| |
| |
| |
Buitenlandsche staatkundige kroniek door Chr. Nuijs. LXVI.
‘'t Geldt kamp bij kamp, een bitter, bloedig strijden
Voor huis en haard, der vrijheid heilge zaak!
Een heerschappij die al wat aêmt bevredig',
Die voorportaal des hemels de aarde maak, -
Wie marren moog' dat hij haar recht verdedig',
Haar toekomst aan de menschheid openbaar'!’
| |
I.
De strijd is uitgebroken.
Heel de Balkan staat in vlammen.
Koning Ferdinand van Bulgarije riep, in naam van 't Kruis, de Balkanvolken op ten strijde tegen de Halve Maan. Een nieuwe kruistocht dus, een herhaling van de middeneeuwsche oorlogen tegen de ongeloovigen, òmdat zij ongeloovig zijn, een terugkeer tot de dagen van religieuse onverdraagzaamheid.
Door dit manifest, door zijn oproeping aan de Balkanvolken tot een kruistocht, door in den strijd tegen Turkije als inzet het Kruis te plaatsen, tegenover de Halve Maan, heeft koning Ferdinand wellicht gemeend, den Balkanvolken een gemeenschappelijke leuze te geven, maar hij heeft daardoor tevens een merkwaardige geschiedvervalsching begaan.
Wat thans in den Balkan gebeurt is toch geen godsdienstoorlog, een begrip dat waarlijk in onzen tijd niet meer mocht voorkomen, nu wij zelfs de combinatie van ‘godsdienst’ en ‘oorlog’ hartgrondig afkeuren. Het is dan ook niets dan een groot woord, om een heel gewoon begrip te verbergen en een nobel blazoen te vinden voor een zuiveren veroverings-oorlog tegen Turkije, van
| |
| |
geen ander karakter dan Italië dien voerde in Tripolie. Dit is uit de verklaringen van de Balkanstaten voldoende gebleken.
Waarlijk, het was niet noodig dezen strijd op die wijze te maken tot een religieusen kamp, tot een oorlog van rassen en gelooven. Er was aanleiding genoeg voor de gewapende tusschenkomst van de Balkanstaten in Macedonië. En de schuld, dat het eindelijk tot een uitbarsting komen moest, ligt zoowel bij de Europeesche mogendheden, als bij Turkije.
Turkije is en blijft een vreemdeling in den Europeeschen statenbond. Uit Turkestan kwamen de Turken, na de Arabieren overwonnen te hebben en hun godsdienst te hebben aangenomen, naar Europa. Zij waren de sterksten, zij waren de heerschers geworden, en zij hebben zich de Arabische godsdienstige begrippen, de Arabische beschaving, de Arabische taal, zoo goed en zoo kwaad het ging, toegeëigend; zij hebben zelfs den Arabieren het khalifaat ontnomen, en de opvolger van den Profeet als Hoofd der Geloovigen is een Turk, geen afstammeling uit Mohammed's geslacht meer. Het waren kranige soldaten, die Turksche overheerschers, en in hun onweerstaanbaren tocht door Arabië, Klein-Azië en Europa was niets dat hen weerhouden kon. In 1356 trok Sultan Soleiman den Hellespont over, en in korten tijd had hij een groot deel van het tegenwoordige Europeesch-Turksche Rijk in zijn bezit genomen. Het verzwakte Byzantijnsche keizersgeslacht kon tegen den krachtigen aanval der door fanatisme aangevuurde Aziaten niet op, en zag stuk voor stuk zijn bezittingen vallen. Serven en Bulgaren, die in den Balkan naast het Oostersch-Romeinsche rijk woonden, waren evenmin in staat zich te verzetten; op het Amselfeld bij Kossowo werd de Servische Zaar Lazar verslagen en gedood, de vrijheid der Serviers vernietigd, en in hetzelfde jaar 1389 viel de laatste Zaar der Bulgaren, Iwan Schisman, en werd Bulgarije tot een vasalstaat van het Turksche Rijk verklaard. Zoo heerschten bij het begin der vijftiende eeuw de Turken reeds op den geheelen Balkan. In 1453 werd de Byzantijnsche hoofdstad Konstantinopel ingenomen, en het Oostersch-Romeinsche Rijk vernietigd. Steeds verder drongen de Turken door in Europa, in de vlakte van den Donau, tot voor de poorten van Weenen, in geheel Noord-Afrika, tot in Marokko.
