. Aan de oefening en uitrusting van de Servische en Grieksche troepen werd op raad en voorbeeld van koning Ferdinand eveneens de uiterste zorg besteed. En toen alles klaar was, voorraden waren opgeslagen, levensmiddelen in ‘Hülle und Fülle’ aanwezig waren, de troepen goed waren gewapend, gekleed en geoefend, kon de strijd aanvangen. Toen toonde koning Ferdinand, dat hij ook in de snelheid het record zou slaan. In enkele dagen was het Bulgaarsche leger in staat op te rukken, stond het marschvaardig aan de grenzen. Voor de Turken kwam dit nog onverwacht. Want de kracht der Turken zit in hun spreekwoordelijke langzaamheid. In 1877 hadden zij maanden tijd om zich voor te bereiden. In dien Russisch-Turkschen oorlog had niemand haast: de Turken niet en de Russen nog minder. De Russische opmarsch tot aan den Donau duurde van 24 April tot 27 Juni, dus twee maanden, en eerst den 13en Juli trokken de Russen den Shipkapas over. De Turken hadden drie maanden den tijd, om zich in Plewna te versterken en in te richten. Thans ging het sneller. Dertig dagen, nadat de Bulgaren, de grenzen waren overgetrokken, hadden zij de Turken uit alle stellingen verjaagd, in vier groote veldslagen uiteengeslagen. ‘Hadden wij twintig dagen meer tijd gehad’, zoo zeide de Turksche generaal Moekthar-pasja, ‘dan zou onze organisatie in orde zijn geweest.’ Maar dat was juist de ‘Pointe des Stücks, die eigentliche Katastrophe’ zou Heine zeggen. De Turken vergaten, dat wij in een tijd van snelheid leven, en dat het thans niet meer gaat als in de dagen van Olim, van Selim II, die, toen hij in een oorlog met Perzië en Oostenrijk was gewikkeld, aan zijn tegenstanders vroeg om gedurende het slechte jaargetijde, den winter, niet te vechten, maar zich gereed te maken; Turkije zou desgelijks doen. Met het gevolg, dat in het voorjaar de Turksche troepen de Perzen konden verslaan, en in Europa hunne zegevierende legers tot voor de poorten van Weenen konden voeren. Die tijden zijn voorbij. Wie nu niet klaar is, om snel en | |
[pagina 859]
| |
krachtig toe te slaan, delft het onderspit. Dat hebben de Turken vergeten - zoo zij het ooit geweten hebben. En bloedig hebben zij de waarheid ervan moeten ondervinden. Het rijk, dat Mohammed II in 1453 veroverde, ging in 1912 onder Mohammed V te gronde. In een oorlog, die dertig dagen duurde, werd de ruggegraat van het Turksche Rijk gebroken. Vernederd en vernietigd ligt het trotsche gebouw, dat echter van binnen vermolmd en vervuild was, en niets belet meer den Koning der Bulgaren zijn zegetocht naar Konstantinopel voort te zetten en als Triomphator de Top Kapoe binnen te rijden. Al moge hij-zelf, meer nog uit vrees voor de cholera, dan onder den druk van Europa die laatste zegepraal willen opgeven, zijn Zuid-Slaven zijn dronken van oorlogsroem en zegepraal, en zullen niet rusten voordat hun voeten den heiligen grond van het weder Bulgaarsch geworden Zarigrad hebben betreden. Koning Ferdinand moge bij het overtrekken der grenzen den heiligen oorlog, den Kruistocht tegen de Mohammedanen hebben afgekondigd - hij deed ook dit meer omdat zijn volk het wilde, dan uit innerlijke overtuiging. Van de Bulgaren toch vooral, kan in dezen tijd worden getuigd, dat zij zich met een geestdrift, die bewondering wekt, hebben geworpen, in wat zij meenden te zijn ‘een kamp voor huis en haard, der vrijheid heilge zaak.’ En op hen is zeker wel van toepassing wat Körner in den ‘Aufruf’ van zijn: ‘Leier und Schwert’ van den bevrijdingsoorlog in 1813 dichtte: ‘Es ist kein Krieg, von dem die Kronen wissen,
Es ist ein Kreuzzug, ist ein heil'ger Krieg!’
| |
III.Maar daarmede is de zaak niet uit. Integendeel, wij staan eerst aan het begin. Want naast ieder einde staat een begin. Wie met Goethe zeggen wil: ‘Das Alte stürzt. Es ändert sich die Zeit
Und neues Leben blüht aus den Ruinen.’
