| |
| |
| |
Binnenlandsche staatkundige kroniek door Frans Netscher.
Een bekende Hollandsche spreekwijze, zoo juist passend in het land met zijn honderden bruggetjes, zegt, dat men geen ho! moet roepen voordat de brug neer is.
De juistheid daarvan bleek ons opnieuw eenige dagen nadat ‘De Nieuwe Gids’ met ons laatste artikel verschenen was.
De vorige maand zeiden we in het kort aperçu, dat we gaven over den stand der behandeling van verschillende sociale wetten in de Tweede-Kamer, dat 't zoo goed als zeker was, dat de Bakkerswet, waarover toen de eindstemming nog moest plaats hebben, zou worden aangenomen.
En eenige dagen later was die wet verworpen.
Wie had dat verwacht?
Niemand. Of zoo goed als niemand.
Zelfs de avond vóór de stemming was er nog geen vuiltje aan de lucht; in geen enkele krant was die mogelijkheid voorzien; niemand die een oogenblik daaraan gedacht had.
Wel was 't bekend, dat voor velen, na de verwerping van de amendementen van de heeren Bos en Snoek Henckemans, die de mogelijkheid van nachtarbeid in bakkerijen, waar het ploegenstelsel bestond, in de wet hadden willen opnemen, de geheele wet onaanneemlijk was geworden en dat de stem van verschillende leden nu voor de wet verloren was, maar dat dit ten slotte nog op de afstemming zou uitloopen, neen, dit vermoeden was nog door niemand uitgesproken.
En tòch is 't zoover gekomen.
Maar wie is of zijn 't geweest, die deze nederlaag aan Minister Talma heeft of hebben bezorgd?
| |
| |
Nadat 't de socialisten waren geweest, die tijdens de behandeling der wet eenige malen het ministrieele leven van den heer Talma hadden gered, zijn 't per slot van rekening de coalitievrienden van dezen bewindsman geweest, die dit produkt zijner sociale wetgeving hebben doen schipbreuk lijden.
Hoe vreemd ziet de politieke konstellatie er op 't oogenblik dus uit! Welk een wild door elkander krioelen der politieke partijen! Velen hebben niet meer een eigen plaats en zijn meer te vinden waar men zou denken, dat zij thuis behoorden!
Een deel van Rechts met de socialisten stemde vóór de wet, en het restant van Rechts met de geheele Linkerzijde - met uitzondering van D. de Klerk, die misschien de stembus van 1913 in het voor hem zoo zwakke distrikt Rotterdam II, een arbeiderswijk, al zag staan - vormde de meerderheid, die de Bakkerswet deed sneuvelen.
Maar eenige van Talma's coalitievrienden waren voor de stemming weggeloopen. En Dr. Kuyper was op dit gewichtige moment weer buiten-af.
Zoo staat 't nu.
En wat thans? Zullen we nu heelemaal geen Bakkerswet in Nederland krijgen? Zullen de arme nachtzwoegers in de bakkerijen nu aan de willekeur der patroons, aan de grillen van een genotzuchtig publiek en aan de wreedheden van de konkurrentie tusschen de grootere en kleinere bakkers overgeleverd blijven?
Neen - als de geruchten in de pers waarheid bevatten. Die toch heeft dezer dagen het bericht gebracht, dat eenige kamerleden voornemens zouden zijn een nieuw ontwerp voor een Bakkerswet in te dienen, waarin dan rekening zou worden gehouden met de bezwaren, die men van eenige zijden tegen het afgestemde ontwerp had doen hooren. En we gelooven, dat dit de goede weg is, om uit de moeilijkheid te komen, waarin de koppige vasthoudendheid van den Minister aan vooropgezette meeningen onze wetgeving gebracht heeft.
Intusschen hebben de socialisten weer munt geslagen uit deze afstemming en kloppen zij een enorm succes uit druk bezochte bakkersvergaderingen, waar natuurlijk in booze woorden wordt afgegeven op de tegenstemmers, die den armen bakkers geen behoorlijke nachtrust zouden gunnen. Dat die snoode liberalen
| |
| |
van allerlei kleur, die wel hun mond vol hebben over de belangen der arbeiders, maar als 't er op aan komt niets voor hen doen, daarbij ook een veer moeten laten, behoeft natuurlijk wel geen verzekering.
Daarom is 't misschien niet ondienstig hier een enkel woord te zeggen over de motieven, die de vrijzinnig-demokraten bewogen hebben om, nadat zij vergeefs beproefd hadden verbeteringen in het ontwerp-Talma aan te brengen, ten slotte tegen te stemmen.