De onderdrukking van de volken, die onder het Turksche
| |
| |
kromzwaard moesten bukken was ontzettend. In een schildering die Montesquieu in 1711 gaf van den toestand in de Turksche landen, in een zijner merkwaardige ‘Lettres peranes’ lezen wij:
‘J'ai vu avec étonnement la faiblesse de l'empire des Osmanlis. Ce corps malade ne se soutient pas par un régime doux et tempéré, mais par des remèdes violents, qui l'épuisent et le minent sans cesse.
Les bachas, qui n'obtiennent leurs emplois qu' à force d'argent, entrent ruinés dans les provinces et les ravagent comme des pays de conquête. Une milice insolente n'est soumise qu' à ses caprices. Les places sont démantelées, les villes désertes, les campagnes désoleés, la culture des terres et le commerce entièrement abandonnés. L'impunité règne dans ce gouvernement sévère: les chrétiens qui cultivent les terres, les juifs qui lèvent les tributs, sont exposés à mille violences. La propriété des terres est incertaine, et par conséquent l'ardeur de les faire valoir ralentie: il n'y a ni titre, ni possession, qui vaille contre le caprice de ceux qui gouvernent...
Incapables de faire le commerce, ils souffrent presque avec peine que les Européens, toujours laborieux et entreprenants, viennent le faire; ils croient faire grace à ces étrangers de permettre qu'ils les enrichissent...
Voilà, cher Rustan, une juste idée de cet empire, qui avant deux siècles sera le théâtre des triomphes de quelque conquérant.’
In de twee eeuwen, die voorbijgingen, is er niet veel verandering gekomen in het voornaamste kenmerk dezer schildering. De Turk kan op geen enkele cultuur-daad bogen. Zijn land is verwaarloosd, zijn staatshuishouding moet door vreemdelingen worden geregeld, zijn financiën evenzeer; zelfs het Turksche leger moest door Duitsche officieren, zijn marine door Engelsche zeeofficieren worden georganiseerd en gedrild. De koene, onversaagde soldaten-natuur is den Turk gebleven, maar het is brute kracht, onderworpenheid, gehoorzaamheid aan gegeven bevelen, en fanatisme die hem leiden, niet de liefde tot zijn vaderland of de geestdrift voor een hoog doel. De Turk heeft ‘weder sinnliche noch übersinnliche Werthe geschaffen’, zeide Max Harden onlangs. En zijn bestuur over de onderworpen gebieden is het voorbeeld van wanbeheer, van een bewind zooals het niet zijn moet. Wij behoeven waarlijk niet terug te gaan tot de dagen van Montesquieu, of tot den nog veel dichter bij ons liggenden tijd, waarin Gladstone Engeland
| |
| |
en Europa in beroering bracht door zijn vlammende redevoeringen over de ‘Bulgarian atrocities’, de ongehoorde wreedheden bedreven door Turksche gendarmes, basji-boezoeks, Turksche soldaten en Turksche ambtenaren in Macedonië.
Wij weten immers, dat in het Turksche rijk een voortdurende ontevredenheid heerschte en heerscht over de onderdrukking, niet alleen van de Christenen in Macedonië, maar van alle niet-Turksche volksstammen, Christelijke en Mohammedaansche, in Europa, in Azië, in Arabië.
Hier zijn het de Mohammedaansche Albaniërs, die met hunne christelijke stam- en rasgenooten gemeene zaak maken, wanneer dezen in verzet raken tegen den Grooten Heer; daar zijn het de Arabische stammen in Yemen en Hedjas, die reeds jarenlang strijd voeren tegen het gezag van den Sultan; ginder zijn het de Drusen in Syrië, de Armeniërs in Armenië, de Koerden op de grenzen van Turkestan, die in opstand zijn en hun moedje koelen aan de in hunne nabijheid wonende Osmanen van anderen godsdienst of van ander ras. Heel het Turksche rijk is voortdurend in verzet. En de pogingen van de Jong-Turken, die de schuld daarvoor toeschreven aan het tyrannieke sultans-bestuur, om verandering daarin te brengen, zijn deerlijk mislukt.