wie op de ruïnen van het oude nieuw leven wil doen ontstaan, | |
[pagina 860]
| |
moet plannen hebben gemaakt. De Europeesche bouwmeesters echter zijn het tot dusver nog niet eens kunnen worden over een goed uitvoerbaar plan. Het diplomatieke dak, waaronder de Europeesche volken zich in hun zelfverblinding veilig waanden, is zoo bouwvallig geworden, dat het vol gaten is, en men er de lucht doorheen ziet. Het begin. Geheel Europa is bij de verdere afwikkeling van de zaak betrokken. En Europa niet alleen. Voor Azië komt de kalifaats-quaestie ter sprake. En chaotisch wordt in de dagbladberichten alles dooreen gehaspeld: Turken, Koerden, Armeniërs, Arabieren, Syriers, Rusland, Engeland, Frankrijk, Italië, Oostenrijk, Servië, Montenegro - een woeste dans, waarin allen onherkenbaar door elkaar warrelen. Kan de Turksche heerschappij in Azië worden behouden, als zij in Europa vernietigd wordt? Zullen de onderworpen stammen in Azië, die reeds zoo vaak en zoo lang tegen den Sultan in opstand zijn, niet pogen zich ook vrij te maken? Is thans het oogenblik aangebroken, waarin het Arabische rijk zal worden hersteld, zooals dat reeds voor jaren werd uiteengezet door Negib Azoury, die in zijn werkje: ‘Le Réveil de la nation Arabe’ den eisch stelde: ‘Les pays arabes aux Arabes, le Kourdistan aux Kurdes, l'Arménie aux Arméniens, les pays turcs aux Turcs, l'Albanie aux Albanais, les îles de l'archipel à la Grèce, la Macédoine partagée entre les Grecs, les Serbes et les Bulgares’. Het Afrikaansche deel van het Turksche Rijk bestaat niet meer. Maar in Azië moet de verdeeling nog plaats hebben, die in Europa door den Balkanbond reeds in beginsel is geschied. En waar wij thans staan voor het einde van den Balkanoorlog, daar is het niet met blijde verademing, maar met angst en zorg voor de toekomst. Het is gemakkelijk geweest den zieken man dood te maken, en heel veel zal er niet aan verloren worden. De Oostersche quaestie, waarover de eene generatie na de andere zich het hoofd brak, waarvoor honderdduizenden jonge levens zijn vernietigd - de slagvelden in de Krim, in Bulgarije, bij Plewna en andere kunnen er van getuigen - dit raadsel van de Sphinx, die offers na offers eischte, is door den modernen Oedipus opgelost. Maar de vraag: wat nu? dringt zich steeds meer op. | |
[pagina 861]
| |
De leuze, waaronder de Balkanstaten ten strijde getrokken zijn: verlossing van de onderdrukte stamverwanten uit de Turksche heerschappij, is niet het einddoel van den strijd. Thans moet worden overeengekomen, hoe de Turksche bezittingen zullen worden verdeeld. Maar als de oorlog voorbij is, als de verdeeling van de erfenis zal worden opgemaakt, wil Europa ook nog een woordje meespreken. De Fransche minister-president Poincaré moge, bij zijn pogen om de Europeesche belangen onder een hoedje saam te brengen, nog zoo den nadruk leggen op de ‘désinteressement territorial’, er zijn nog andere interessen, waarvoor Europa meent te moeten opkomen. Aan het feestmaal ter eere van den nieuw gekozen Lord Mayor van Londen, in het oude Guildhall, heeft de Engelsche minister-president Asquith ‘entre la poire et le fromage’ een politieke redevoering gehouden, waarin hij zeide: dat niemand er aan dacht de overwinnaars de vruchten van hunne overwinningen te ontnemen. Dat was een hard woord voor den ouden Kiamil-pasja, die zich in deze moeilijke dagen nog eens, op 85-jarigen leeftijd, het grootvizierschap liet opdragen, in de hoop, steun en bijstand van Engeland te verkrijgen. Met een kort gebaar van verachting verwerpt Asquith elke gedachte daaraan; en het volk dat zooveel offers gebracht heeft voor het behoud van het Turksche rijk applaudisseert en gunt den gevallen kolossus niet eens de aalmoes van het medelijden. In de Krim liggen zooveel duizenden Engelschen en Franschen begraven, die streden tegen Rusland, om Turkije te helpen; hun marteldood was vergeefsch, het vergoten bloed onnoodig, Sebastopol een heldhaftige dwaling. ‘Wij hebben op het verkeerde paard gewed’, zeide Lord Salisbury later - alsof het een race te Derby gold en niet het vergoten bloed van Inkerman, Alma en Balaclava... Het verslagen en vernietigde Turkije bestaat voor Europa niet meer, het is niet langer een bestanddeel van het Europeesche evenwicht. Maar wel heeft Europa belang bij de vraag: wat er van de deelen der vernietigde Turksche heerschappij worden zal? En de vragen, die in de kanselarijen worden gesteld, die de diplomaten pogen te beantwoorden, waarover de ministers zich het hoofd breken en die de journalisten aanleiding geven tot | |
