| |
| |
| |
Hendrik Conscience door André de Ridder.
Wars van al het feestrumoer dat deze maand over gansch Vlaanderen klinkt, vreemd aan alle officieele redevoeringen en cantaten die opdreunen in luiden lofzang, bezijds alle stoeten en optochten die met het gewapper hunner vaandels en den praal hunner wagens, Conscience uitroepen als de groote tusschen de grooten, is het misschien de plicht van een paar Vlaamsche intellectueelen - gesloten voor alle vooropgezette nationaliteits-fierheid en allen te gemakkelijken geestdrift - zich af te vragen of heel die hulde wel wettig is, wat ze beteekent en of al dat gerucht niet al ras te lore zal gaan, zich in stilte over Conscience eene eigene overtuiging te vormen welke in hem naast zijn rol van volksschrijver ook zijne heele waarde zou betrachten. De vraag die ze op te lossen hebben, is deze: Welke houding mogen en moeten ten huidigen dage, de Vlaamsche intellectueelen tegenover Conscience aannemen, welk verband bestaat er tusschen Conscience en onze literatuur van nu en welke plaats zal Conscience, na een paar eeuwen, vermoedelijk in de geschiedenis onzer letterkunde bekleeden?
Slechts als uitgangspunt voor die betrachting, nemen we notitie van de bezondere, eenige gunst die Conscience bij ons volk mocht genieten, van de milde liefde die het hem nog altijd toedraagt. Geen enkele onzer schrijvers is zoo levend gebleven in het hart des volks, tot over de dood. Geen boer, geen werkman, geen huisvrouw of geen schoolkind in Vlaanderen die hem althans niet bij naam kennen en bijna geen die niet het een of ander boek van hem hebben gelezen. Hij is in de huisgezinnen lijk een goedigen grootvader, die ontroerende verhalen vertelt, die
| |
| |
wijze raadgevingen geeft, dien men zelfs als voorbeeld neemt en waarvan men met liefdevolle dankbaarheid ontvangt de liefde; men zou zijn woord niet kunnen missen. De bladeren zijner boeken zijn bevuild en versleten in de hoeken van al de schamele vingeren die ze beduimden; men beeldt zich in al de stoere, harde of fijne hoofden die zich bogen over die geschiedenissen van liefde, van heldhaftigheid, van glorie.
Omdat zijn werk in ruime mate voldoet aan wat het volk als ‘ideaal’ zich soms inbeeldt, voldoet aan zijn zucht naar avontuurlijkheid, grootschheid, moed, omdat het spreekt van zijn eigen schoonheid, omdat het predikt een evangelie van liefde, goedheid en opoffering - draagt het volk dat werk in het hart en heeft geene modeachtige minachting het er kunnen uit verdringen. En in den grond, is die bewondering gerechtigd en goed, en is Conscience's roem zuiver en edel, niet te danken aan gemeen, grof werk. Jammer genoeg dat in zekere kringen de belangstelling voor die boeken iets of wat vermindert ten bate van Buffalo Bill's, Nick Carter's en andere bloed-pornografie.
Niets zal, overigens, beter de intiemere redens van Conscience's roem als volksschrijver doen begrijpen, dan eene wat compleetere uiteenzetting van wat zijn kunst was en wat hij ermede bedoelde.
Wat eene vreemde, troebante gewaarwording ik heb beleefd wanneer ik deze laatste weken eenige van Conscience's romans herlas, die ik niet meer in handen had genomen sinds de reeds al te verre tijden van mijne eerste schooljaren... Ik herinner me nog dat het de eerste boeken waren die ik las. We spaarden tesamen, ik en een cameraad, al ons weekgeld bijeen om één voor één de verhalen van Conscience te koopen. Wat een ander leven! Ik kom een beetje in de atmosfeer van toen terug, voel weer iets van de zonnige vreugde, de kalme rust, het naïeve betrouwen dier jeugd wanneer ik nu Conscience herleze. 't Was werkelijk vreemd voor me en iets of wat melancholiek De Loteling, Baas Ganzendonk, Het ijzeren graf opnieuw te doorloopen, na al die andere literatuur die zich sinds alsdan is komen zetten tusschen mij en die boekjes. Niettegenstaande al heb ik ze nog met plezier gelezen.
