De Nieuwe Gids. Jaargang 27
(1912)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1074]
| |
I.Het begint duidelijk te worden, dat de Italianen, ziende in Tripolis niet verder te komen, aan hun onvoorzichtig begonnen strijd tegen Turkije een andere wending willen geven. Ongeveer acht maanden duurt nu de oorlog. En met aanwending van alle kracht heeft Italië het in Afrika nog niet verder kunnen brengen dan het bezetten van een smalle strook aan de kust, die het met een talrijke troepenmacht en een aanzienlijke vloot, met de grootste inspanning en moeite moet beschermen. Bij alle dapperheid, alle geestdrift, alle offervaardigheid der Italianen is het nog niet gelukt van het reusachtige Lybische gebied iets meer te occupeeren dan die kustplaatsen. Nu in de Lybische woestijn de zomer is aangebroken - de woestijnzomer, met ondraaglijke hitte bij dag, sterke afkoeling des nachts, - is er niet veel kans, dat voor het najaar een tocht naar het binnenland kan worden ondernomen, om de daar verzamelde Turken en Arabieren uiteen te slaan, en zóó de annexatie, die door de regeering is afgekondigd, door het parlement is goedgekeurd, tot een voldongen feit te maken. En als | |
[pagina 1075]
| |
dan, met alle hulpmiddelen waarover Italië beschikt, eindelijk tot den opmarsch wordt besloten, zal toch Tripolitanië eerst stap voor stap kunnen worden onderworpen en bezet - wat jaren kan duren. Dat begint men in Rome, na den roes der eerste gemakkelijke overwinningen, in te zien, en daarom heeft de regeering een anderen weg gezocht; men wil Turkije tot toegeven in Tripolis dwingen, door optreden in de Aegeische zee en aan de Dardanellen. De laatste poging is reeds gebleken een verkeerde te zijn. Italië kon geen beter middel bedenken, om Europa, dat tot nog toe zonder groote deelneming op den oorlog neerziet, in beweging te brengen en de neutrale mogendheden te noodzaken tot ingrijpen. Want er is wel geen land in Europa, dat geen politieke of economische belangen heeft bij het openhouden van den zeeweg tusschen de Middellandsche Zee en de Zwarte Zee. Al spoedig werden dan ook krachtige protesten vernomen tegen de beschieting en de sluiting der Dardanellen, waardoor handelsvaartuigen van verschillende landen in hun vrachtvaarders-bewegingen werden belemmerd. De Italiaansche schepen hebben het bij een nuttelooze kolen- en munitie-verspilling gelaten, en zijn na een beschieting, waarvan de resultaten niet in verhouding stonden tot den veroorzaakten last en de verbittering in Europa, naar andere gewesten vertrokken. Maar de zonderlinge wijze, waarop de Italianen de belofte schonden, die zij kort na het uitbreken van den oorlog aflegden, om den strijd niet op Europeesch gebied over te brengen, heeft toch een zekeren indruk gemaakt. Vooral toen de beschieting van de Dardanellen gevolgd werd door de bezetting van een aantal eilanden der Sporaden-groep. Dit toonde, dat de schoen in Rome onheilspellend begon te knellen, en dat men naar een middel zocht, om op de eene of andere manier uit de moeilijkheid te komen. Want dit weet men in Rome thans zoo goed, als overal elders: dat voorloopig geen afdoende militaire voordeelen in Afrika zijn te behalen. Maar als Italië Turkije geen slag kan toebrengen die het tot toegeven dwingt, dan kan het door benadeeling van den internationalen handel en van het scheepvaartverkeer tot een ‘international nuisance’ worden, zooals de Engelschen dat | |
[pagina 1076]
| |
noemen; dan kan het zoo onverdragelijk worden, dat de mogendheden moeten uitzien naar middelen, om aan dien toestand een einde te maken. En Italië kent de wereldgeschiedenis voldoende om te weten, dat de mogendheden, zoo zij daartoe besluiten, steeds hun gezag en hun invloed zullen doen gelden bij de partij, die zij als de zwakste beschouwen, en van wie het eerst toegeven, al is het dan ook ‘vi coactus’, zal zijn te verwachten. Toch speelt Italië met vuur. Want het benadeelt niet alleen den handel der mogendheden; het is druk bezig den oorlogsbrand over te brengen naar den Balkan, en daardoor de pogingen, sedert jaren door de mogendheden aangewend om dien strijd te voorkomen, te niet te doen. In Albanië is een