De Nieuwe Gids. Jaargang 27
(1912)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 677]
| |
Carl Larsson en David EdstromGa naar voetnoot1) (naar aanleiding van een tentoonstelling in de Larensche Kunsthandel te Amsterdam) door Cornelis Veth.Na een aandachtige beschouwing, opnieuw, van Carl Larsson's aquarellen, die ik uit de volmaakt eendere plaatwerken reeds lang kende, vroeg ik mij nog eens af, wat toch voor sommigen de bekoring is van dit werk... Voor het meerendeel vind ik deze gekleurde teekeningen illustratief, en dan nog van een niet sterk doorgevoerde actie. De erg opzettelijk in de breedte uitgerekte composities vertoonen allerlei gezochtheden, en laten door de willekeurige afsnijding en door de armelijke groepeering der figuren onbevredigd. Mijn indruk is altijd geweest en is nu weer dat Larsson een niet ongezellige praatvâar is om bij te buurten, die woont in een museum van volksindustrie, dat hij vlijtig en smakelijk uitteekent, alsmede zijn aardige kinderen en lieve vrouw. Men wil mij echter met zeer veel nadruk bijbrengen - en het denkbeeld stamt, meen ik, van Larsson zelf - dat hij een zeer dichterlijk kunstenaar is met een blijhartig temperament en een kinderlijk gemoed, en zijn gansche arbeid één juichen om een sterk gevoeld geluk. Ik zou dit alles evenwel liefst vooral, neen alleenlijk uit de resultaten van dien arbeid zelf ervaren, die mij evenwel hardnekkig blijven aandoen als zeer gave en propere modelteekeningen van een binnenhuis-architect. Zoo iets wordt het, hoe lijkt U dat? | |
[pagina 678]
| |
Dit nu zou mij niet ontstemmen, zoo er niet in die boven reeds aangeduide gezochtheid van compositie (figuren, waarvan men enkel de hand of de beenen vindt, of aan weerszijden, boven en onder incompleet, ziet men het tafereel beheerschen) zoo er niet die eeuwig dominante gele en groene kleuren waren, ter aankondiging en instandhouding van de ook alom aanvaarde aparte belangrijkheid. Wanneer men nu de wijze, waarop Larsson voorwerpen en planten teekent, - een wijze deugdelijk en juist genoeg om er de waardeering van de zijde der kunstnijveren mee te verklaren - wanneer men de vraag van meer of minder teeder voelen en subtiel weergeven te berde brengt, dan legt deze ordentelijke teekenaar het bij verre af tegen Caldecott bijvoorbeeld, bij wien de blijheid haar verheerlijkend werk met een argelooze gratie doet, de dartelheid een zuiver-lustig liedje zingt in koele lichte geluiden. Wanneer dan ook het geluk, het menschengeluk, te aanvaarden is als bron van kunstschepping, zou het dan niet door zijn broosheid zelf een uiting waarborgen van meer ingetogenheid, meer aarzeling en meer innigheid dan dit vlakke, zelfbewuste doen eigen is? In niet weinige van deze voorstellingen uit des schilders eigen leven, omgeving en bedrijf, zie ik iets van de zelfgenoegzaamheid, en den zelfcultus van een eenigszins filistreus iemand, van temperament bespeur ik te weinig, en evenzeer te luttel van de zachte en stille innigheid die zulk een verheerlijking des levens tot hooge lyriek zouden maken. Het best bevalt mij in Larsson de vader, die zijn kinderen met zekere trouwhartigheid nateekent, hij heeft er twee vooral, een ongeveer veertien-jarig meisje en een jongetje, die hij met begrijpelijke liefde en humor weet aan te zien. Een zijner placiede aquarellen ‘Erwtendoppen’ is niet zonder intieme trekjes, ofschoon ik zulk een sentiment door Oldach en Erwin Speckter met meer verdieptheid en meer eenvoud zag uitgedrukt. Zoodat ik ten slotte mij zelf weer die eigen vraag doe, vanwaar plotseling deze roep over dit wel beheerscht en gekund, maar naar den geest middelmatig werk? Wat David Edström betreft, deze andere Zweed lijkt mij als maker van portretbustes (zijn meer fantastisch werk vind ik | |
[pagina 679]
| |
gezocht) groote deugden te bezitten, zeer levend zijn die koppen, van weldoorvoerde typeering en kloek, toch sober modelé. Een van de beste is die van Dr. Franz Oppenheimer, die den zwaren kop scheef houdt, tegelijk stug en gemoedelijk blikkend, een mensch, dien men hierdoor kent, en die oud-krijger, uitgevreten, vleeschloos, kranig, stram, zijn nekkoorden spannend en zijn tandeloozen mond vast-dicht-bijtend, een en al ‘houding’ nog. - Toch, of David Edström als portrettist niet zijn zwakke zijden heeft, en niet soms te gereede aanneemt, van zijn sujetten, dat zij zijn wat zij zouden wenschen te zijn? |
|