| |
| |
| |
Buitenlandsche staatkundige kroniek door Chr. Nuijs. LXIV.
‘Doch mit des Geschickes Mächte
Ist kein ew'ger Bund zu flechten,
Und das Unglück schreitet Schnell’.
Er heerschte reeds sedert weken een sombere, gedrukte stemming in Konstantinopel. Zij was niet het gevolg van den oorlog: daaraan had men zich reeds lang gewend, als aan een noodzakelijk kwaad, dat men nu eenmaal op den koop toe moest nemen. Maar er waren andere omstandigheden, die zorg en bedruktheid deden ontstaan. Vage geruchten werden gehoord over de onlusten in Albanië, over muitende officieren in Monastir, over allerlei gebeurtenissen, die voor de regeering wel zeer onaangenaam moesten zijn.
Maar officiëele berichten waren niet te krijgen en zoo moest men zich tevreden stellen met de geruchten, die in de koffiehuizen van Pera en Galata werden besproken, en met de mededeelingen, die door Europeesche bladen werden ontvangen. Vooral onder de officieren in Konstantinopel in garnizoen was een zeer bijzondere stemming waar te nemen.
Het zelfbewuste optreden van de Turksche officieren was een der merkwaardigste verschijnselen van de nieuwe aera. Het was alsof zij allen het beroemde sonnet van Heine hadden geleerd:
| |
| |
‘Ich bin's gewohnt den Kopf recht hoch zu tragen.
Mein Sinn ist auch ein bischen starr und zähe:
Wenn selbst der König mir ins Antlitz sähe,
Ich würde nicht die Augen niederschlagen’.
Dat waren de officieren die zich den roem konden toeschrijven de revolutie van 1908 te hebben tot stand gebracht, de contrarevolutie van 1909 te hebben doen mislukken, de grondwet te hebben beschermd tegen den aanslag van Abdoel Hamid. Zoolang de tyran nog heerschte in Yildiz zag men weinig kranige officieren in de hoofdstad. Men ontmoette er slechts de weinig imposante troepenofficieren, die geen academische kennis hadden opgedaan, maar van soldaat af waren opgeklommen. In hen had de Sultan vertrouwen. Zij lazen geen buitenlandsche kranten, kenden geen vreemde talen, hadden geen omgang met buitenlanders, verkeerden slechts met elkaar en met hunne soldaten; zij waren niet besmet met West-Europeesche democratische denkbeelden. Zij waren trouw, geloovig, bereid alles te doen voor Allah, Mohammed en den Padisja.
En naast deze verwaarloosde, slecht geschoren, slecht gekleede beroepsofficieren, die in kleeding en voorkomen weinig verschilden van den troep, waaruit zij waren voortgekomen, zag men in de straten van Stamboel elegante moederszoontjes, tirés à quatre épingles, de adjudanten en gunstelingen van den Sultan, zoons van pasja's of andere hooge hofambtenaren.
Maar de élite van het Turksche leger, de luitenants en kapiteins die in Europa hun opleiding hadden genoten, en die met moderne denkbeelden over de wereld, over het geloof, over Allah, Mohammed en den Padisja waren teruggekeerd uit Frankrijk of Duitschland, waren niet in Konstantinopel. Zij waren naar Macedonië of Klein-Azië gezonden. Dat waren de samenzweerders, die van een nieuwen politieken toestand droomden, en die door de spionnen van den Sultan voortdurend werden bewaakt en nagegaan.
Kwam zulk een officier toevallig eens in Konstantinopel, dan paste hij wel op, den kop niet te hoog te dragen; want Abdoel Hamid hield dat voor een ziekte, die naar zijn meening het best kon worden genezen door het te hoog gedragen lichaamsdeel eenvoudig te laten afhakken.
Dat alles veranderde na de omwenteling van 1908.
| |
| |
De gunstelingen van Yildiz verdwenen, de onderofficieren in officiersuniform werden naar afgelegen garnizoensplaatsen gezonden. In de straten van de hoofdstad zag men nu de knappe jonge mannen, die trots het hoofd ophieven, wijl zij door ieder als de redders van het vaderland, de beschermers der grondwet werden geëerd.
Zij waren de uitvoerders geweest van de plannen der samenzweerders, die in de dagen van het Hamidische absolutisme in alle groote steden van Europa overlegden op welke wijze de autocratie kon worden bestreden, de constitutie kon worden ingevoerd. Zij waren de leiders en voormannen geweest van de geheime clubs, die in alle belangrijke plaatsen van Albanië en Macedonië waren gevormd; zij waren de dragers der vrijheidsgedachte, die door de militaire revolutie plotseling in geheel Turkije werd uitgesproken en weerklank vond in de allerwege geuite leus: ‘Jaschaszyn watan, Jaschaszyn huriet!’ Leve het vaderland, leve de vrijheid!