Maar zie de zachtmoedigheid van dat werk, de stille liefde die er achter steekt: 't is het eerste dat U treft. Werk van
| |
| |
stille liefde voor de groote, glorierijke helden uit het verleden van Vlaanderen, stille liefde voor de kleine en onbekende helden uit het gewone bestaan van Vlaanderen. De aandoening van hem, die het schreef doet U, op uwe beurte, aan. Het overweldigt U met al zijn blij vertrouwen in het leven.
Conscience heeft zeker nooit gekend de Levensliefde, zooals we ze nu opvatten, die laaie, wilde drift voor het leven, die naakte, ruwe, barbaarsche adoratie van een Whitman, een Verhaeren, die als een modern epos klinkt, de basis van een soort modern evangelie daarstelt, die met al haar wortels diep in de gronden van dezen tijd al haar sap en haar gist zuigt en als de warme, nauwe omhelzing van den tijd zelf is, de vereeniging en de overgave aan een geest van lyrisch pantheisme, van bandelooze passie, van onstuimige menschenverbroedering, die als een instinct is zoo geweldig en als een wet zoo gebiedend - die het leven verheerlijkt en schoon vindt tot in zijne ontaardingen, tot in zijne verrotting, tot in zijn kwaad en den mensch bemint zelfs als misdadiger.
Conscience is sentimenteeler. Zijne liefde is de stille liefde van een stil man, die uit het volk was gesproten, in het volk was opgegroeid en het volk kende en er trouw aan bleef tot zijn dood. Misschien mogen we hem niet zoo zeer betrachten als een eigenlijk proletariër dan als een ‘kleinburger’; de kleine burger die hij was, belijdt zich in zijn leven en in zijn werk. Zonder eclectische cultuur, zonder ideologische overtuiging, zonder heel uitgestrekte wereldkennis, maar met aandoening, sloeg hij gade het gedoe van zijn volk, bewonderde hij de taaiheid en het geduld van zijn labeur. De kreet van vrijmaking, de eisch van maatschappelijke ontvoogding hadden nog niet geklonken, de sociale problemas die zich thans opdringen, waren nog niet gesteld. En al hadden ze reeds bestaan, al had het rumoer der nieuwe wereld gejoeld, hij had het waarschijnlijk niet gezien of niet gehoord. Hij leefde teruggetrokken, eenzaam. De kans volksleider te worden, stootte, hij af, al bood ze zich verscheidene malen aan, gedurende zijne loopbaan. Het lag niet in zijn aard te regeeren. Hij hield te veel van zijn vrij leven, van zijne droomerijen, van zijne verteederingen. Daarom waarschijnlijk draagt zijn werk niet het merk der zelfstandigheid van een tijd;
| |
| |
zoo blijkt het ook een beetje verouderd met al zijn idyllisme. En na overweging, dunkt me dat het meer een werk van verteedering is, van aandoening dan een werkelijk werk van liefde. De liefde is woester, onrustiger, pijnlijker. Conscience beteekent rust, betrouwen en gelatenheid.
Hij kende het volk, hij zag hoe het noch door tegenslag, noch door ziekte, noch door armoede, noch door verdrukking werd geknakt, hoe het gedurig - na wat kortstondige ontmoediging - weer aanhief zijn lied en heropnam zijn taak, hoe het schoon en heldhaftig was daardoor in al de oogenblikken van zijn leven. In dat zicht, putte hij vertrouwen in het menschdom; hij geloofde aan de grondige goedheid der menschen, vooral aan de deugd van het volk, aan de betering der boozen en den inkeer der verdwaalden; hij huldigde in zijne romans den moed en de opoffering, het geduld en de verdraagzaamheid, de ontbering en de liefde, de zachtheid en de vergevensgezindheid. In zijne romans, eindigen de goeden toch met te overwinnen en beloond te worden, de boozen worden gekasteid en vernederd of krijgen berouw; de ongelukkige verliefden trouwen niettegenstaande al, ‘en leven gelukkig en krijgen vele kinderen’. Hij zag het volk schoon, schooner dan het werkelijk is, zelf te schoon om in de ontzetting van het erge kwaad te dringen. Hij deed er een glans van stille schoonheid over stralen. Die schoonheid die hij aan het volk leent, maakt van zekere zijner romans werkelijke idyllen; denk op De Loteling, op Bavo en Lieveken, op De arme Edelman, op Het IJzeren graf, idyllen uit het volksleven. Zijne kunst werd aldus niet zoo zeer een expressie van levensvereering - dwars door alles heen, tot in de zonde, tot in den val - als wel van levensblijheid. Is het de rol van den dichter te toonen dat het leven schoon en vreugdig is? Conscience meende het. Hij sloot half zijne oogen om dat perspectief te verkrijgen, zooals de wandelaar doet die bij avond in de gulden deemstering van den zonneval, een heerlijker panorama wenscht te aanschouwen, waarin al de harde hoeken zullen weggevaagd zijn, al de schaduwen opgeklaard, heel de hemel
vereffend in de zachtheid van het schemerend avondgoud. Hij stopte zijne ooren een beetje toe ook, om niet de al te rauwe kreten van opstand, de al te verscheurende snikken te moeten hooren.