Wij behoeven niet zoover te gaan als Max Harden, die de Jong-Turken vergelijkt met verboemelde studenten, om de regeering van het comité, dat na den val van Abdoel Hamid de macht in Turkije in handen kreeg, een brevet van volkomen onbekwaamheid toe te kennen. In de jaren na haar optreden is er niets verbeterd in Turkije. Integendeel. Sedert de mogendheden in 1903 aan Rusland en Oostenrijk een mandaat gaven voor de invoering der hervormingen, die bij de samenkomst te Mürzsteg werden vastgesteld, was er iets verbeterd. Maar na het optreden der Jong-Turksche partij aan het bewind, laaide een chauvinistische, nationalistische stemming op, die aan al den arbeid der vreemde controleurs in Macedonië een einde maakte. Dat zou te begrijpen zijn geweest, wanneer de Jong-Turken daarna zelf krachtig en ernstig den arbeid hadden ter hand genomen. Maar dat juist deden zij niet. Met groote woorden, holle redevoeringen, en frases verbetert men den toestand niet. Daarvoor moet ernstig worden gewerkt. Dat verzuimden de Jong-Turken echter. Zij lieten het
| |
| |
weinige, door de mogendheden verricht, teloor gaan, zij ontsloegen den commandant der gendarmerie, den Italiaanschen generaal De Giorgios, en lieten weder hun basji-boezoeks de vrije hand in Macedonië. Met het gevolg dat alles, wat sedert jaren was gedaan, vernietigd werd. En iemand, die onlangs een bezoek bracht aan Macedonië schreef daarover aan het weekblad ‘Truth’:
‘I visited Macedonia four years ago when the Muerzsteg programme was at work, and found its condition bad enough then, but it is ten times worse now. The province is overrun with gendarmes, who are no better than wild beasts, and who are entirely out of hand, the officers being ringleaders in crime. In 1908 the Force was in good order owing to the presence of foreign officers, but directly they were recalled it lost all sense of discipline, and both officers and men now behave as badly as any of the criminals whom they are paid to suppress. They regard all Christian women as their lawful prey, and murder their male relatives in cold blood in order to possess themselves of their wives and daughters. What makes matters worse is that the Committee of Union and Progress approved of the policy of exterminating the Christian population of Macedonia, and the present Government has done nothing to prevent it. The Turk is incorrigible and must go, and it is a puzzle to me how any Englishmen, even when they have their eyes on the Turkish money bags, can support a Government composed of ravishers, assassins, and thieves’.
Het blijkt hieruit wel duidelijk: dat het Jong-Turksche comité niet de gelegenheid heeft aangegrepen, om de volkeren van het Balkanschiereiland tevreden en gelukkig te maken, en ze daardoor aan het land en de regeering te binden. Het heeft integendeel alles verzuimd wat noodig was, om het erfdeel, dat het van zijn vaderen ontving, te verwerven, opdat het dit zijn eigendom zou kunnen noemen. Voor den rechterstoel der geschiedenis zullen de Jong-Turken een zware verantwoordelijkheid moeten dragen.
Op hun hoofd komt een groot deel van het bloed, dat thans in den Balkan zal vloeien.
| |
| |
| |
II.
Maar niet minder zwaar zal de verantwoordelijkheid zijn der Europeesche mogendheden.
In onbegrijpelijke zorgeloosheid hebben zij jarenlang met vuur gespeeld, en toestanden doen ontstaan, die in meer dan een opzicht alleen door hunne verregaande verwaarloozing zoo ernstig geworden zijn, dat ze thans niet meer zijn te redderen, zonder de scherpte van het zwaard.
O, zeker, de mogendheden hebben het aan waarschuwingen niet doen ontbreken; zij hebben zooveel papieren hervormingen ingevoerd, zooveel voorwaarden voor de verbetering der toestanden in Europeesch Turkije en Armenië gesteld, dat die paperassen te samen den Keulschen dom wel kunnen vullen; maar zij hebben alles nagelaten, om aan hunne circulaires, voorstellen, oekases, boodschappen, officiëele en vertrouwelijke waarschuwingen, ook maar eenig begin van uitvoering te geven.