Met het ineenstorten van het absolute stelsel waren het deze clubs, die de politieke macht aanvaardden, en die onder de leiding van het te Saloniki gevestigde ‘Comité voor Eenheid en Vooruitgang’ in alle plaatsen als organiseerende en leidende vereenigingen optraden. En dat deden zij zoo snel en zoo goed, dat zij in 1909, toen Abdoel Hamid zijn contrarevolutie organiseerde, met de hulp van het Macedonische legerkorps, dat onder bevel van Mahmoed Schefket-pasja stond, de reactionaire poging van den vorst konden voorkomen en den kalief van den troon konden werpen.
Maar de Jong-Turken begingen in hun ijver voor de vrijheid een massa fouten. Zij gingen te ver. Zij waren gewoon aan de West-Europeesche toestanden, die de groote massa van het Turksche volk niet kende. Zij voerden nieuwigheden in, die op de geloovige Turken een ongunstigen indruk moesten maken. Zij stonden, dadelijk na de afkondiging der grondwet, toe dat Turksche dames zonder den sluier, den haïck, zich op straat vertoonden, iets wat voor ons van zelf sprekend is, maar door den islamiet als een zedelijke en religieuse monsterachtigheid wordt beschouwd. Zij begrepen niet, dat er een overgangstijdperk
| |
| |
moet zijn, dat het volk moet gewennen aan andere zeden en gewoonten, zoo goed als aan andere politieke gebruiken. Zij zagen niet in, dat in een paar dagen niet kon worden gewijzigd, wat door de eeuwen is gevestigd.
Zoo ging het ook op ander gebied.
Bovendien was er gebrek aan eenheid van opvatting. Het comité te Saloniki, dat onder leiding van Ahmed Riza stond, had centraliseerende en nationalistische beginselen; het comité te Konstantinopel onder prins Sabaheddin, een neef van den Sultan, was voor decentralisatie en uitgebreide autonomie. Het comité te Saloniki, dat de meest radicale denkbeelden had, kwam voortdurend in botsing met dat te Konstantinopel, dat een gematigde houding aannam en de grondwettige rechten van den kalief wilde beschermen.
En wat het ergst was, het comité wilde een kabinet hebben, dat uit gehoorzame dienaren bestond, en het wilde, over den Sultan en dat kabinet heen, zelf de leiding behouden, zelf alles regelen, zelf de regeering in handen hebben. Dit ging zoover, dat in de belangrijkste quaesties het comité zelf de beslissing nam, en met voorbijgang der Porte bevelen gaf aan provinciale en plaatselijke autoriteiten.
Het gevolg daarvan was, dat er weldra moeilijkheden ontstonden in de nationaliteitenquaestie. Het comité te Saloniki wilde centraliseerend optreden en sloeg de wenschen van de Macedonische en Albanische comité's, die op autonomie en nationale begrenzing der vilayets aandrongen, in den wind. Voor de christelijke bevolking werd lager onderwijs in de moedertaal toegestaan, maar in alle middelbare en hoogere scholen zou het onderwijs worden gegeven in het Turksch. Wat onmiddellijk aanleiding gaf tot protesten van Bulgaren, Grieken, Albaniërs en Serviërs in de Europeesche vilayets.
Er ontstond al spoedig twist en vijandschap tusschen het hoofdcomité en de provinciale comité's.
Wie vormden eigenlijk het hoofdcomité?
Niemand wist het. Diep geheim bleef de samenstelling. Voor ieder, die niet tot den ingewijden kring behoorde, was het een geheim, wie belast was met de leiding der zaken, met de regeling van het lot van het land. De zittingen hadden plaats met gesloten
| |
| |
deuren, liefst des nachts. In Saloniki werd alles geregeld, hier kwamen alle draden samen, hier werd alles bedisseld en beredderd; maar niemand wist door wie.
Dit geheimzinnige karakter gaf het comité in den aanvang een zekere beteekenis. De Oosterling houdt van het geheimzinnige; hij zweert graag samen, in 't geniep, des nachts, nu eens hier, dan weder daar.
Maar op den duur kon het niet uitblijven, dat er moeilijkheden ontstonden, wijl de comité-leden, nieuwelingen op het gebied der practische politiek, onverantwoordelijk en zelfs niet bekend waren.
Zooals het comité poogde te heerschen over den Sultan en de regeering, poogde het ook het parlement aan zijn invloed te onderwerpen. Door de organisatie, die over het geheele land was verspreid, werden de verkiezingen voor de kamer geleid; in alle plaatsen gaf het comité de namen aan van de kiesmannen en van de candidaten. Dit gaf al dadelijk aanleiding tot botsing tusschen de comité's en de zelfstandige liberale leiders.
Maar in het parlement kreeg het comité de overgroote meerderheid.