opstand uitgebroken. De Turksche regeering is zuinig met haar berichten en doet het voorkomen, alsof deze beweging van weinig beteekenis is, en spoedig zal kunnen worden onderdrukt. Maar toch meent men de hand van Italië in dezen Arnauten-strijd te bespeuren, en wordt er vrij openlijk gesproken van Italiaansche agenten, die met geld, wapenen en ammunitie zeer vrijgevig zijn. In Macedonië is de bendenstrijd weer begonnen. De hoop, dat thans de gelegenheid komen zal om bij een verdeeling van Turkije, ook voor Servië en Bulgarije een stuk van de taart te bemachtigen, is verlevendigd. En ondanks de officieele betuigingen van vrede en onzijdigheid worden in 't geniep de onruststokers in den Balkan gesteund en beschermd. Maar het ergst is wel de herleving van het grooter-Grieksche idée, de wensch van de tallooze Grieken op de eilanden in de Aegeische Zee, om zich aan te sluiten bij het Helleensche moederland. De koning van Griekenland en zijn minister-president Venizelos doen wel is waar alles wat zij kunnen, om Turkije elke aanleiding te ontnemen, ook Hellas in den strijd te betrekken; maar wat kunnen zij doen tegen het Grieksche volk, dat bij meer dan een gelegenheid blijk gaf, den wensch te willen verwezenlijken, eenmaal ook de Kretensers, met die van Samos, Rhodos en andere eilanden, tot de Hellenen te mogen rekenen. Het is hier zeker wel de plaats, om deze regels uit Racine's Iphigénie aan te halen: ‘Et qui sait ce qu'aux Grecs, frustrés de leur victime
Peut permettre un courroux, qu'ils croiront légitime?’
| |
[pagina 1077]
| |
II.De Kretenser quaestie toch is het ‘Schmerzenskind’ van Griekenland en Europa. Sedert 1896 is het ‘Europeesche concert’ bezig de scheiding tusschen Kreta en Turkije, de vereeniging van Kreta met Griekenland tot stand te brengen. En het blijkt dat dit concert ernstig behoefte heeft aan een Mengelberg of een Viotta, opdat het eindelijk eens tot stand zal kunnen brengen, wat het ondernam. Iets van de vurige liefde voor een harmonische samenwerking, die deze heeren bezielt, zou waarlijk geen kwaad doen, aan den leider van het Europeesche concert, dat daardoor vereenigd en versterkt, met meer gevoel en overtuiging voor Turkije een symphonie zou kunnen spelen, met variaties op het thema: ‘Allez! laissez aux Grecs achever leur ouvrage
Et quittez pour jamais un malheureux rivage!’
In 1896 noodzaakten de Europeesche mogendheden Abdoel Hamid de belofte af te leggen, dat op het eiland Kreta - en in Macedonië - hervormingen zouden worden ingevoerd, in den geest van een ontwerp, door de mogendheden opgesteld. Toen echter in 1897 bleek dat de groote heer niet voornemens was zijn belofte te houden, zonden de mogendheden een collectieve nota aan Griekenland en Turkije, waarin zij mededeelden dat ‘hoewel onder de tegenwoordige omstandigheden Kreta niet kon worden vereenigd met Griekenland, het eiland toch reeds een autonome regeering zou krijgen.’ Op grond daarvan werd Griekenland uitgenoodigd zijn schepen en troepen van Kreta terug te trekken, en werd aan de Porte medegedeeld, dat als gevolg van de autonomie van Kreta de Ottomaansche troepen op het eiland geleidelijk moesten worden verminderd. Dat was het begin van het tijdperk van tweeslachtigheid, dat nu reeds vijftien jaren duurt, en nog steeds niet heeft geleid tot bevrediging van Kreta, van Griekenland en van Turkije. Hadden de mogendheden toen den knoop doorgehakt, Kreta bij Griekenland gevoegd en tegen Turkije bij verzet dwangmaatregelen genomen, dan was de toestand thans helder en eenvoudig. | |
[pagina 1078]
| |