Reeds voor en tijdens den Krimoorlog werden hervormingen beloofd voor Macedonië, maar zonder ooit ingevoerd te worden. De toestand bleef sleepende, en Europa had toen andere zorgen aan het hoofd, die het beletten, zich druk te maken over het lot der Turksche christenvolken. De geheele aandacht der kanselarijen werd toen bezig gehouden door de vrees voor Pruisen, door de Sleeswijk-Holsteinsche quaestie, door den strijd tegen Denemarken, den oorlog tusschen Oostenrijk en Pruisen, de Luxemburgsche quaestie, den Fransch-Duitschen oorlog, de Italiaansche en de Duitsche eenheid. Wat John Russel eens genoemd had: ‘een der voornaamste geboden voor de moderne staatkunde, de erkenning wan het onverbrekelijke recht van iedere natie om haar eigen leven te leven, haar eigen lot te bepalen, haar eigen regeering te kiezen’, gold wel voor Duitschland en Italië, maar niet voor de christenen in den Balkan.
Eerst de wreede vervolgingen, de gruwelijke Bulgarenmoorden, brachten den toestand in den Balkan weer eens onder de aandacht van de Europeesche mogendheden. Doch pas nadat enkele personen, in de eerste plaats Gladstone en de leden van het Engelsche Balkan-comité, daarop die aandacht hadden gevestigd. Protesten werden gericht tot den Sultan, met het gevolg dat in
| |
| |
1875 en 1876 herhaalde hervormingsbesluiten werden uitgevaardigd. Besluiten waarbij bepaald werd: dat alle klassen der bevolking in den Balkan - later werd dit uitgebreid tot het rijk - gelijke rechten zouden hebben en op den voet der meest volkomen gelijkheid moesten worden behandeld, dat dus een goede en onpartijdige rechtspleging moest worden ingevoerd, dat misbruiken bij het innen van belastingen moesten worden vermeden, dat vervolgingen wegens verschil van godsdienst moesten worden voorkomen, dat voor bescherming van eigendom, eer en leven van vrouwen en kinderen moest worden gewaakt.
In één woord, door het uitvaardigen van die besluiten en iradés, ál of niet onder den dwang der mogendheden, erkenden de Sultans en grootviziers, dat er, onder hun bestuur, in het Turksche rijk ongelooflijke misstanden bestonden, die moesten en konden worden uit den weg geruimd. Maar daarbij bleef het. Tot een begin van uitvoering zelfs kwam men niet.
Dat ging zoo door, totdat Rusland eindelijk, ter uitvoering van het oude denkbeeld, de verdrijving der Turken uit Europa, de inneming van Konstantinopel en vooral de vermeestering van de Dardanellen, de wapens ter hand nam en Sultan Abdoel Azis den oorlog verklaarde. Waarlijk, Rusland deed dit niet omdat de noodkreet der Balkanvolkeren, die toen hoog ten hemel steeg, hooger nog dan de vlammen der brandende dorpen, hooger nog dan de smartkreten van mishandelde burgers en van geschonden vrouwen, het had getroffen. Het maakte slechts gebruik van een gunstige conjunctuur, van een ontstanen Balkanstrijd, van de waarschijnlijke zwakheid der Turksche regeering, om zijn zelfzuchtige bedoelingen na te streven. De zoo hoog vereerde Tsaar-Bevrijder dacht niet aan de christenen in Turkije, en nog minder aan de bevrijding van Bulgarije, toen hij den strijd begon. Hij dacht slechts aan roem en zegepraal, hij zag slechts door de oogen zijner Panslavistische raadgevers de verovering van Konstantinopel in het verschiet.