De ontevredenheid over den machtigen, grooten invloed van het comité, over het misbruik van gezag voor persoonlijke bedoelingen, over het nepotisme van comité-leden werd gaandeweg grooter. Het werd gewoonte in Turkije te spreken over het Comité van Eenheid en Samenwerking, dat de eenheid niet bevorderde en de samenwerking niet wenschte.
Het is zeker, dat ook de oppositie bij haar strijd tegen het comité onbillijk was. Want niemand kon vergen van het comité dat het, als door een wonder, alle nadeelen en noodlottige gevolgen van het oude stelsel, in eens zou wegnemen, dat het de noodige hervormingen als door een tooverslag zou doen tot standkomen.
De buitenlandsche gebeurtenissen deden den haat tegen het comité, die in menig district openlijk werd gepredikt, nog toenemen.
De onafhankelijkheidsverklaring van Bulgarije, de annexatie van Bosnië en Herzegowina door Oostenrijk-Hongarije waren de eerste openlijke nederlagen van het comité. De oorlogsverklaring door Italië en de aanval op Tripolis deden in de Turksche kamer
| |
| |
openlijk verzet ontstaan tegen het comité. Het werd beschuldigd niets te hebben gedaan, om de verdedigingsmiddelen van het land in goeden toestand te brengen, en de oppositie in de kamer wilde daarvoor zelfs de regeering van Hakki-bey in staat van beschuldiging stellen.
De onwettige sluiting der kamerzitting maakte aan dit kabaal een einde. En de nieuwe verkiezingen, die in het begin van dit jaar werden uitgeschreven, versterkten de macht van het comité in de kamer. Door de hulp der regeering en de onderdrukking van de oppositie werd elke tegenstand van de zich liberaal noemende partij onmogelijk gemaakt. De provinciale pers werd, zoo zij zich niet aan de bevelen van het comité onderwierp, eenvoudig gekneveld, de hoofdleiders van het verzet werden onder de wapens geroepen, of gevangen gezet. Met handen vol werd het geld uitgegeven, om stemmen te werven voor de candidaten van het comité. Het resultaat was, dat wel enkele leden der oppositie werden gekozen, maar dat de overgroote meerderheid der kamer uit aanhangers van het comité bestond.
Het gevolg van dit alles was, dat hoewel de kamer en de regeering met groote eenstemmigheid samenwerkten, de klove tusschen het volk en de regeering steeds grooter werd.
En nu deed zich het merkwaardige verschijnsel voor, dat de intelligente officieren, de mannen die in 1908 voor het comité hadden gewerkt, thans tegen dat comité gingen optreden.
Overal werden officiersvereenigingen opgericht, die zich verzetten tegen de door het comité gegeven bevelen. Mahmoed Schefket, de minister van oorlog in het kabinet Said pasja, heeft gepoogd door de wetgevende macht een besluit te doen uitvaardigen, waarbij aan de officieren verboden wordt zich met politiek bezig te houden. Maar het antwoord van de officieren was een weigering - zoodat de minister moest aftreden, en de uitvoering van de wet aan andere handen overlaten.
Het ergst toonen zich de zonderlinge toestanden, die in Turkije, en vooral in het leger heerschen, in Albanië. Sedert drie jaren beoogt de regeering de Albaniërs te ontwapenen en te onderwerpen, maar in hun zucht naar onafhankelijkheid zijn deze half beschaafde bergbewoners niet te temmen. Zij willen niet in het algemeene
| |
| |
gareel loopen, zij willen zelfbestuur hebben, hun eigen zaken regelen, zich niet laten regeeren uit Konstantinopel.
En terwijl Turkije in oorlog is met Italië neemt deze Albanische opstand voortdurend toe in omvang en beteekenis. De regeering in Konstantinopel had dien opstand als van weinig belang beschouwd en maakte zich niet druk erover. Met eenige bataljons meende zij dien gemakkelijk te kunnen onderdrukken. De eischen der Albaniërs werden geweigerd, en troepen afgezonden om de opstandelingen tot reden te brengen.
Doch nu gebeurde iets onverwachts. De officieren en soldaten, naar Albanië gezonden om de opstandelingen te bestrijden, weigerden die opdracht uit te voeren. Het leger wilde niet langer het werktuig zijn, om Ottomanen te bestrijden, geloofsgenooten dood te schieten. Een aantal officieren en soldaten deserteerden, liepen over naar de Albaniërs, versterkten de gelederen der opstandelingen.
Dat bracht het comité den nekslag toe.
Sedert het uitbreken van den oorlog met Italië was het prestige van het comité ontzettend gedaald, de opstand in Albanië heeft dit volkomen vernietigd. En zooals Mahmoed Schefket in 1909 zich opmaakte, om met de troepen uit Macedonië naar Konstantinopel te trekken en de contrarevolutie van Abdoel Hamid te vernietigen, zoo dreigde nu Tajar-bey, de aanvoerder der muitende officieren in Monastir, als de eischen der Albaniërs niet worden ingewilligd, met het garnizoen van die stad naar Konstantinopel op te rukken, om het kabinet en de kamer uiteen te drijven.