[pagina 862]
| |
vele en velerlei beschouwingen, die zelfs de oorzaak zijn van groote verliezen of winsten aan de beurs voor jobbers en speculanten, - vragen, die wellicht al zeer spoedig zullen moeten worden beantwoord, zijn: Zal koning Ferdinand zijn intocht in Konstantinopel houden, het Grieksche kruis planten op de Hagia Sophia, en zich in die opnieuw aan het Christendom hergeven kerk laten kronen tot keizer van het nieuwe Byzantijnsche of het Groot-Bulgaarsche rijk, met Zarigrad als hoofdstad? Zal Servië, ondanks de waarschuwingen van Oostenrijk en Italië, doordringen tot de Adriatische zee en daar een haven inrichten tot handels- en oorlogs-haven? Zal bij de verdeeling van den Balkan rekening worden gehouden met den wensch van Italië en Oostenrijk, om Albanië als autonomen staat, onder een door Europa aan te wijzen vorst, te erkennen? Wat zal er met de Dardanellen gebeuren, deze stekelige quaestie voor Rusland, dat zich door het tractaat van Parijs de deur gesloten ziet, waardoor het gemeenschap zou kunnen hebben met de wereldzee? En daarbij blijft het niet! Moet een Europeesche conferentie bijeenkomen, om al deze quaesties op te lossen? Dan zijn wij nog verder van huis. De geschiedenis van de Berlijnsche conferentie, van 1878, die aan de groene tafel wijzigde, wat op de slagvelden in Bulgarije en Turkije, bij den vrede van San Stefano was tot stand gebracht, ligt nog versch in het geheugen. Alle rampen en ellenden, die de Oostersche quaestie sedert dat congres in Europa heeft doen ontstaan, waren van die wijziging het gevolg. Om de Turksche heerschappij, die men noodig achtte voor het Europeesche evenwicht, te behouden, om Rusland de vruchten zijner overwinning te ontnemen, om Oostenrijk-Hongarije en Engeland te believen, werd Macedonië weer onder Turksche heerschappij gebracht. Thans heeft een korte, bloedige strijd moeten goedmaken wat toen door de diplomaten bedorven is. De diplomaten, die toen een groote rol speelden, hebben later hun fout ingezien. Nog dezer dagen verhaalde dr. Chedo Mijatowitsj, die vroeger gezant van Servië in Engeland en Nederland was, een gesprek, dat hij voor jaren had met den Engelschen minister | |
[pagina 863]
| |
Lord Salisbury. Met een soort voldoening herinnert de gezant aan dit woord van den Engelschen staatsman: ‘De eenige natuurlijke politiek voor ons moest zijn, die welke Gladstone aldus formuleerde: de Turken met pak en zak uit Europa verdrijven. Maar ik kon die natuurlijke politiek niet verdedigen. Gij noemt onze politiek ongezond en onnatuurlijk. Maar de geheele toestand in Europa is onnatuurlijk en gekunsteld. De quaestie is door allerlei onmogelijke en onvermijdelijke bij-overwegingen verward. ‘Ons ideaal zou zijn, een vereeniging der Balkanstaten. Maar gijzelf, in den Balkan, hebt dat ideaal vernietigd, en in plaats u te vereenigen, hebt gij elkaar bestreden. Zoolang gij oneenig zijt moet het Balkanschiereiland de buit van een der naburige rijken worden’. De voorwaarde, die Lord Salisbury stelde is thans vervuld. De eenheid in den Balkan is tot stand gekomen. De spreekwoordelijke oneenigheid der Balkanvolken, die evenals de spreekwoordelijke militaire kracht van Turkije, een factor was bij de beoordeeling van het Balkanvraagstuk, bestaat niet meer. Maar de diplomaten kunnen het nu eenmaal niet laten quaesties op te werpen, die weder nieuwe aanleiding tot wrijving en wellicht tot strijd geven. En zooals in 1878 Rusland moest worden geknot in zijn plannen en voornemens, moet nu de Servische uitbreiding worden tegengegaan, omdat Oostenrijk-Hongarije zich voorstelt, dat het bezit eener Servische haven aan de Adriatische zee een gevaar voor de monarchie