Maar al vechtende, en vaak met heel weinig succes - zonder de hulp van Carol van Roemenië en zijn goedgeoefend leger, zou Rusland het niet eens zoover hebben gebracht - kwam het denkbeeld op, in den Balkan een nieuwen christenstaat te stichten. Die kon een voorpost van Rusland, een burcht van het
| |
| |
Panslavisme worden, en tevens kon daardoor het egoïsme van het officiëele Rusland eenigszins worden bemanteld, en worden gemaakt tot een hoog en edel doel: het bevrijden van de christenen in den Balkan uit de handen van de Turken.
En zoo werd, nadat, evenals nu, Montenegro den strijd had begonnen, Servië zich daarbij voegde, de opstand in Bulgarije en Roemelië uitbarstte, door Rusland de oorlog verklaard aan Turkije. Een oorlog die leidde tot de verovering van bijna geheel Macedonië door de Russisch-Roemeensche troepen en daarna tot den vrede van San Stefano.
Europa, dat verbaasd het nieuwe wonder had zien wassen, en dat genoeg wist van Rusland's ‘onzelfzuchtige politiek’, om gerechtvaardigd wantrouwen te koesteren tegen de Russisch panslavistische staatkunde, meende zich bij de vredesluiting te moeten doen gelden. Engeland en Oostenrijk vooral vreesden meer voor Rusland's uitbreiding - zij het dan ook onder een nieuwe firma, waarbij de Battenberger, een neef van de Russische keizersfamilie, als zetbaas zou fungeeren, - dan voor het voortbestaan van Turkije. Het congres van Berlijn, onzaliger gedachtenis, is een ‘failure’ geweest in de Europeesche politiek. Hoe groot de mannen ook waren, die daar over het lot van den Balkan beslisten, Bismarck, Disraeli, Salisbury, Andrassy, Karolyi, Waddington - zij konden zich niet losmaken van de vrees voor Ruslands hegemonie in het Oosten en gingen met allerlei lapmiddelen pogen, de Turksche quaestie te regelen, in plaats haar op te lossen. Oostenrijk werd met Bosnië en Herzegowina bedacht, Engeland maakte Cyprus buit, en Ruslands schepping, het nieuwe Bulgaarsche vorstendom, werd verkleind tot ongeveer de helft van hetgeen Rusland daarvoor bij het verdrag van San Stefano had weten te bedingen.
Maar er was één troost: in artikel 23 van het verdrag van Berlijn werd bepaald, dat in Turkije omvangrijke hervormingsmaatregelen zouden worden ingevoerd, in het belang van de christelijke onderdanen van den Sultan, onder toezicht der groote mogendheden, die hun vertegenwoordigers hadden gezonden naar de Berlijnsche conferentie.
Maar ook dit bleef ‘een onvervulde belofte’.
De ‘atrocities’, waartegen Gladstone zulk een geweldigen veldtocht had geopend, bleven voortduren, in Macedonië, Anatolië
| |
| |
Armenië, alsof er geen oorlog, geen congres, geen hervormingsactie was geweest.
Wel liet de Sultan, die op alles wat Rusland en de mogendheden hem voorlegden ‘ja en amen’ zeide, door zijn raadgevers een hervormingsplan opmaken, een lijvig stuk, van 450 artikelen, waarin tweemaal meer woorden voorkomen, dan in het Nieuwe Testament, - maar een ‘Blijde Boodschap’ werd het toch niet voor de Balkanvolken. Want nadat de Sultan het aan de mogendheden om ‘consideratie en advies’ had toegezonden, hoorde hij - en niemand - er ooit meer wat van. Het werd door de geadresseerde mogendheden aan een commissie ter hand gesteld, die commissie werkte een paar jaar heel ijverig om het lijvige staatsstuk te bestudeeren, maakte een héél lang rapport er over op, waarin zeer veel wijze raadgevingen voorkwamen, en tal van wijzigingen werden voorgesteld.
En sedert hoorde men er niet meer over spreken. Het was begraven onder een berg acten.