Zooals het ontwerp luidde, beteekende het een doodsteek voor het grootbedrijf, waar over 't algemeen de arbeidsvoorwaarden voor de gezellen beter zijn dan in het kleinbedrijf. Ware het amendement van Dr. Bos aangenomen, dan zou dit beteekend hebben, dat ongeveer 95 pCt. der gezellen voortaan geen nachtarbeid in de bakkerijen meer had behoeven te verrichten, terwijl de overige 5 pCt., die in het grootbedrijf met ononderbroken bedrijfskontinuatie een achturigen arbeidsdag zouden hebben gekregen met van elke drie weken telkens twee weken nachtrust en één week acht uur nachtarbeid (drieploegenstelsel).
Tegen den prijs van dit onmogelijk te maken, wilden de vrijzinnig-demokraten het ontwerp-Talma niet koopen. Zij wilden hun stem niet geven aan een wet, die koketteerde met een middenstandspolitiek op-zijn-smalst. Zij voelden weinig voor een wet, die gericht was tegen het grootbedrijf, waarin de arbeidsvoorwaarden op 't oogenblik voor de gezellen over 't algemeen nog 't gunstigst zijn.
De heer Talma had zich gericht tegen den vooruitgang van een bedrijf, waarin met het jaar voor de daarin werkenden de arbeidskondities beter worden. Alleen zij, die slechts naar één stand in de maatschappij kijken, met voorbijzien van de belangen van andere groepen van burgers, die met hun allen toch het maatschappelijk samenstel vormen, konden hun steun aan zulk een pogen geven en aan zulk een eenzijdige manier van wetten maken hun stem verleenen.
En dat de vrijzinnig-demokraten daarin niet mee zijn gegaan, spreekt dus wel vanzelf van een partij, die aan alle elementen in de maatschappij gelegenheid wil geven om zich te ontwikkelen.
| |
| |
Maar er is nog iets ànders en iets méér.
Het is namelijk wel merkwaardig dat waar de socialisten in ons land er zoo op staan, dat de nachtarbeid in de bakkerijen wordt afgeschaft - zóó zelfs, dat zij zich door een nonpussumus van den heer Talma zoo lieten imponeeren, dat zij tegen het drieploegen-amendement stemden - hun partijgenooten in het buitenland daar nog wel even anders over denken.
We vernamen daar onlangs een sterk staaltje van.
Een bekende vrijzinnig-demokraat, die niet lang geleden in Oostenrijk was, bracht daar een bezoek aan een groote sociaal-demokratische coöperatieve bakkerij, zoo niet de grootste van het land, die onder leiding staat van een bekenden socialistischen voorman. Na den rondgang stelde hij zijn geleider de vraag, hoe 't daar nu met den nachtarbeid stond, of die daar nu was afgeschaft.
En hoe luidde het antwoord?
- ‘Nachtarbeid?... zoo zei men. Of die is afgeschaft? We denken er niet aan. Ons bedrijf staat en valt er mee’.
In die socialistische bakkerij zal natuurlijk het ploegenstelsel wel hebben gegolden, maar, men ziet, 't dat als de arbeidsvoorwaarden zoo goed mogelijk zijn geregeld, men in socialistische kringen nog wel eens verschillend denkt over den nachtarbeid wanneer de eigenaardigheden van het bedrijf de afschaffing op 't oogenblik nog bezwaarlijk maken.
Heeft de Kamer in de afgeloopen maand met de Bakkerswet dus negatieven arbeid verricht, tusschen de druppeltjes door heeft zij toch ook wat positiefs gedaan, want zij heeft tusschen die wet en de behandeling van de Ziekte- en Radenwet - dat andere onderdeel van Talma's sociale wetgeving - toch nog kans gezien een andere wet aan te nemen. We bedoelen een nieuwe wet op de Militaire Rechtspleging.
Of ‘nieuw’ was ze nu eigenlijk niet, want het ontwerp lag al lang gereed en op behandeling te wachten, totdat de Kamer er zich eindelijk over ontfermd heeft. We kunnen over deze wet echter gevoeglijk zwijgen, omdat zij, behalve in den kleinen kring van Nederlandsche militairen, voor ons maatschappelijk leven van weinig beteekenis is.
Liever willen we hier iets zeggen over de behandeling der
| |
| |
Ziekte- en Radenwet, waarmee na de afdoening der Bakkerswet, een aanvang is gemaakt en waarbij de rechterzijde der Kamer een allerzonderlingst en allertreurigst figuur heeft gemaakt.