| |
| |
Hij heeft in geen enkelen zijner romans gegeven dat beeld van lijden, van ellende, van verschrompeling, van ontaarding en verdierlijking dat van het menschelijke leven soms maakt de vreeselijkste hel die kan worden ingedacht, dat schrikkelijke, tragische beeld ons later gegeven door de Russen en Noren, door Flaubert en Zola. Daarom weigeren onze koelere, bewustere geesten in Conscience te herkennen een groot volksschrijver. Hij stond te veel nog boven het volk, ter wille van zijn optimisme, ter wille van zijne gelatenheid, ter wille van zijne voorzichtigheid en ter wille van zijn onschuld misschien, ter wille van zijn koppig vertrouwen en zijn onomstootbare hoop. Hij wou niet anders geven dan boeken van eer, goedheid en schoonheid, om de menschen op te beuren, te versterken en te troosten. Hij zou het vermoedelijk als een misdaad hebben aangezien van zijnentwege indien hij ooit hadde durven schrijven een boek van opstand, van aanklacht, van wrangen nood, dat moe zou maken, moedeloos en bitter. Tot zelfs de schaduwkanten die hij op een hoekje van zijn idyllisch levenstooneel werpt, doen beter uitschijnen de zonnige klaarte van het geheel en de distels en doornen die hij zaait stikken onder de tiering der rozen die elders onder zijne pen ontluiken.
Het idyllisch idealisme van Conscience is dus ten uiterste begrensd, even beperkt als het melodramatiek realisme van enkele romanciers uit latere tijden. Hij had een beetje de conventie van het schoone zooals anderen onder de conventie van het leelijke mank gaan.
Nu sluit deze opmerking geenszins uit dat Conscience in zijne romans het ‘leelijke’ erkende; vooral in zijne laatste werken is er te bespeuren eene zekere evolutie naar dat soort ‘realisme’... Maar daar hij leefde in de romantische tijdssfeer, wordt bij hem de expressie der driften altijd tot het uiterste gedreven: langs den eenen kant, overdreven expressie van het goed, legendarische deugd, bovenmenschelijke energie, sublieme opoffering; langs den anderen kant, overdreven expressie van het kwaad, duivelachtige sluwheid, opperste verlaging. De eenen zijn voorbeelden van ridderlijkheid, heiligen en helden, de anderen schelmen en schurken, booswichten en verraders van allerergst allooi. Hij nuanceerde weinig zijne menschen, omdat zijne psychologie, in den grond, heel oppervlakkig, eenvoudig was; in de meeste der
| |
| |
eenlingen die hij voorstelt leeft niet zoozeer eene individueele ziel als wel een princiep van algemeenheid, een soort symbool van een deugd of een ondeugd Zijne personnages kennen niet de tragische tegenspraak der instincten, die pijnigende dubbelheid van het ‘ik’. Ze incarneeren feitelijk een type, een goed of kwaad type: de gierigaard, de dronkaard, de wellusteling, de held, de heilige, de verliefde, de arme enz. enz. Slechts de algemeene trekken van het type dat ze vertegenwoordigen zijn dan in hunne psychologie aangegeven; ze zijn niet doordiept, niet doorgrond, niet begrepen in volledigheid. Ze blijven schematiek, gevoelerige creaties van een simpel-romantisch hart, en soms maken ze gebaren die een beetje theatraal zijn... Ofschoon vele dezer personnages volkshelden zijn, hebben ze een gevoel dat gevoelerigheid is of overgevoeligheid: Conscience beeldde ze te weinig objectief uit, te weinig als dramatieker. Ze spiegelen weer zijn eigen hart. Kwam het Conscience ten stade dat hij zoo weinig ‘artist’ was? Levende in denzelfden tijd maar elders, hadde hij voorzeker een heel ander werk voortgebracht.
