| |
| |
| |
Binnenlandsche staatkundige kroniek door Frans Netscher.
De Bakkerswet, de zooveel besproken en uit de kringen der belanghebbenden zoo fel bestreden Bakkerswet, de met heftige weeën gebaarde Bakkerswet, is er nu eindelijk in eerste instantie door, of tenminste, bijna door, want de eindstemming moet er in de Tweede Kamer nog over plaats hebben.
Maar wetende hoe de partijen op het Binnenhof tegenover de wet staan, kan men er gerust op wezen, dat zij zal worden aangenomen.
Maar door wien?
Door de rechtsche meerderheid, door de reuzenmeerderheid van Rome en Dordt, door het zwarte blok, door de coalitievrienden van den heer Talma?
Neen!
Als de Bakkerswet er komt, dan zal 't zijn bij de gratie der sociaal-demokraten, door den hoogen gunst van Troelstra en de zijnen. De socialisten hebben het parlementaire leven van dezen rechtschen Minister gered!
Vreemd, schijnbaar ongelooflijk, maar tòch waar.
Er schuilt humor in, dat de partij, die dezen Minister sinds vier jaar in woord en beeld 't allerheftigst bestrijdt, die den heer Talma juist op grond zijner sociale wetgeving rusteloos harraseert, die geen Zaterdag laat voorbijgaan, zonder hem in ‘De Notenkraker’ als Minister van sociale wetgeving aan den spot prijs te geven, en week-aan-week in ‘Het Volk’ de arbeiders tegen de produkten van wetgevenden aard van dezen staatsman met dreigenden vinger waarschuwt - dat deze zelfde partij tot tweemaal toe in de afgeloopen maand den heer Talma heeft gered. Hadden de socialisten bij de behandeling dezer wet
| |
| |
niet rechts gestaan, deze antirevolutionaire Minister zou thans al niet meer op zijn Departement zetelen.
De heer Talma had maar te roepen: ‘past op; dit of dat amendement is onaanneemlijk voor mij’, of de socialisten snelden toe om hem de hand toe te steken om hem voor verdrinken te behoeden.
De zaak zat zoo.
Krachtens het door den heer Talma in zijn wet belichaamd beginsel zal het absoluut verboden zijn gedurende den nacht brood te bakken; slechts voor de alleen werkende bakkerspatroons, dus voor hen die geen personeel in hun dienst hebben en ergo niemand kunnen noodzaken voor hen 's nachts te werken, wordt een uitzondering gemaakt; die zullen dus in de bevoorrechte positie komen, dat zij hun klanten 's morgens wèl versch brood zullen kunnen leveren. Een bevoorrechting dus van het kleinbedrijf, ja, van het allerkleinste bedrijf, waarin de hygiënische toestanden en de arbeidsvoorwaarden 't allerslechtst zijn - men moet die kleine éénpersoonsbakkerijtjes op het platteland maar kennen. En dit ging onder de leus, dat men het bedrijf niet te veel aan banden mag leggen en niet te sterk ingrijpen in de individueele vrijheid van den bedrijfsondernemer.
Dit was verscheiden kamerleden echter niet naar den zin; dit ging hen te ver.
En dit was de reden, dat een tiental Unie-liberalen onder aanvoering van den heer Thomson een amendement indienden, om te bepalen, dat wèl nachtarbeid zou worden toegelaten in die bakkerijen, waar volgens het drieploegenstelsel (met een maximum nachtarbeid van 8 uren) wordt gewerkt, terwijl de heer Snoeck Henkemans zelfs nòg verder wilde gaan, en deze vrijstelling ook wilde verleenen voor bakkerijen met het tweeploegensysteem. Deze amendementen stonden de socialisten zoo aan, dat zij door den heer Schaper lieten verklaren, dat zij er waarschijnlijk voor zouden stemmen.
Maar toen gebeurde het.
