droefgeestig, te zien hoe telkens weer nieuwe voorlichters opstaan, die den candidaat-onderwijzer nu eens zullen voor-analyseeren, hoe hij een boek, een gedicht moet stukknijpen, om den dichter te begrijpen.
De groote verdienste van Thijssen nu is, dat hij de jongere onderwijzers, vooral hen, die voor de hoofdakte studeeren eens wijst: ziet, dat zijn nu uwe Goden, tegen wie men U geleerd heeft op te zien, dat zijn nu de grooten, die gij moet aanhooren, de leiders aan wie ge U kunt toevertrouwen. Thijssen heeft laten zien, zooals Kloos ons dat van de dichters, die we vereeren moesten, omdat het zoo behoorde, heeft aangetoond, dat zij, die zich aanmatigden, ons te willen onderwijzen, onbekwamen, dus onbevoegden zijn. En het stukslaan van afgodsbeelden in den tempel van schoonheid en wijsheid heeft steeds een verruiming van inzichten, een verbetering van zeden tot gevolg. Ook in de wereld van onderwijs.
Ongeveer een jaar geleden verschenen in de Nieuwe Rotterd. Crt. een aantal artikelen over de opleiding van een onderwijzer. Die opstellen veroorzaakten een merkwaardige onrust bij sommige normaalschool-onderwijzers, blijkens ingezonden stukken en door den schrijver der critiek ontvangen anonieme brieven. In een der opstellen vertelde de schrijver het volgende: Een onderwijzer werd benoemd tot hoofd eener school en in zijn nieuwe woonplaats was een normaalschool. Nu hadden de andere hoofden van scholen in die plaats de functie's, die ze als leeraren aan de Normaalschool hadden te vervullen, reeds verdeeld en zoo bleef er voor den nieuwbenoemde alleen nog maar Nederlandsche taal over. Waarmee hij dus wel genoegen moest nemen. Hij verzocht toen later schriftelijke lessen in taal en letterkunde en een kollega uit een naburige plaats, die dit verzoek hoorde, wenschte nu ook dezelfde correspondentielessen. De kollega, die de lessen per brief zou moeten geven, wees de onderscheiding af. De heeren bovenmeesters zeiden, nu verlegen te zitten, ze hadden Jonckbloet's geschiedenis van de Nederlandsche letteren wel, maar ze vreesden, dat hiermee het rechte inzicht nog niet komen zou. Ik weet zeker, dat die vrees niet werd veroorzaakt door de meening, dat het met Jonckbloet's aesthetische denkbeelden niet in den haak was. Daar twijfelt men over het