Hij is een romantieker, ja, maar door en door een Vlaamsch romantieker, zooals hij het door het leven werd gemaakt. Neem een pastoralen roman van George Sand - den besten, bijv. La Petite Fadette - of een heroïken roman van Walter Scott en leg ze naast Concience's soortgelijke producten: ofschoon komende van menschen die dan toch allen ‘romantiekers’ zijn, wat een verschil! De uitleg van die verscheidenheid vindt men echter wanneer men eenvoudig het leven van die verschillende schrijvers nagaat, het midden waarin ze leefden, hun socialen stand enz.
En zoo believe het U Conscience even te volgen in zijn levenswandel - met hem een deel zijner jeugd vooral te herleven... Neem hem zelf als gids: hij liet eene Geschiedenis mijner jeugd na, die uiterst belangrijk is als document voor zijn kennis als mensch en voor het begrip van zijn kunstenaarsschap...
Hij was de zoon van heel eenvoudige ouders, kreeg een weinig verzorgde opvoeding en leefde vooral op straat. Met zijne kameraden liep hij langs de Schelde, ging op de werf naar de schepen kijken, hij speelde met hen blindemanneken of joeg den top op, maar liefst zat hij op een keldergat, bij vallenden avond, wonder- | |
| |
bare sprookjes en legenden te vertellen. Tehuis las hij in de oude boeken de boeiende avonturen van de scheepsvaarders. Hij was nochtans dikwijls ziek en zwak, daarom een beetje schuw en beschaamd. Heel jong verloor hij zijne moeder; zoo vergrootte zijn inwendige vereenzaming. Van in den beginne was hij een droomer... Na de dood van zijn moeder, besloot zijn vader naar den buiten te gaan wonen, in een soort groote kajuit uit planken gemaakt, die hij zelf ineentimmerde. Hendrik telde nauwelijks 11 jaar; hij leerde nu de natuur beter kennen; hij zag het spel der zonne na, lag uren gebogen over het gras om er het gewoel der mieren na te gaan, volgde de gonzende vlucht der bijen, onderscheidde de verschillende kruiden en bloemen. Zijn teeder hart verweekte meer en meer. Maar de tijd brak aan dat hij man genoeg werd om mede het gezin te helpen steunen; zijn vader dwong hem eene plaats van schoolmeester te aanvaarden, en hij gehoorzaamde. Nu kwamen de kwetsuren aan zijn hart, al de kleine pijnigingen van het leven; hij trok zich in zichzelven meer en meer terug en keerde, voor zijn troost, weer naar het land der vertelselkens die moeder hem zegde als hij knaap was, der legenden die zijne makkers hem, bij avondval, mededeelden, der avonturen die hij las in de enkele bestofte infolios van zijn vader's zeemansbibliotheek, van de geschiedenissen die hij zoo levendig en rumoerig had hooren vertolken door de welsprekende poppen van den ‘Poesjenellenkelder’, zoo kleurig en vaak had uitgebeeld gezien op de mannekensbladeren die hij met zijne Zondagscents kocht. Hij zette voort ook zijne wandeltochten door de oude Vlaamsche stad, met hare
smalle straatjes, hare uitgekantte gevels, hare lievevrouwebeelden en hare werf, die als een beeld der wereld was. De jonge droomer - beeldt hem u in met zijn fijngesneden, frisch gelaat en zijne gekroezelde lokken, lijk hij alleenig zwerft door stad en land - leefde aldus op in een innig geneuchte, vol teedere stemmigheid. Onder de freele schors, ontbrak het nochtans zijn hart niet aan moed. Nauwelijks ontvlamde de omwenteling van 1830 of Conscience deed zìch als vrijwilliger inschrijven; met het leger bezette hij langen tijd Limburg. Daar viel hij ziek, ondermijnd door de vermoeienis van het oorlogsleven, en weken lang verbleef hij in eene hut, verloren in de heide, liefdevol verpleegd door de schamele boeren.
| |
| |
't Is toen dat hij de heide leerde kennen, de prachtige heidestreek van Vlaanderen, die hij heeft bezongen met zoo'n dichterlijke aandoening en waarvan hij de eerste van allen de droeve, melankolische en stillende schoonheid heeft begrepen en doen waardeeren. Na den oorlog, kwam hij in kennis met de overtuigde Vlamingen van toen: Willems, Van Rywyck, Wappers, vereenigd in den bond ‘De Olijftak’. Daar naakte voor 't eerst in hem het verlangen, het voorbeeld volgend van Theo van Ryswyck die alras zijn boezemvriend werd, ook te schrijven.
