was het geluksoord, dat hij moest gaan bezoeken, in Brussel zou hij moeten wonen, of anders werd hij nog droeviger en zou met heele nachten weenen van verlangen in zijn ijzeren bedje.
En in verbeelding zag hij de stad rijzen met slanke torens en marmeren paleizen, die statig verhieven hun gouden daken tot in den hemel. En in de straten wandelden de menschen met de schoonste kleeren aan, fluweel en zijde, zilver en goud, en de vrouwen droegen diamanten kronen. Alleman was gekleed gelijk rijke prinsen en prinsessen, en lachte stillekens van loutere tevredenheid, en riep Henri, dat hij bij hen moest komen en schoone plunjes dragen en wijn drinken en wonen in een huis, waarin men kon stijgen tot in den hemel.
Sterker en sterker werd in zijn herteken het verlangen naar het verre oord en hij werd wonderbaar te moede, omdat hij wist wat er hem scheelde en omdat hij maar te gaan had, om te komen, waar men gelukkig was. Tot in Lebbeke wist hij den weg en daar, had vader gezeid, was een lange, breede weg, met zware boomen langs bei de kanten - en die weg zou hem voeren naar de schoone stad van zijn heimwee.
En het manneken, tot nu toe altijd lijdelijk en droomend, stond op, in een brusk voornemen blozend van opwinding: hij wou naar Brussel gaan, nu, seffens. Ginder kon hij aan vader schrijven om ook maar te komen en niet kwaad te zijn, en samen zouden ze rijk zijn en mooi.
Hij verliet zijn plaats, keek eens eventjes naar zijn dorpken, dat lag half verscholen achter een bosselken en sloeg den binnenwegel in, die leiden moest naar Lebbeke, het dorp, dat hij giste, ginder ergens achter het verre geboomt.
Daar kwamen schoolmakkers langs den weg. Toen ze hem zagen vezelden ze tegen malkander 't een of 't ander over Henri, en keken, verwonderd over zijn rap stappen en zijn opgewondenheid, en ze knikten, stug, na zijn bedeesden ‘goeiendag’.
‘Hebt ge gezien hoe valsch, dat hij keek?’ hoorde Henri vragen.
Dat verkoelde hem wel eenigszins, doch hij zette zijn weg voort en weldra blaakte weer zijn hoop als een zalig vuur en was hij gelukkig, naar die verre tooverstad te kunnen gaan. De bekende streek van rond zijn dorpken herzag hij voor de laatste maal, dacht hij. De wijde polderweiden lagen rustig in den