Totdat het dezer dagen plotseling door de Porte werd ontdekt en uit de vergetelheid opgegraven. In de dagen van verwarring en rumoer in den Balkan, toen het er toeging als in Schiller's gedicht der Taucher de woeste stroom:
‘Und es wallet und siedet und brauset und zischt,
Wie wenn Wasser met Feuer sich mengt,
Bis zum Himmel spritzet der dampfende Gischt
Und Flut auf Flut sich ohn' Ende drängt...
toen herinnerde zich de Turksche regeering dat hervormingsedict van 1880, en zij poogde den woestschuimenden heksenketel te doen bedaren, door glimlachend het vergeelde perkament te voorschijn te halen, waarop in 1880 de hervormingsbeloften werden geschreven. Maar het tooverformulier had zijn kracht verloren. Wijl de Balkanstaten te goed weten, dat alles wat Turkije ooit beloofde, of ooit beloven zal, toch niet wordt uitgevoerd.
Na 1880 zijn nog wel een dozijn hervormingsdecreten, iradés en firmans uitgevaardigd, die evenmin iets gaven. Omdat geen besluit van boven af den geest kan veranderen, die alle gouverneurs, valis, moetessarifs, basji-boezoeks, alle hoogere en lagere ambtenaren bezielt - een geest van afkeer en haat tegen de
| |
| |
‘kafirs’, de ongeloovige honden, de schurftige schapen, in het Turksche Rijk.
En, wij moeten eerlijk zijn. Er is voor het Turksche standpunt iets te zeggen. Het zijn lastige kerels, die Bulgaren, Serviërs, Koetzo-Wallachen, Grieken, Armeniërs, Albaniërs, Mirditen, Malissoren, Arnauten en andere vreemde elementen; het zijn struikroovers, paardendieven, moordenaars, met bloedwraak belaste en door geen ontzag in toom gehouden roofridders, die om wet noch recht geven...
Maar, eilieve, aan wie de schuld:
‘Dat zwakken zwak zijn, dommen dom
Sedert vijf eeuwen heerschen de Turken in hun rijk. Maar zij hebben verzuimd van de ruwe volkeren die zij daar onderwierpen beschaafde, ontwikkelde menschen te maken. Zij hebben de middeneeuwsche toestanden laten voortduren, en alles wat in West-Europa sedert het einde der dertiende eeuw is voorgevallen, is spoorloos voorbijgegaan aan Oost-Europa, aan den Balkan en zijn bewoners. Onderwijs, wetgeving, middelen van verkeer werden verwaarloosd, en wanneer nu de Jong- of Oud-Turken klagen, dan is het niet de verwaarloosde bevolking van hunne Europeesche of Klein-Aziatische bevolking die zij moeten aanklagen, maar zich zelf en hunne voorgangers.
En de mogendheden - die dit alles wisten, konden weten, en toelieten; die slechts nu en dan een zeer platonisch protest lieten hooren, maar verder Gods water over Gods akker lieten loopen, denkend ‘après nous le déluge...’
| |
III.
Nu is hij gekomen, de zondvloed, de banjir, de alles verwoestende en alles vernielende krijg.
En nu is Europa in bezorgdheid, nu is niet Leiden, maar de Europeesche diplomatie in last.
Nu zouden de mogendheden gaarne in veertien dagen hebben willen inhalen wat zij in jarenlange zorgeloosheid hebben bedorven. Nu bedreigen zij met hun toorn de Balkanstaten, die het marren moede eindelijk zelf naar de wapens grepen. Nu herstellen zij
| |
| |
plotseling de eenheid, die al lang verloren was; nu bannen zij het wantrouwen, dat sedert 1878 elke krachtige handeling onmogelijk maakte; nu denken zij aan congressen en conferenties en samenkomsten, en trachten zij het ergste te voorkomen.
Nu het te laat is!
De schoone, de verheven taak, vrijheid te gaan brengen aan onderdrukte volkeren, te gaan strijden voor
‘... der vrijheid heilge zaak,
Een heerschappij, die al wat aêmt bevredig',
Die voorportaal des hemels de aarde maak...’
hebben de mogendheden overgelaten aan de kleine Balkanstaten. Voor die Europeesche groote mogendheden zou dat, wanneer zij het zonder zelfzuchtige bijbedoelingen hadden ondernomen waarlijk een schoone, een verheven taak zijn geweest.
Voor de Balkanvolken is het slechts een leus, evenals de leus, uit het manifest van koning Ferdinand: met het Kruis tegen de Halve Maan!