De heer Talma, die geen handbreed van het stelsel van zijn wet wilde afwijken, verklaarde deze amendementen onaanneemlijk, waardoor hij dus niet alleen te kennen gaf, dat hij geen enkele concessie wou doen aan het grootbedrijf met zijn zooveel betere arbeidsvoorwaarden, maar ook, dat als de heer Thomson of
| |
| |
Snoeck Henkemans van de Kamer zijn zin kreeg, hij als Minister heen zou gaan. En dit had tot gevolg, dat de socialisten op hun aanvankelijk voornemen om vóór te stemmen, terug kwamen en daarmee hielpen om een voorsprong te bezorgen aan die kleine bakkerijtjes, waarin de toestanden voor de consumenten en voor de patroons, die er in werken, 't minst goed zijn.
Het amendement-Snoeck Henkemans werd met 45 tegen 34 stemmen en dat van de heeren Thomson c.s. met 52 tegen 38 stemmen verworpen. Hadden de socialisten hun steun aan het eerste amendement gegeven, dan zou 't zijn aangenomen met 41 tegen 38 stemmen en zou waarschijnlijk het daardoor gewijzigde amendement-Thomson ook wel door de Kamer zijn geaccepteerd.
Maar 't heeft zoo niet mogen zijn - de socialisten hebben den Minister der ‘sociale wetgeving’ bij de haren uit de sloot gehaald. En de plaat, die De Winter in ‘De Wereld’ van 25 Mei aan deze gebeurtenis wijdde, teekende den toestand dan ook zeer juist: - men ziet Talma bezig een handwagen, volgeladen met sociale wetten, tegen een brug op te duwen; maar het vrachtje is hem blijkbaar te zwaar; en hij zou zijn karretje er dan ook niet bovenop gekregen hebben als Schaper er niet een lijntje aan had vastgemaakt en mee had helpen trekken, zooals op de Amsterdamsche sluizen de zware handwagens door een los man worden geholpen.
De motiveering van deze houding door de socialisten is deze, dat men den val van Minister Talma niet wilde riskeeren, omdat met zijn heengaan tevens de Bakkerswet zou zijn ingetrokken. Voor de bakkers zou dan in den eersten tijd niets zijn gedaan, en men meende van dien kant, dat 't beter was deze wet aan te nemen dan op 't oogenblik heelemaal niets voor deze kategorie van nachtarbeiders te doen. Omdat men nu ineens niet dadelijk àlles krijgen kon wat men hebben wilde - zoo redeneerde men - was 't nog niet gewettigd om af te stemmen wat nu aangeboden werd.
Moet dit op een veranderde zienswijze duiden bij de socialistische kamerfraktie? Want zóó hebben zij toch niet altijd geredeneerd en gehandeld! Stemden zij indertijd niet tegen de Leerplichtwet omdat zij toen niet alles krijgen konden wat zij wenschten, nml: de verplichting van schoolvoeding en kleeding? En dan, hadden de bakkers, als Talma was heengegaan, nu
| |
| |
werkelijk zoo lang behoeven te wachten om geholpen te worden? We gelooven van niet. Het Kabinet in zijn geheel was natuurlijk niet opgestapt; men had wel een lap op het gat in het Ministerie gezet; en voor den heer Talma was gauw genoeg een opvolger gevonden. Welnu, deze had dan spoedig met een nieuw wetsontwerp gereed kunnen zijn, als hij geweten had, dat de Kamer vrijstelling van nachtarbeid wilde geven aan bakkersbedrijven, die het twee- of drieploegenstelsel toepassen; een kleine omwerking van of toevoeging aan het ontwerp-Talma had in eenige weken klaar kunnen wezen en in het begin van het volgend jaar waren de bakkersgezellen ook geholpen geweest.