Die houding doet ons aan 't onsmakelijk doen van een zeker soort van beestjes denken, nml.: aan dat van zeker soort van schoothondjes van nette huize. Men weet, dat deze diertjes, ofschoon zij thuis vertroeteld worden en volop van het lekkerste eten krijgen, dikwijls de vieze gewoonte hebben van op straat allerlei vuil te eten of er zich in rond te wentelen. En de angstige en ontstelde meesteres roept dan uit: ‘'t Is onbegrijpelijk! Het beest heeft thuis toch alles wat het verlangt! Hoe komt zoo'n beest zoo!’ Maar de meesteres vergeet, dat een hond een hondennatuur heeft.
In hetzelfde geval verkeert de rechterzijde der Tweede-Kamer.
Deze heeft ook een hondennatuur.
Over 't algemeen van goeden huize - veel adellijke exemplaren worden er onder aangetroffen - en over een meerderheid beschikkend, dat zij zich het lekkerste parlementaire voedsel verschaffen kan, doet zij toch, zoodra zij zich over de parlementaire straten beweegt, allerviest en is zij niet afkeerig van allerlei vuil.
Wat er met de amendementen van den heer Lohman op de Ziektewet is voorgevallen, heeft het bewijs voor de hondennatuur van de rechterzijde geleverd.
Wat was hier het geval?
De heer Lohman kon zich niet vereenigen met de positie, die door Minister Talma aan de Raden van Arbeid tegenover de Ziekteverzekering was toegekend, en diende, bijna op het laatste oogenblik, een reeks van amendementen in, welke de geheele Radenwet vrijwel overbodig zou maken. Werden deze wijzigingen aangenomen, dan zou de wet van Talma een geheel ander aspekt krijgen. En zij waren dus van zeer groot belang. Geen wonder dus, dat men 't noodzakelijk vond, vooraleer ze in behandeling te nemen, ze naar de Kommissie van Voorbereiding te renvoyeeren, om er haar advies over te vernemen. Hiertoe werd dan ook besloten. En ziehier nu wat Dr. Kuyper den avond nadat dit besluit gevallen was in ‘De Standaard’ schreef:
| |
| |
‘Het uitstel dat de Kamer nam tot Woensdagmorgen, is ontoereikend.
‘De amendementenreeks van den heer De Savornin Lohman plaatst tegenover het ontwerp van den minister een geheel ander stelsel.
‘Daarover kan de Commissie van Voorbereiding, met haar Bijzitters, in zoo korten tijd geen oordeel vellen. De invoering toch van de Bijzitters heeft geen zin, of de Bijzitters moeten gerugsteund zijn door bespreking van de zaak in de onderscheidene clubs, waarin de Kamer verdeeld is.
‘Dit kon thans niet geschieden. De tijd was hiervoor veel te kort.
‘Meer nog.
‘Nu een geheel nieuw stelsel is aangediend, is het billijk, dat dit stelsel vooraf in de Afdeelingen worde onderzocht; dat het daarna eerst in de Commissie van Voorbereiding kome; dat daarop nieuwe besprekingen met den minister volgen; en dat er alsdan een geheel nieuw rapport aan de Kamer worde ingediend.
‘Stel toch, dat men aan het stelsel-Lohman de voorkeur gaf, dan moet er toch gelegenheid zijn, om ook hierop amendementen in te dienen, juist zooals op 't oorspronkelijk ontwerp.
‘Kan dit thans niet afloopen, dan blijft er niet anders over, dan de geheele behandeling op te schorten. Zooals nu de zaken liggen, is de Kamer niet in staat tot het vellen van een rijp oordeel.
‘Zeker, er ware nog een andere uitweg. Deze, dat de minister terstond het voorstel-Lohman onaannemelijk verklaarde.
‘Maar zou dit billijk zijn?
‘En, ging men hiertoe over, liep men dan geen gevaar een beslissing te krijgen, gelijk die op dit oogenblik door niemand wordt gewenscht?’
De antirevolutionaire leider vond het advies der Kommissie van Voorbereiding dus voor deze gewichtige zaak nog niet voldoende, maar wilde amendementen zelfs eerst in de afdeelingen laten onderzocht.
Zeer juist en zeer wijs.
| |
| |
En conform het advies van Dr. Kuyper kwam de Kommissie daarom ook bij de Kamer met het voorstel (dat met 4 stemmen tegen 1 genomen), om de amendementen naar de sekties ter onderzoek te verwijzen.
