vaders. Nevens hen in wijde zwerte mantels en witte kappen met breede, zwierende vleugels stapten de strenge marollen. Ze waren allen mager en recht, alleen de moeder-overste was een klotteke vet.
Achter hen kwam een struische kerel, in roode soutane, nen echten Breughel, die de blauwe fluweelen vlag van Sinte Begga droeg. En dan een verblindende weelde van maagdekes, kleine kinderen allen in 't krakend wit, met vaantjes, en gouden horens van overvloed gevuld met bloemen, korenaren en riekend kruid.
De blijdschap blonk op hun gezicht en fier stapten ze met stijve beentjes op de maat der muziek en de gesteven witte rokskens ruischten als een zee.
De muzikanten waren oude venten, ze bliezen zoo hard ze konden en hun kleêren roken naar de kas.
Dan volgden vier struische kwezels, met witte maagdekleeren aan, waarvan de mouwen te lang waren. Zij droegen gesamen op een berd, dat met lederbeslagen krukken op hun schouders rustte, een blauw geschilderd Lievevrouwken, een duim groot. Het was hier ten tijde der spanjolen aangespoeld en wierd nu vereerd wel veertig uren in den ronde voor het keeren van de jaren.
Het was ‘de Honingzoete maagd uit Holland langs de baren der zee hier aangespoeld en in ons land gevaren’.
En daarachter luidopbiddende, kwamen al de vrouwelijke leden van de congregatie, ouden en jongen, en hunnen rappen, gedempten ‘bid voor ons’ antwoorde ring aaneen op de ijzerscherpe litaniestem van een struische beggijn. Ieder had zijn paternoster in de hand en het blauw lint met zilveren medalieken aan den halze.
Charlot was daartusschen, ze had wel plaats noodig voor drie en ze zag nog niet eens op naar Pallieter, Marieke en heure familie.
Kleine jongens in roode pauzen en purpele bischoppen gekleed, volgden met staf en lanteren.
Twaalf beggijnen in witte lakens, droegen met veel moeite de zware zilveren relikwiekwas van Sinte Begga. Zij blonk gelijk de zon en schoot stralen in de lucht.
En daarachter op vijf lange roten, allen met witte lakens die den grond raakten, over hun hoofd, volgden al de kinderen Begga's. Het waren lijk spoken en zij zongen met schraal verhongerd stemmeken slepende kantieken in 't latijn.