En, bovendien, wat zal de Eerste-Kamer nu doen, als de Bakkerswet, door de Tweede-Kamer aangenomen, ten slotte aan haar oordeel wordt onderworpen? Zal zij, juist omdat men aan de bedrijfsmogelijkheden van het Grootbedrijf niet is tegemoet gekomen, daarin geen aanleiding vinden om dit produkt van Talma's ‘sociale wetgeving’ af te stemmen? Men zegt, dat daar kans op is, omdat de grootkapitalisten aan die zijde van het Binnenhof waarschijnlijk meer zullen voelen voor het Groot- dan voor het Kleinbedrijf.
Maar nog iets ànders: - zou de heer Talma, zelfs na aanneming van bovenvermelde amendementen, ofschoon deze voor hem ‘onaanneemlijk’ waren, werkelijk zijn opgestapt? Of zou hij zich de politieke lenigheid en stoelvastheid van zijn kollega Wentholt hebben eigen gemaakt, en zijn blijven zitten?
Die is men echter gelukkig kwijt. Minister Wentholt bedoelen we natuurlijk. Maar 't heeft moeite gekost. Men wist, dat hij een held was in... 't zitten blijven, en dat er heel wat gebeuren moest eer hij aanspraak zou gaan maken op zijn pensioen. Hij had een dikke huid. Een fijngevoelig man was in zijn plaats toch al lang heengegaan.
Maar eindelijk en ten laatste is hij dan nu toch geloosd, en bij de Marine heeft men hem het heilige kruis nagegeven. ‘Dat is een opruiming, een opluchting!’ heeft men van Nieuwediep tot Hellevoet gezucht. En dat is 't ook. Als er ooit een man is geweest, die door de politiek zijn naam verloren, en er zijn karakter, in de algemeene achting, bij ingeboet heeft, dan is 't zeker deze oud-zee-officier geweest, die met huid en haar van
| |
| |
een linksch naar een rechtsch kabinet was overgegaan. En in 't laatste jaar ging 't zelfs zoover, dat zijn naam tot een voorwerp van aanfluiting was geworden.
Maar nu zijn we hem dan gelukkig toch kwijt, deze man met een branie-karakter, deze Jan Kanon, deze politieke schijn-athleet met voeten van leem. Weg, weg, voor goed weg, met zijn schip van 7600 ton, dat niet schieten en niet vluchten kon, en dat zeven millioen had moeten kosten.
Met 63 tegen 26 stemmen werd in de afgeloopen maand zijn aanvrage tot bouw van een nieuw oorlogsschip door de Tweede-Kamer verworpen. En wat 't teekenende en merkwaardige van deze stemming was, is, dat de anti-ministrieele meerderheid, die hem deed sneuvelen, niet alleen uit leden van links, maar voor een deel ook uit katholieken en antirevolutionairen bestond, zoodat de eigen coalitiegenooten van dit Ministerie hebben meegeholpen om den heer Wentholt den nek om te draaien.
Deze val van den Minister van Marine is tevens een moreele nederlaag voor Dr. Kuyper geweest. Want toen deze in den loop der diskussies zag, dat 't voor den heer Wentholt mis ging loopen, had hij in ‘De Standaard’ alarm geblazen en aangespoord het Kabinet toch te steunen. Maar dit hielp niet meer; de leiding was hem alreeds ontglipt en men luisterde niet meer naar zijn stem. Men liet hem staan en accepteerde de leiding van den heer Lohman tegen de wet. En toen 't op stemmen aankwam, schaarden zich van de 49 aanwezige leden van Rechts 23 leden achter den heer Lohman, van welken elf katholieken en zelfs 2 antirevolutionairen.
Zoo is de man gevallen, die een hoogst verdienstelijk vlagofficier als de heer Van den Bosch opofferde aan den vlootdominee. Zoo is hij afgemaakt onder de haat en 't schouderophalen van de geheele Marine. Zoo is hij moeten heengaan, omdat hij het geheele korps zee-officieren tegen zich had en niemand zijn schip kon of durfde verdedigen. Als een uitgestootene moest hij heen.