De scrupules van 1896 hebben echter hun onaangenamen nasleep gehad, die nog steeds voortduurt. Dat begon in 1898 met een opstand der Mohammedanen op Kreta, en een grooten christenmoord. Honderden Kretenser christenen werden vermoord, een vijftigtal Engelsche officieren, matrozen en soldaten van het detachement dat poogde de onlusten te dempen, werden gedood of gewond. Met het gevolg dat de mogendheden de Porte last gaven binnen een maand haar troepen van het eiland terug te nemen. Geschiedde dit niet dan zouden de vier mogendheden (Oostenrijk en Duitschland hadden als in Haydn's bekend Abschiedssymphonie hun kaars uitgeblazen en hun instrument ingepakt) zich ontheven achten van de verplichting, om de Ottomaansche souvereiniteit op Kreta te eerbiedigen, en stappen doen, om op het eiland een bestuur in te stellen, in overeenstemming met de wenschen van de meerderheid der eilanders. De tekst van deze nota was duidelijk genoeg. Had de Sultan een oogenblik geaarzeld de Turksche troepen terug te roepen, dan zou Kreta bij het Grieksche moederland zijn gevoegd. Maar ook toen werd deze stap verzuimd. De Turksche troepen verlieten het eiland. Een gendarmerie werd opgericht onder Grieksche officieren. Het eiland kreeg een eigen bestuur, een kamer van 65 leden, een raad van state van vier leden, en een Hoogen Commissaris, die namens de beschermende mogendheden het bewind zou voeren. In November 1898 werd op voorstel van Rusland de tweede zoon van den koning van Griekenland, prins George, tot commissaris benoemd, ondanks de protesten der Porte. De prins benoemde een commissie van vijftien leden, om een grondwet voor Kreta te ontwerpen, die door de mogendheden is goedgekeurd. In die grondwet wordt ‘het eiland Kreta met de omliggende eilanden’ een staat genoemd, die volkomen autonoom is. Grieksch is de officiëele taal van den staat. De Commissaris, door de mogendheden aangewezen, voert het bewind. In zijn naam wordt recht gesproken, hij heeft het recht verdragen te sluiten, zijn beeldenaar te plaatsen op de munt en ridderorden toe te kennen. Aan de nationale bank van Griekenland werd in 1899 toegestaan een filiaal te vestigen te Kanea, dat het uitsluitend recht zou hebben tot het uitgeven van bankpapier. | |
[pagina 1079]
| |
In de jaren, die prins George van Griekenland als commissaris der mogendheden op Kreta regeerde, zijn duidelijk twee tijdperken aan te wijzen. Van 1899 tot 1905 werd op het eiland gewerkt aan de inwendige organisatie, en slechts van tijd tot tijd werd een motie aangenomen in de Kretenser wetgevende vergadering, ten gunste van de vereeniging met Griekenland, die de mogendheden voor notificatie aannamen. Maar inmiddels werden allerlei maatregelen genomen, om de banden tusschen Kreta en Turkije losser te maken. In 1901 werd een conventie aangegaan tusschen de Ottomaansche schuld en Kreta, waarbij van alle rechten op een bijdrage van Kreta afstand werd gedaan, tegen betaling van 60.000 T.P. benevens een concessie voor een zout-monopolie op het eiland. In hetzelfde jaar noodzaakten de mogendheden de Porte om de door het bestuur van Kreta uitgegeven paspoorten, en de vlag, die de mogendheden het eiland hadden gegeven, te erkennen. Van 1905 tot 1908 werd de aandrang om zich los te maken van het Turksche Rijk en zich aan te sluiten bij Griekenland sterker op het eiland. Een aantal diplomatieke nota's werden door de Kretenser volksvergadering aan de vertegenwoordigers der mogendheden te Kanea overhandigd. De antwoorden daarop waren steeds meer aanmoedigend voor de Kretensers. Telkens werden concessies gedaan, maar de mogendheden bleven bij hun besluit ‘dat het onder de tegenwoordige omstandigheden niet mogelijk was den politieken status van het eiland te wijzigen’. Slechts beloofden de mogendheden ‘het eiland niet te zullen annexeeren, noch toestemming te verleenen tot annexatie bij eenigen staat, zonder de toestemming der bewoners.’ Voorts verklaarden de mogendheden hunne troepen, op het eiland gestationeerd, te zullen terugtrekken, zoodra op Kreta een gendarmerie en een militie onder Grieksche officieren was gevormd. Prins George bezocht in het voorjaar van 1906 de verschillende hoofdsteden der mogendheden, om persoonlijk de wenschelijkheid der annexatie te bespreken. Maar ook hij werd afgescheept met de mededeeling, dat de tegenwoordige toestand dit niet veroorloofde. En in arren moede legde hij in September 1906 zijn ambt | |
[pagina 1080]
| |
neer en verliet hij het eiland, waarop hij niet had kunnen tot stand brengen, wat hij zelf, de Kretensers en de Grieken verwacht hadden. En de mogendheden lieten hem gaan, met het antwoord, dat in Racine's Andromaque Pyrrhus aan Oreste geeft: ‘Après cela, seigneur je ne vous retiens plus,
Et vous pouvez aux Grecs annoncer mon refus.’