Maar toen gebeurde het ongelooflijke, waarop we boven al wezen.
Toen den volgenden dag dit voorstel van de kommissie in behandeling zou komen, trok de heer Lohman plotseling zijn amendementen weer in. Zich ongerust makend over een boos gezicht van den Minister, die allesbehalve in zijn nopjes was over het vooruitzicht, dat zijn Ziekte- en Radenwet door dit uitstel mogelijk vóór 1913 niet zou kunnen worden binnengehaald, trok hij zich druipstaartend terug en blies hij overhaast den aftocht. Hij trok zijn amendementen weer in.
En dat terwijl hij alle reden had om te kunnen vermoeden, dat het voorstel der kommissie kans had om aangenomen te worden, daar zijn amendementen in den smaak vielen van vele leden van Rechts en men aan de linkerzijde der Kamer er ook sympathiek tegenover stond.
De houding van den heer Lohman heeft men in de pers een ‘raadsel’ genoemd, want 't was toch niet aan te nemen, dat deze veteraan op parlementair gebied toen hij zijn amendementen indiende de gevolgen niet overzien zou hebben, en ook niet, dat hij ze niet zou hebben ingediend, indien hij niet overtuigd ware geweest, dat zijn stelsel beter was dan dat van den Minister! En zou hij nu zoo maar dit betere voor het, in zijn oogen, slechtere van den heer Talma laten loopen?
Een waar menschelijk en parlementair raadsel!
Maar daarmee was deze treurige geschiedenis echter nog niet uit, want toen de geestelijke vader van deze intellektueele kinderen ze in den steek liet, ontfermde een Unie-liberaal zich over hen en adopteerde ze. De heer Roodhuijzen diende daarop de amendementen opnieuw in.
De Kommissie van Voorbereiding moest nu wederom van raad dienen, en wat natuurlijker dan dat men meende te mogen verwachten, dat waar zij, toen de amendementen van den heer Lohman afkomstig waren, van meening was, dat een voorafgaand onderzoek in de afdeelingen noodig was, zij dit ook zou adviseeren nu die amendementen op naam van een ander waren overgegaan
| |
| |
en het wezen van de zaak dus hetzelfde was gebleven. Maar neen! Nu kwam de Kommissie tot een tegenovergestelde konklusie, want haar meerderheid zag nu eensklaps de wenschelijkheid van een afdeelingsonderzoek niet meer in. De twee rechtsche leden dezer kommissie, de heeren Nolens en Van Vliet, gaven zich zelf een slag in het aangezicht en een brevet van karakterloosheid door hun vorig advies te désavoueeren en over te loopen naar den heer De Visser, die van het begin af, zelfs toen de amendementen nog van den heer Lohman waren, tegen verwijzing naar de afdeelingen was geweest. Maar voor hen was ‘There are something in a name’ vooral omdat het een ‘linksche’ naam was.
Daarmee was 't echter nog niet uit. De Rechtsche hondjes van goeden huize vergastten zich nòg meer aan het parlementaire straatvuil.
Ook Dr. Kuyper ging nu meesmullen.
Dezelfde man, wiens advies in ‘De Standaard’ we hierboven woordelijk aanhaalden en waarin hij zich, niet waar, rondweg uitsprak voor een afdeelingsonderzoek, kwam, alsof er alweer geen vuiltje aan de lucht was, zich tegen dit onderzoek verklaren, alleen omdat de amendementen nu op naam van den heer Roodhuijzen stonden. Dat hij deze folte face met allerlei sophismen beproefde goed te praten, spreekt wel vanzelf van dezen politieken duikelpop.
En nu gebeurde, wat toen ook wel te verwachten was: de Kamer weigerde de amendementen-Roodhuijzen in de sekties te gaan onderzoeken. Maar wat het comble was, is wel dit, dat tot de tegenstemmers ook behoorden... de heer Lohman zelf en de voorsteller van het afdeelingsonderzoek in ‘De Standaard’, dr. Kuyper!
En nadat de rechterzijde dit politieke heldenstuk en partij-immoraliteit had uitgehaald, werd een aanvang gemaakt met de behandeling der Ziekte- en Radenwet, welke weldra in zulk een verwarringsknoop geraakte, dat op dit moment nog niets te zeggen valt over de kansen van haar aanneming of verwerping.
Misschien dat we daarover de volgende maand wat meer weten.
|
|