zal opleveren. Oostenrijksche handelaren hebben tegen zulk een uitbreiding van Servië geen bezwaar - de tegenstand komt alleen van de staatslieden. En door de wijze waarop die diplomaten hun veto hebben uitgesproken doen zij een ontzettend gevaar ontstaan voor Europa, omdat zij zich te ver hebben gewaagd, een eervollen terugtocht onmogelijk maakten, en dus nu op hun eisch moeten blijven aandringen, en dreigen met een oorlog, als die eisch niet wordt ingewilligd. En dat is het grootste gevaar van den toestand, die door den Balkanoorlog is ontstaan. Heel Europa werkt mede, om dit gevaar te voorkomen. Duitschland en Italië beijveren zich, om door den Oostenrijkschen | |
[pagina 864]
| |
eisch te steunen, een moreelen druk op Servië te oefenen, opdat dit dien eisch aanvaarden zal. De Triple Entente doet haar best, om door goeden raad Servië tot toegeven te bewegen. Officiëel sluit Rusland zich daarbij volkomen aan. Maar er is in het groote Russische rijk een macht achter den troon, die niemand vertrouwen kan. Men kan niet zeggen, dat de Russische regeering overeenkomsten aangaat, verklaringen aflegt, of plannen maakt, om die opzettelijk te verbreken. In waarheid maakt de een de overeenkomst, en een ander breekt die. Het rijk is zoo groot, dat de handelingen van de verschillende autoriteiten nooit met elkaar in overeenstemming zijn. Vaak zijn zij zelfs zoo met elkaar in strijd, dat het op dwaasheid, zoo niet erger op misleiding, lijkt. Maar hoe het ook gaat, hoe dwaas en onberekenbaar de staatkunde van Rusland ook is, er is altoos een zekere lijn, die door alle regeeringen, alle groepen, verantwoordelijke of onverantwoordelijke, door alle heerschers en door alle machten achter den troon wordt gevolgd. En dat is de lijn, die in het beweerde testament van Peter den Groote wordt aangegeven. De overwinning van de Balkanstaten over Turkije wordt nu in Panslavistische kringen als een stap voorwaarts in die richting beschouwd. De zegepraal der Balkanstaten is een Slavische zegepraal, een overwinning van het Slavische ras; de verdeeling van Turkije zal nieuwe, groote Slavische staten doen ontstaan, die de Panslavistische, dus de Russische zaak zullen bevorderen. Het is daarom een soort eerezaak voor de Panslavisten, om de Balkanstaten te steunen, bij de vervulling hunner wenschen. Ging het naar den wil der Panslavisten, dan zou niemand zich moeten verzetten tegen den Servischen wensch, om een haven aan de Adriatische zee, om verdeeling van Albanië. Dat Servië zich blijft kanten tegen den wil van Oostenrijk wordt in Weenen voornamelijk toegeschreven aan de hoop op Russische hulp, en die hoop wordt aangewakkerd door den Russischen gezant te Belgrado, den bekenden Panslavist Hartwig. De macht achter den troon, die reeds zooveel onberekenbare dingen veroorzaakte, doet haar best om dien steun te verleenen. Kan Sasonof zich daartegen niet verzetten, laat Tsaar Nikolaas zich door dien Panslavistischen drang meeslepen om Servië werkelijk te steunen, dan staat Europa voor een veel ernstiger | |
[pagina 865]
| |
conflict dan deze Balkanoorlog, dan de Oostenrijksch-Servische quaestie, dan alles wat in jaren werd gevreesd en voorzien. Maar laten wij den ‘geest des kwaads’ niet aanroepen: laten wij aan Madame de Thèbes de gave der voorspelling van kwade dagen niet misgunnen en vooral niet pessimistisch worden voor den tijd. Laten wij liever hopen en vertrouwen op de ‘common sense’ van de Europeesche diplomaten, die trachten te voorkomen, dat na de verdeeling van den mantel een Europeesche oorlog ontstaat over een knoop. Want waarlijk - de heele Servische quaestie, het al of niet bezitten van een haven, en zelfs de autonomie of de verdeeling van Albanië, zijn dat niet waard! Het zou zijn de dwaasheid en de onberekenbaarheid op de spits drijven, als dat het gevolg van dezen strijd wezen moest.
Geheel Europa mag in deze dagen zich wel eens ernstig herinneren, wat Logau in zijn Sinngedichte zeide, onder het opschrift: Krieg und Friede: ‘Ein Krieg ist köstlich gut, der auf den Frieden dringt:
Ein Fried' ist schändlich arg, der neues Kriegen bringt!’
|
|