| |
III.Hoewel de autonomie, die de mogendheden aan Kreta hadden gegeven dus geleidelijk op de breedste grondslagen was gevestigd, en de eilanders telkens als 't ware versterkt waren in hun overtuiging, dat de unie met Griekenland binnen korten tijd zou tot stand komen, bleven de mogendheden weigeren den laatsten stap te doen. Zij hebben den goeden tijd daarvoor laten voorbijgaan, en moesten te laat ervaren, dat de methode van temporiseeren, die sedert jaren door de Europeesche kanselarijen wordt gevolgd, de meest noodlottige is, omdat van uitstel dan te vaak afstel komt. In 1906 werd, na het aftreden van prins George, bepaald, dat de benoeming van een opvolger, telkens als de post van Hoogen Commissaris vacant komt, zal plaats hebben door den koning van Griekenland, in overleg met de gezanten der mogendheden te Athene. Zoover was dus de suzereine macht van den sultan al verminderd, dat diens advies zelfs niet meer, zij het ook voor den vorm, werd gevraagd. Hem zou slechts mededeeling van de benoeming worden gedaan. Door dit besluit werd de invloed van den koning van Griekenland op de Kretenser zaken meer uitgebreid, dan door eenigen anderen maatregel, sedert 1896 genomen. De vroegere Grieksche minister Zaimis werd tot opvolger van prins George aangewezen. Maar aldra kon deze met het bekende woord van koning Menelaus uit ‘La belle Hélène’ vragen: ‘Que diable vais-je faire en Crète?’ Want nauwelijks was Zaimis op Kreta aangekomen, of de revolutie brak uit, die in Turkije den geheelen stand van zaken | |
[pagina 1081]
| |
wijzigde. In Turkije werd de constitutie afgekondigd, de Jong-Turken kwamen aan het bewind. Voorziende dat een krachtiger, zelfbewuster bestuur dan dat van sultan Abdoel Hamid een groote verandering brengen zou in de buitenlandsche betrekkingen van Turkije, verklaarde de vorst van Bulgarije zijn land onafhankelijk en zette hij zichzelven de koningskroon op het hoofd; Oostenrijk-Hongarije kondigde de annexatie van Bosnië en Herzegowina af. Maar de wensch der Kretensers, om deel te mogen uitmaken van het Grieksche moederland bleef onverhoord. Toen de berichten van al deze gebeurtenissen op het eiland bekend werden kwamen 10.000 eilanders samen, om opnieuw de annexatie bij Griekenland af te kondigen. De kamer bevestigde die verklaring, en benoemde een commissie van vijf leden, om Kreta namens den koning van Griekenland te besturen. De Grieksche grondwet werd voor het eiland van kracht verklaard, de Grieksche vlag geheschen op alle openbare gebouwen. Op de Kretenser postzegels werden als overdruk de woorden ‘Hellas’, en ‘Royaume de Grèce’ aangebracht. De ambtenaren, de militie en de gendarmerie werden beëedigd in naam van den koning van Griekenland, en de Grieksche rechtspraak werd ingevoerd, met aanwijzing van het hooggerechtshof te Athene als hof van appèl. Maar voor dit alles vond Kreta geen genoegzamen steun bij Griekenland. De geestdrift die in de eerste jaren, in 1896 en 1897, voor de inlijving van Kreta bij Griekenland had geheerscht was verkoeld, de regeering van het Helleensche koninkrijk was bezadigder geworden. In 1897 meenden de koning en het ministerie te zullen worden verdreven, hun positie te zullen verliezen, zoo zij nog langer weerstand boden aan den algemeenen nationalen eisch, die de vereeniging van Griekenland en Kreta vroeg. Maar de toen uitgebroken strijd had het Helleensche volk, en meer nog den koning en de regeering doen zien, dat er om van Turkije iets af te dwingen meer noodig is dan geestdrift en groote woorden. Het Grieksche leger was beslist onvoldoende, om den Turken het hoofd te bieden. In den Kreta-oorlog van 1897 werd het telkens verslagen, en slechts de interventie der mogendheden kon verhoeden, dat Thessalië aan Griekenland ontnomen en bij het Turksche rijk gevoegd werd. Kreta, dat | |