Want in dezen strijd zijn egoïstische begeerten evengoed een factor als in vroegere en latere Europeesche oorlogen. Koning Nikolaas van Montenegro sloeg een kruis, nadat zijn kleinzoon, prins Peter, het eerste kanonschot had gelost. Hij zal wel een vroom man zijn, maar tot dezen strijd dringt hem minder zijn vroomheid dan de wensch, zijn gebied uit te breiden, en aan zijn bergland een vruchtbare vlakte, een strook aan de Adriatische zee toe te voegen. Wie weet, of niet in het diepste van zijn hart de wensch leeft naar de verwezenlijking van een langgekoesterd ideaal: een Groot Servisch rijk, van den Donau tot de Adriatische Zee, een rijk waarin Servië, Novibazar, Oud-Servië, Montenegro, en een deel van Albanië zullen zijn vereenigd onder het bestuur van een keizer uit het huis Njegosj. Den vorst der Zwarte Bergen is ook de eerzucht en de grootheidswaan naar het hoofd gestegen, sedert hij van zijn vorstendom een koninkrijk maakte en hij zichzelf, den Tsernagorischen dichter-vorst, op Goethe's geboortedag, 18 Augustus, de koningskroon op het dichterhoofd plaatste.
De Bulgaren en Serviërs zijn zeker te wapen geloopen uit medelijden met hun onderdrukte stamgenooten, hun broeders en
| |
| |
geloofsgenooten in Macedonië. Maar de sterkste beweegreden voor hun optreden is toch wel de hoop, met de bevrijding der Macedoniërs ook een deel van Macedonië te kunnen voegen bij hun gebied.
En Griekenland wenscht niet alleen nu eindelijk de annexatie van Kreta, wellicht ook van Samos, Chios en Astropalia, maar tevens de uitbreiding van het Grieksche Rijk naar het Noorden, door de inlijving van Epirus en het Turksche deel van Thessalië.
De leidende mannen van de Balkanstaten verbergen het niet, dat zij van hunne overwinning op de Turken meer verwachten dan alleen verbetering van het lot der Macedoniërs, dat zij meer willen ondernemen, dan een oorlog van het Kruis tegen de Halve Maan.
Zij worden geleid door denzelfden ontwikkelingsgang, die tot het ontstaan der nationale eenheden in Europa aanleiding gaf. Ook voor hen geldt de wet der ethische kristalisatie, de regel door Lord John Russel opgesteld. De Bulgaren willen de in Turkije levende Bulgaren tot zich trekken, en met hen in een nationale eenheid samenvoegen. En die verzoeking is vooral voor de Bulgaren sterk, omdat zij nog voor een dertigtal jaren met de Bulgaarsche Macedoniërs onder hetzelfde Turksche juk leefden en leden. Die drang naar vereeniging is te meer geprikkeld, wijl zij bij het verdrag van San Stefano reeds feitelijk werd tot stand gebracht. Bluntschli heeft, toen het Congres te Berlijn de bepalingen voor de Bulgaarsche eenheid wijzigde, voorspeld: ‘dass diese Teilung sich auf die Dauer nicht wird halten können’, en dat ‘eine Zeit kommen wird, in der sich die Vereinigung zu einem einzigen Volke volziehen wird, genau so, wie die italienische, die deutsche und die rumänische Einheit’.
De Bulgaren achten dien tijd thans gekomen. Zij hebben daarvoor den strijd aangebonden; en het lijden der Macedoniërs, de fouten en tekortkomingen van de Turksche regeering, zijn slechts de aanleiding om het verder liggende doel te bereiken.
Geheel hetzelfde geldt voor Servië, dat reeds lang den droom van een Groot-Servisch rijk droomt, met een uitweg naar den Oceaan, die het economisch onafhankelijk maakt van Oostenrijk-Hongarije. Het is maar de vraag of de dynastie der Njegosj of die der Karageorgewitsj in dien staat regeeren zal.