Het was als een lang voor onmogelijk gehouden droom die zich vóór zijne oogen opende; hij begreep plotseling de muziek van zijne ziel. Hij gaf in 1837, Het Wonderjaar en in 1838, De Leeuw van Vlaanderen. Onverpoosd ging hij daarna voort, lijk eenen weelderigen boom die jaar na jaar een rijken oogst van vruchten afwerpt; hij was een boom die vruchten droeg tot bij zijn sterven. En wanneer na de verschijning van zijn Leeuw van Vlaanderen de roem kwam, bleef Conscience eenvoudig en naïef gelijk hij heel zijne jeugd was geweest. Uit den overvloed van zijn mild hart en van zijne droomvolle verbeelding, liet hij geworden zijn werk. Hij bleef de frissche, geestdriftige en simpele volksjongen van Antwerpen, de romantische en verliefde jongeling uit den ‘Groenen Hoek’. Zoo bleef hij tot het einde: eeuwig jong en edel, vol droom en betrouwen.
Zoo'n leven doet beter een werk als dat van Conscience begrijpen. Het gepassionneerde romantisme van een Sand wordt bij hem een sentimenteel romantisme, dat landelijker is, reiner en vreedzamer. In die formuul, geloof ik, kunnen we heel Conscience's arbeid samenvatten - zooals we uit het feit dat het volk die formuul heeft begrepen, kunnen afleiden heel zijne gunst en al zijn bijval.
Onze Vlaamsche dagbladen zijn op dit oogenblik gevuld met artikels over Conscience, waarin zijne gezonde, teedere, aandoenlijke kunst met haar goedig, zonnig en opwekkend optimisme, wordt gesteld tegenover het dof en naar, zwartgrillig realisme van de huidige producten onzer literatuur, en natuurlijk wordt daar dan, om te eindigen, bijgevoegd dat Vlaanderen weer wachtend is op een schrijver die opnieuw lente en vreugd en lach zal weven door zijn werk en ons het sombere afschilderen
| |
| |
van realistische toestanden door de kunstmatige letterknutselarij van heden misdreven, zal doen vergeten.
Indien de inspiratie van dergelijke opstelletjes niet zoo naïef en hun inzicht zoo braaf waren, zou men zich bij het lezen van zulk gezanik moeten boos maken. Conscience moet er, bij gelegenheid van zijn eeuwfeest, weer eens als voorwendsel dienen voor eene propaganda van ‘volksliteratuur’ die in feite dan bestaat uit De Brooddraagster, De bultenaar, Mignon en andere producten van de romanfeuilleton-fabrieken. Het ergste misverstand over wat volkskunst is en zijn moet, ligt aan dergelijke polemieken (wanneer ze rechtzinnig bedoeld zijn) ten gronde. 't Is al te simplistisch te beweren dat het noodig is gelijk Conscience te schrijven om bij het ‘volk’ ingang te vinden. Alles hangt af van de graad van ontwikkeling van dat ‘volk’ of van dat zoogezegde ‘volk’; in Frankrijk worden Flaubert, Hugo, Musset enz. in honderd verschillende uitgaven gekocht, en zulks ofschoon ze heel weinig ‘volksch’ zijn, in den gemeenen zin dezes woords. Ik vind Conscience een pracht van verschijnsel voor zijn tijd, maar zou het hoogst noodlottig vinden hem op dit oogenblik zien school te maken, zooals enkele critici het in hun jubileum-koorts wel wenschen. Men herbegint nooit een verleden werk, men gaat mede met zijn tijd en met den wisselenden stroom van het leven. Men vergenoege zich in Conscience al de gaven te erkennen waar hij over beschikt en men leere bij hem, wat er te leeren bij valt. In zoo verre, is er en mag er spraak zijn bij de Vlaamsche jongeren van een terugkeer naar de traditie en een aanvaarden van de Conscience-discipliën. 't Is voorzeker waar dat de tijd der ‘ivoren torens’ voorbij is.
Wat we bij Conscience als voorbeeld kunnen nemen? Zijne scheppingskracht - zijnen compositie-zin - zijne verbeelding - zijne verscheidenheid, zonder meer...