[pagina 1082]
| |
kort voor de oorlogsverklaring in 1897 door kolonel Vassos in naam van den koning der Hellenen in bezit was genomen, moest door de Grieksche troepen worden ontruimd en het diplomatieke bestuur, dat van den vrede van Konstantinopel dagteekende had, zooals wij zagen, wel beloften gedaan, een verschiet voor de eilanders geopend, maar de annexatie niet kunnen tot stand brengen. En hoezeer de regeering in Athene erkende, dat versterking der vloot, verbetering, reorganisatie van het leger noodig was, om opnieuw en met meer kans van slagen een beslissing met de wapenen in te roepen, de zeer verwarde en benarde toestanden in Griekenland hadden de uitvoering van dit plan ad calendas graecas doen verschuiven, zoo niet op een gegeven oogenblik het leger zelf handelend ware opgetreden. Van meening, dat de parlementaire regeering, steeds afwisselend tusschen Theotokis, Rhallys en Delyannis, geen verbetering kon brengen in den toestand, en aangemoedigd door het optreden der Jong-Turken sloegen de Grieksche officieren, onder leiding van kolonel Zorbas een anderen, meer revolutionairen weg in. Zij vormden een geheime vereeniging, die zich ten doel stelde een nieuw, militair krachtig Griekenland te doen ontstaan. Daarvoor eischten zij van den koning verwijdering zijner zonen uit het leger, de reorganisatie der strijdmacht door een buitenlandsch officier, en een radicale verandering van het bestuur. Door den uittocht der troepen uit Athene naar den Heiligenberg poogden zij aan die eischen kracht bij te zetten. Onwillig, doch door nood gedwongen stemde de koning in een deel der gestelde eischen toe, voornamelijk in het ontslag zijner zonen en in het bijeenroepen van een nationale vergadering, om de Grondwet te herzien. En nu doet zich het dwaze verschijnsel voor, dat een Grieksche Kretenser, Eleutherios Venizelos, in Griekenland als minister-president optredend, met de regeling der nationale belangen werd belast. De oude partijen namen tegenover dezen ‘indringer’ een afwijzende houding aan, maar het volk toonde gediend te zijn van zijn flinke, doortastende maatregelen; en toen hij de eerste nationale vergadering, die hem geen waarborgen voor zijn plannen gaf, ontbond en verkiezingen voor een tweede uitschreef, bracht de volksstemming hem een aanzienlijke meerderheid, zoodat de | |
[pagina 1083]
| |
grondwetsherziening tot een goed einde kon worden gebracht en in 1911 kon worden afgekondigd. Reeds bij de verkiezing der tweede nationale vergadering hadden de Kretensers afgevaardigden benoemd, die echter door de beschermende mogendheden werden aangehouden en in de Soedabaai opgesloten. Maar toen na de afkondiging der grondwet de verkiezingen voor de nieuwe kamer in Griekenland werden uitgeschreven, liet ook de revolutionaire regeering op Kreta verkiezingen houden, alsof het eiland reeds deel van Griekenland uitmaakte. Zaimis, die in 1906 tot regeeringscommissaris benoemd werd, vertrok in 1908 met verlof en is niet meer naar het eiland teruggekeerd; en een andere regeeringscommissaris is niet benoemd. De vijf commissieleden, door de Kretenser kamer in 1908 benoemd, om namens den koning der Hellenen het bewind te aanvaarden, vormen nog steeds de, door de mogendheden niet erkende regeering van het eiland. Enkele der door Kreta gekozen afgevaardigden bevonden zich reeds in Europa en begaven zich dus naar Athene, om daar te pogen tot de zittingen der Grieksche kamer te worden toegelaten. De overigen, die zich onlangs op den ‘Peloponesos’ inscheepten werden echter door het Engelsche oorlogsschip ‘Minerva’ aangehouden en opnieuw naar de Soedabaai overgebracht, waar zij nu door de bemanning der vreemde oorlogsschepen worden bewaakt. De Grieksche minister-president Venizelos is geenszins van plan, om de Kretenser afgevaardigden tot de