En hiermede is tevens aangewezen het kleinste gevaar, dat
| |
| |
na het einde van dezen Balkanstrijd dreigt: de onderlinge strijd over het verdeelen van den buit, zoo de Balkanstaten op Turkije de overwinning behalen. De Christelijke Balkanstaten hebben thans de vele veeten, die hen scheidden, op zij gezet, om gezamenlijk den strijd te aanvaarden tegen de Turksche vijanden. Maar al hebben zij een verbond gesloten voor den oorlog, zij hebben zich nog niet verstaan over de verdeeling van den buit daarna. Reeds over het beginsel van die verdeeling bestaat verschil. De Serviërs beroepen zich op hunne historische rechten en zouden gaarne alles hebben wat zij tot hun Groot-Servisch ideaal rekenen. Maar hetzelfde gebied heeft vroeger ook grootendeels aan de Bulgaarsche Zaren behoord, en nog vroeger aan de Grieken. Wie zal de scheidsrechter zijn bij de verdeeling?
Of zullen wij, na den strijd met den Turkschen Sultan, het merkwaardige verschijnsel zien, dat de overwinnaars elkaar gaan beoorlogen?
Er is echter een grooter gevaar, dat dreigt van Europa. En dit gevaar is zoo ernstig, dat de groote mogendheden reeds nu maatregelen willen nemen om het af te weren.
Wanneer de Balkanstaten winnen, zoo dreigt Europa, dan behoeven zij niet te rekenen op eenige wijziging van den ‘status quo ante bellum.’ In Macedonië zullen dan hervormingen worden ingevoerd, maar dat wil Europa nu ook doen; er zullen dan christelijke gouverneurs voor de autonome Turksche provincies worden aangewezen, en andere wenschen van de Balkanstaten zullen worden ingewilligd, maar de vurigste wenschen der Balkanstaten, de uitbreiding van hun gebied, de ethnische kristallisatie zal Europa niet dulden.
Doch wie zal de overwinnende legers tegenhouden op den weg naar Konstantinopel, wie zal het opnieuw wagen, als in 1878 het Congres te Berlijn, een verdeeling te doen voortbestaan, die toch op den duur niet houdbaar wordt geacht?
Zal Rusland toelaten, dat Europa opnieuw de vorming van groote, onafhankelijke Slavische staten in den Balkan zal beletten?
Zal Oostenrijk gedoogen dat de Sandjak Novibazar wordt gevoegd bij Servië of Montenegro of bij beiden, dat een groot-Servisch rijk ontstaat op de grenzen der Monarchie en haar den weg afsluit naar Macedonië?
| |
| |
Zal Italië kunnen toestaan, dat zijn illusie, de Adriatische zee te maken tot een Italiaansche binnenzee, worde verijdeld, door de vorming van een Servisch-Montenegrijnschen staat aan den Albanischen oever?
Zal Frankrijk eindelijk kunnen toestaan, dat het Turksche rijk, een der grootste schuldenaars van de Republiek, wordt teruggedrongen tot achter den Hellespont, en daarmede het onderpand voor de hypothecaire leeningen wordt verminderd in waarde?
En zal Engeland, dat als Frankrijk een Mohammedaansche bevolking heeft van vele honderden millioenen, lijdelijk kunnen toezien, dat de macht van den Kalief, van den Beheerscher der Geloovigen wordt geknot, en dat daardoor een nieuwe aanleiding wordt geschapen tot strijd tusschen Moslims en Christenen?
Dat zijn de vragen, die rijzen zullen, die rijzen moeten, wanneer straks de strijd is geëindigd tusschen de Balkanstaten en de Turksche regeering. En niemand kan overzien, welk antwoord daarop zal worden gegeven; wijl dat antwoord een uit zoovele onbekende factoren bestaande formule is.
Het was waarlijk niet ten onrechte, dat de schrijvers van ‘The great war of 189-’ en van andere bekende fantastische oorlogsverhalen, den grooten Europeeschen oorlog deden voortkomen uit een Balkanconflict.
En wij zijn nog zeer ver van de voorspelling, neergelegd in de bekende aria uit den Freischütz:
Und ob die Wolken sie verhüllen,
Die Sonne bleibt am Himmelszelt,
Es waltet dort ein heil'ger Wille,
Nicht blindem Zufall dient die Welt.
|
|