De woorden, die het enfant terrible der Kamer, de heer Duijs, uitriep toen de stemming over het schip bekend was geworden en de heer Wentholt zijn portefeuille pakte om heen te gaan, nml: ‘Nu kan hij weer liberaal worden!’, drukten, hoewel vlijmend en beleedigend, toch de denkwijze van velen uit over
| |
| |
de beginselvastheid van dezen bewindsman, die op zijn ouden dag nog aan ‘vromigheid was gaan doen.’
Niet alleen beladen met de haat van de gansche Marine is hij nu opgestapt, maar betreurt door niemand, is de heer Wentholt uit het Lange Voorhout verdwenen.
Maar wie zal nu zijn opvolger worden? Bevatten de geruchten waarheid, dan zou het voornemen bestaan om voorloopig nog geen definitieve Minister van Marine te benoemen, maar de loop der zaken eerst nog eens aan te zien. Die voorloopige toestand zou dan tot Juni van het volgend jaar moeten duren. Want de heer Heemskerk schijnt te willen afwachten, wat de uitspraak van den volgenden stembusstrijd zal wezen, om dan te bepalen wat er met de bezetting van het Departement van Marine zal gebeuren. Als de kiezers de rechtsche coalitie eens ontrouw werden, dan ware 't toch de moeite niet geweest een opvolger van den heer Wentholt te benoemen. En bovendien, hangende die uitspraak, zou 't nog de vraag wezen, of men een geschikte opvolger zou kunnen vinden, want een marineman met een goede positie zou zich nog wel tweemaal bedenken die positie op te geven met de risico voor oogen om mogelijk over een jaar weer te moeten opstappen. Het oogenblik is dus uiterst ongeschikt om een bekwaam hoofd voor het Departement van Marine te vinden. Ook zegt men, dat opnieuw de vraag wordt overwogen, die al meermalen op het tapijt is gebracht, of 't nml: niet wenschelijk zou wezen, om de Departementen van Oorlog en van Marine thans samen te voegen en te vereenigen tot één Departement, en wel tot een Departement van Defensie.
Maar hoe dan ook - we zullen binnenkort wel hooren wat de plannen der regeering zijn, want men zal er in de Tweede Kamer, die op 't oogenblik bijeen is om de ziektewet te behandelen, wel eens bij den heer Heemskerk naar informeeren - in afwachting van wat beslist zal worden, is de Minister van Oorlog met het beheer van Marine ad interim belast en berijdt de heer Colijn dus momenteel twee paarden.
En nu nog enkele woorden over een zaak, die ons persoonlijk na aan 't hart ligt, nml: de behandeling van het Ouderdoms-vraagstuk in de Vrijzinnig-Demokratische Partij.