Hij is een prachtig voorbeeld van literaire ‘weelde’ want zooals alle grooten in literatuur werkte hij overvloedig, stapelend roman op roman, onverpoosd aan het werk, gedurig in barensnood van nieuw leven, in drang van schrijven, zijne verbeelding ontstoken en koortsig. En hij dierf - zich steunend op die verbeelding - alle genren aan, de meest verscheidene boeken leverend, dan den avonturenroman - Het Goudland; Batavia -
| |
| |
dan den zedenroman - Wat een moeder lijden kan, Siska van Rozewael - dan den geschiedkundigen roman - Jacob van Artevelde, De burgemeester van Luik e.a. - luimige romans gelijk Het geluk van rijk te zijn en tragische zooals Menschenbloed. En uit allen spreekt werkelijk levendige verbeelding, allen zijn ze afwisselend en boeiend, getuigend van kracht. We kunnen vooral bij Conscience leeren wat een ‘roman’ is, hoe men een ‘roman’ moet schrijven. Hij bezat eenen uitzonderlijken brio, eene zeer opmerkelijke behendigheid voor wat betreft de samenstelling van een verhaal. Ongedwongen en onderhoudend is zijn trant, levendig en vol beweging.
Niemand heeft nog hier te lande een boek geschreven zoo grootsch, zoo statig, zoo episch als De Leeuw van Vlaanderen; Rooses zegt te recht dat hij met dit ‘boek niet alleen zijn volk leerde lezen, maar het leerde leven en strijden voor het leven’. De beschrijving van den Groeningenslag is van een geweld, een sterkte, een beweging die we sedert dien niet meer in een Vlaamschen geschiedkundigen roman hebben aangetroffen, en dergelijke hoedanigheden ontdekt men eveneens in De Kerels van Vlaanderen, in Jacob van Artevelde, in De Boerenkrijg. Men vindt zeker niet in die romans die fijne, complexe atmosfeer van een tijd, zooals men ze aan de broze detailkunst van overbewuste historie-uitbeelders als Van Oordt, Van Schendel e. a dankt, in boeken waar de menschen in te voorschijn treden met eene plastiek zoo scherp als die van de heiligen en ridders die we op de kerkgevels der middeleeuwen bewonderen, gekleurd als gestalten van Gobelin-tapijten. Conscience heeft niet die kleur, die plastiek zoo innig gesnapt, maar in hém wat een jool, wat een leven, wat een geweld! Hij vat de tijd samen in eene groote synthese, die dreunt met het zware stemgeluid van een heldendichter in proza; hij ziet den tijd met den starren blik eens zieners en eigenlijk niet met den keurenden blik van een artist. Hij werpt op den tijd zijn geestdrift van vaderlander, zoekend naar voorbeelden van heldendom die hij zal kunnen doen rijzen vóór de oogen van zijn volk als zuilen. 't Is vooral uit zijne goede historische romans dat spreekt het bezonder talent van Conscience, de Dumas van Vlaanderen, bouwer van heldenboeken...
Ik weet heel goed wat er aan De Leeuw van Vlaanderen
| |
| |
ontbreekt - maar ik weet ook wat kracht erin zit en wat een leven - en om dat leven blijf ik hem gedenken als het meesterstuk van den Vlaamschen historischen roman, en ik vergeet gereedelijk zijnen gevoelerigen toon, zijne soms zoo oppervlakkige poezie, zijne schreeuwerige opgetogenheid. Ik huldig het leven van den Leeuw van Vlaanderen omdat er in de Vlaamsche literatuur te weinig leven en te weinig epiek is...
Het zou hier de plaats zijn uit te wijden over de historische waarde van Conscience zelf, stichter van den Vlaamschen roman - maar dit zou ons te verre leiden. We erkennen, overigens, allen dit belang...
Gekomen nà Conscience, kan dus - zooals men uit deze studie wellicht heeft opgemaakt - eene nieuwe literaire jeugd nochtans dien patriark onzer letteren blijven huldigen. We zijn bewustere, ongerustere, gecompliceerdere menschen, we willen ons werk lijk een hoogen paal in volle werkelijkheid planten, we gaan gebukt onder den zwaren last der driften en kennen de cynische waarheden van de wereld, we zoeken naar nerveuzere, meer genuanceerde uitdrukking van gevoel, naar schoonzingende en lichte woordkunst, we zijn een nieuw geslacht. En als zulks juist zullen we, zonder Conscience te willen herbeginnen, hem onze dankbare herinnering wijden. In hem leeft een deel der schoonheid van Vlaanderen.. Hij was anders, slechter en beter dan wij...
|
|