Het kabinet heeft de uitvoering van die bedreiging niet afgewacht.
Nadat eerst Mahmoed Schefket-pasja, de minister van oorlog, gepoogd had door zijn opoffering het kabinet-Saïd pasja nog te redden, is nu ook het geheele kabinet afgetreden, wijl het bleek dat de zee der ontevredenheid niet bedaarde, toen Jonas overboord was geworpen.
En zoo is, te midden van een buitenlandschen oorlog, in het Turksche rijk niet alleen een ministeriëele crisis uitgebroken, maar een crisis, die voor Turkije en voor geheel Europa ernstige gevolgen hebben kan.
| |
| |
Het Jong-Turksche comité toch, voortgekomen uit een militaire beweging, ziet zich in een hoogst ernstig oogenblik verlaten door het leger. Geen enkele generaal werd bereid gevonden de erfenis te aanvaarden van Mahmoed Schefket-pasja, die tot dusver met zijn zwaard, zijn gezag en zijn ervaring het comité steunde. En daardoor is de grond weggezonken onder de voeten der regeering niet alleen, maar ook onder die van de Jong-Turksche partij. Uit een hervormingspartij had deze zich geleidelijk ontwikkeld tot een militaire partij; maar een militaire heerschappij die niet meer den steun geniet van het leger en zijn aanvoerders is ondenkbaar. Met het kabinet-Saïd pasja valt dus ook de Jong-Turksche partij, het Comité voor Eenheid en Samenwerking.
En voor Europa ontstaat nu de groote vraag: welke gevolgen dit hebben zal voor de binnenlandsche en buitenlandsche staatkunde van Turkije. Niemand kan nog de gevolgen van deze wijziging voorzien. Sommigen meenen, dat de verandering het sluiten van den vrede met Italië zal bespoedigen, anderen zijn overtuigd van het tegendeel. Het leger, dat steeds meer besef krijgt van zijn macht, de officieren die meer dan ooit in Turkije ‘den Kopf recht hoch tragen’ zijn beslist tegen een vrede, zoo die in strijd is met de waardigheid van het land.
Ahmoed Moektar-pasja, de voorzitter van den Senaat aan wien de vorming van een kabinet is opgedragen en daardoor de taak om in de verwarring orde te scheppen is een der bekwaamste militairen, een der helderste koppen van Turkije. Maar zal hij in staat zijn de ontevreden officieren tot hun plicht te brengen, nadat zij geweigerd hebben zich te onderwerpen aan Mahmoed Schefket, nadat zij door hun houding het kabinet Saïd pasja en het comité hebben omver geworpen?
Het gezag dat thans in Turkije optreedt, moet zoo het iets zal kunnen tot stand brengen, door elkeen geëerbiedigd worden. En op dit oogenblik is er geen gezag, heerscht een toestand die erger is dan anarchie. In den strijd tegen Italië, in den strijd tegen allen die van Turkije's vernedering gebruik willen maken, om zich te verrijken, is eenheid meer dan ooit noodig. En overal waarheen men het oog wendt ziet men oneenigheid, twist, verschil van meenig, chaos.
| |
| |
Hoe moet daaraan worden tegemoet gekomen?
Het vormen van een nieuw kabinet is slechts een hulpmiddel. Want het is niet een kabinet, dat viel, maar een stelsel. Dit is geen crisis, maar een omwenteling. Met een groote snelheid wordt een nieuwe toestand in 't leven geroepen, waarvan niemand zeggen kan hoe hij er zal uitzien. Het Jong-Turksche comité kan nog heel wat meesleepen in zijn val - en zelfs voor den Turkschen staat kan die val noodlottig worden.
Want vrienden heeft Turkije niet. Overal staan ze op den loer, de wachtende erfgenamen, om over den zieken man heen te vallen, als hij straks den laatsten adem heeft uitgeblazen, om te pogen een stuk van de erfenis machtig te worden. Tegen den Osmaanschen staat worden openlijke en geheime plannen gesmeed. En wie zal in staat zijn die aanvallen af te slaan? Wie, het Turksche Rijk te behoeden voor de openlijke en geheime belagers?
Meer dan ooit moet Europa alle aandacht wijden aan den Balkan, zoo het niet plotseling uit zijn overpeinzingen wil worden opgeschrikt door een hevigen, onbluschbaren brand die grooter omvang kan aannemen dan iemand wenscht of vermoedt.
En daartegen waarschuwde Horatius reeds toen hij in zijn ‘Epistolae’ zeide
‘Neglecta solent incendia sumere vires’.
|
|