zittingen der Grieksche kamer toetelaten, evenmin als het hooggerechtshof te Athene, dat in de Grondwet belast is met het onderzoek der geloofsbrieven van de afgevaardigden. Turkije protesteert bij de mogendheden tegen de benoeming der Kretenser afgevaardigden, en wil maar niet inzien, dat niemand het geval als ernstig opvat. En de mogendheden pogen de Porte tot kalmte te manen, de Kretensers tot bedaren te brengen, en Griekenland over te halen om te volharden bij de afwachtende houding, die het sedert eenige jaren aannam. En dit alles met een beroep op de noodzakelijkheid den status quo te handhaven. | |
[pagina 1084]
| |
De status quo! Zou er een staatsman, een diplomaat in Europa zijn, die van dit veel gesmade, veel misbruikte begrip een definitie geven kan? Welke status quo bestaat er thans voor het eiland? Die van vóór of na October 1908? Er is op het eiland geen erkend bestuur; de consuls weigeren tot de commissie, door de kamer aangewezen, in betrekking te treden; een regeeringscommissaris is er niet; de annexatie bij Griekenland, door de eilanders besloten, wordt niet erkend; er is niets geregeld omtrent heden of toekomst. Maar de ‘status quo’ moet gehandhaafd worden! | |
IV.En nu komen de Italianen door hun optreden in de Aegeische zee deze ingewikkelde en moeilijke quaestie nog verwarder, nog ingewikkelder maken. Zij hebben Rhodos bezet, en pogen de Grieksche bewoners van dat eiland er toe te brengen, om de inlijving bij Griekenland te eischen. Zij hebben hetzelfde reeds, en met aanvankelijk succes gepoogd te doen op Samos, waar de Vorst, Andreas Kopassis, vermoord werd en de bevolking de inlijving reeds afkondigde. Wat kan het doel van deze operatie zijn? Geen ander dan door de herleving van de Panhelleensche idee in Oost-Europa nieuwe onlusten te doen ontstaan, en daardoor de mogendheden te nopen maatregelen te nemen, om den brand te blusschen, voordat deze grootere afmetingen aanneemt. Wat door de blokkade en de beschieting der Dardanellen begonnen is, moet door de bezetting der eilanden in de Aegeische zee, door het aanstoken der Helleensche beweging, en door het provoceeren van onlusten in Albanië worden voltooid. Wijl Italië begint in te zien, dat de verovering van Tripolis een langdurige en kostbare geschiedenis zal worden, die ondanks de reusachtige uitgaven en de vele menschenlevens toch altoos nog onzeker blijven zal, wil het Europa dwingen op de Turksche regeering invloed te oefenen, tot het verkrijgen van een vrede op de Italiaansche voorwaarden. Alle middelen zijn daarvoor goed, ook al zouden die leiden tot een uitbarsting in het Oosten, zooals Europa in lang niet heeft gezien. Want Italië | |
[pagina 1085]
| |
weet, dat de mogendheden alles zullen doen, om die uitbarsting te voorkomen. De geheele, sedert vijftien jaren gevoerde actie in Griekenland en op Kreta is daarvoor het bewijs. Dit is een speculatieve onderneming, gebaseerd op den vasten wensch der mogendheden om den bestaanden toestand in den Balkan niet te wijzigen. Maar een gevaarlijke onderneming tevens. Want wie zal zeggen, waartoe deze Italiaansche slimheid leiden zal? Het zijn de Balkan-staten niet alleen, die belangen hebben in den Balkan. Achter Griekenland, Servië, Bulgarije en Montenegro, allen belust op een gebiedsuitbreiding, zoo zij die kunnen verkrijgen zonder zich te veel bloot te stellen, staan anderen, grooter, machtiger, sterker, die ook willen meespreken. Voor die allen zal het zaak zijn, de dwaze denkbeelden eener overspannen Italiaansche verbeelding te bestrijden, voordat het te laat is. Want ook voor hen geldt nog steeds het woord van Curtius: ‘Parva saepe scintilla contemta magnum excitavit incendium’, wat Shakespeare bedoelde toen hij schreef: ‘A little fire is quickly trodden out,
Which, being suffer'd, rivers cannot quench’.
|
|