Nadat op het Congres dier partij, in het afgeloopen najaar
| |
| |
te Zutphen gehouden, de V.D.B. besloten had om zich in beginsel uit te spreken voor een Ouderdomspensioen, waarvoor de belanghebbenden een rechtstreeksche bijdrage zouden storten - met vrijstelling van diegenen, wier inkomen beneden een door de wet te bepalen minimum zou zijn - waren er nog eenige punten voor uitwerking van dit principe overgebleven, waarover de partij zich nog nader zou hebben uit te spreken. Er werd een kommissie benoemd, die deze vraagpunten zou formuleeren. En op het partijcongres, dat in de achter ons liggende vier weken te Scheveningen werd gehouden, had de V.D.B. nu een antwoord te geven o.m. op de volgende vragen:
a. | Zal de ouderdomsverzorging in beginsel alle mannen en vrouwen omvatten? |
b | Zal bij de regeling der bijdrage een bedrag van elk inkomen worden afgetrokken, waarover geen bijdrage zal worden berekend? |
c. | Zal een inkomensgrens worden gesteld, waarboven op uitkeering van ouderdomsrente geen aanspraak kan worden gemaakt? |
d. | Zal het bedrag dier bijdrage afhankelijk moeten worden gesteld van het inkomen van den belanghebbende? |
e. | Zullen de bijdragen door den Staat te betalen, volgens bovenstaande regelen, uitsluitend moeten worden gevonden uit de directe belastingen en het successierecht volgens de bepalingen van ons belastingprogram? |
En op alle deze vragen heeft het antwoord bevestigend geluid. Hiermee is dus nu uitgemaakt, dat iedereen (en dus niet alleen loontrekkenden) beschouwd zal worden als belanghebbende bij de Ouderdomsverzorging en dat iedereen (behalve die een inkomen hebben beneden een bestaansminimum) een rechtstreeksche bijdrage voor zijn eventueel pensioen zal moeten storten, hoe rijk hij momenteel ook moge wezen, want de rijke van vandaag kan de arme van morgen worden. Die pensioenbijdrage zal het karakter hebben van een ‘retributie’ d.w.z. dat een ieder slechts zal bijdragen in verhouding tot het belang, dat hij eventueel bij een pensioen zou kunnen hebben, m.a.w. dat bijv: een rijke slechts zal moeten betalen over dat gedeelte van zijn inkomen, waarover hij op zijn ouden dag een pensioen zou uitbetaald krijgen, dus niet over zijn geheele inkomen. Het bedrag, dat de Staat zal moeten bijdragen ter aanvulling van hetgeen te weinig
| |
| |
wordt ontvangen uit de rechtstreeksche retributies der aangeslagenen (o.a. tot betaling van het pensioen der armeren, die van 't betalen van een bijdrage zijn vrijgesteld) zal, volgens de beginselen der vrijzinnig-demokratische partij, moeten worden gevonden uit direkte belastingen, geheven op progressieven grondslag, dus naar draagkracht, en ook uit een progressief successierecht.
Hiermee heeft de V.D.B. een goed en dapper stuk werk gedaan.
Dapper, omdat deze partij 't heeft aangedurfd dit vraagstuk met al zijn gevolgen onder de oogen te zien, en er niet voor is teruggedeinsd niettegenstaande er in haar gelederen groot verschil van opinie over de oplossing van dit zeer opineuse vraagstuk heerschte en men zelfs duchtte, dat 't tot scheuring aanleiding zou kunnen geven.
En goed, omdat men nu voortaan weet, wat men aan den V.D.B. ten opzichte van de Ouderdomsverzorging heeft.
De vrijzinnig-demokraten zijn thans de eerste partij, die van de vage hoogte van een algemeen beginsel is afgedaald naar de realiteit eener mogelijke verwezenlijking eener pensionneering van oude mannen en vrouwen. De S.D.A.P. staat op het standpunt eener Staatspensionneering van hen, die 't noodig hebben; maar zij heeft nog niet gezegd, hoe dat pensioen er uit zal zien en uit welke bronnen het geld zal komen; de Liberale Unie wil liefst in de richting van een Staatspensioen, maar, behalve die vage algemeenheid, weet men niet wat zij nu eigenlijk wil en hoe zij 't zich voorstelt.
Maar de Vrijzinnig-demokratische Partij heeft nu een systeem tot in bizonderheden uitgewerkt, dat neerkomt op een gemengd stelsel van Staatspensioen voor de armsten, en een pensioen door een retributie gekocht door de overige belanghebbenden.
Zij heeft dus een eersten stap gezet op den weg van het Staatspensioen.
Wel nog niet voldoende voor de zuivere Staatspensionneerders, maar deze moeten zich organiseeren om later met een nieuwe poging tot verwezenlijking van hun beginsel in de Partij terug te komen.
Maar wanneer men bedenkt, hoe kort 't nog maar geleden is, dat men voor Staatspensioen de schouders ophaalde, is dit voor hen toch het begin van een moreele overwinnning geweest.
|
|