De Nieuwe Gids. Jaargang 27
(1912)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 823]
| |||||||
Inleiding tot een nieuwe ethiekGa naar voetnoot1) door G. Kapteyn-Muysken.Een hernieuwing der Ethiek is niet denkbaar zonder hernieuwing van Levens-visie, Levens-beschouwing, wie die het innig verband dezer beiden zou willen loochenen? Het verlangen en streven van onzen tijd om te komen tot een nieuwe opvatting van geloof en van leven sluit de behoefte aan een nieuwe ethiek in. Alleen van hen wier inzicht het resultaat is der moderne bewustwording en van een nieuw maatschappelijk bewustzijn is hier hulp te wachten. Zeer juist merkt Nietzsche op: ‘dat de taak van een herschepping der waarden wellicht meer vermogens vereischt dan ooit in één enkeling bij elkaâr huisden, vooral ook tegenstellingen van vermogens welke elkander niet verstoren mogen.’ Nietzsche zelf schoot hier te kort, omdat hij miste of althans in te geringe mate bezat, den zin voor de gemeenschap, het solidariteits-gevoel dat alle ethiek ten grondslag ligt. De groote ethische kracht, die Nietzsche zonder twijfel bezat, werd gebroken door den wil tot macht, door den waan van opper-macht, die het evenwicht tusschen den enkeling en de meer-heid, tusschen het bijzondere en het algemeene, tusschen individu en samenleving verbrak, en daardoor wederom den weg open stelde aan het willekeurig despotisme van den overheerscher, aan de maatlooze zelfzucht van het individu. Beter dan door Nietzsche werd door Guyau, den jong gestorven franschen dichter-wijsgeer, die overigens in menig opzicht aan | |||||||
[pagina 824]
| |||||||
Nietzsche herinnert, de tegenstrijdigheid opgelost tusschen egoïsme en altruisme. In den tweevoudigen drang van het Leven zelf tot zelf-behoud en gave van zelf, zag Guyau de intensieve en expansieve kracht van het individu als grondslag eener natuurlijke moraal. Zijn ethiek welt op uit medegevoel en edelmoedigheid, is het gevolg van zijn geloof in het Leven als een wel-bron van scheppings-vermogen, dat gewekt en gekweekt, verlangt zich uit te storten en mede te deelen. - Guyan is moralist en artiest beiden, ziet den mensch als mogelijke boetseerder van een door hem zelf uitgedacht en verbeeld leven. Het ethisch, even zoo goed als het aesthetisch instinkt schept, het vormt een karakter, het zet zich om in handelingen, in daden. Dit ethisch instinkt tot bewustzijn en verantwoording te wekken, deze aanleg te leiden, aan te sporen is de taak der ethiek. Guyau heeft de mogelijkheid voorbereid, heeft aangemaand tot deze taak; hij heeft op dit gebied der nieuwe waarde-schatting woorden gesproken van zoo zuiveren, nobelen klank, dat in een beschouwing over dit onderwerp een herinnering aan zijn arbeid niet ontbreken mag. Zijn schets eener vrije moraal blijft een der eerste schreden op den weg der innerlijke bevrijding van traditie, op den weg der zelf-verlossing der menschelijke natuur. Hier is aan het woord de ware opstandigheid, die den uiterlijken dwang verwerpend, toch het rechte, het éénige stuur zoekt, dat op dit moment harer ontwikkeling voor de menschheid past, nl. het zelf-bestuur der edelste menschelijke vermogens en van zelfgekozen ideeën en idealen. Het is zaak, vooral in dagen van strijd en momentane vertroebeling van bijna elke voorwaarts-beweging als wij nu beleven, leiders als Guyau, van ongerepte intellektueele oprechtheid en zuiverheid in het oog te houden. Overigens is het ook noodig de woorden en uitdrukkingen die men bezigt wèl te overwegen. Ik wil daarom de term ‘nieuwe Ethiek’ een oogenblik nader bespreken en de beteekenis zeggen die ik aan deze woorden hecht. Ethiek is voor mij de leer eener krachtige Levens-ontwikkeling door middel van karakter-eigenschappen. Een Levens-techniek, een Levens-kunst als het ware, die als elke andere kunst, opleiding, | |||||||
[pagina 825]
| |||||||
inspanning en oefening vereischt. Het nieuwe in deze ethiek is een natuurlijk gevolg van den voortgang der menschelijke bewustwording, van de meerdere kennis, die het inzicht heeft gewijzigd, en van de daaruit voortvloeiende veranderingen in de verhouding der menschen tot de natuur en in de verhouding der menschen onderling. Elementen van nieuwheid zijn daarom niet weg te redeneeren. ‘Nu verbergt echter elke nieuwigheid de dialektische staart tegelijk toch ook iets ouderwetsch te zijn.’ Het is nota-bene Jos. Dietzgen, de rechtgeaarde sociaal-demokraat, die dit geestig opmerkt. De nieuwe ethiek, dit begrijpend, erkent haar verband met het verleden; weet zich de consequente logische voortzetting van dit verleden; zij staat dus dit verleden niet vijandig tegenover, zoolang men het haar niet opdwingt in de plaats van wat dit heden zelf kan en moet voortbrengen als resultaat van een verder gevorderden toestand van menschelijk bewustzijn en vermogen. Waar dit echter wèl gebeurt, waar nl. niet alleen het voorheen in zijn zuiverheid geschiedkundig zich handhaaft, maar onder allerlei valschen schijn de rechten van het moderne negeert, daar maakt de nieuwe Ethiek front tegen een conservatisme, dat de Levens-beweging stremt, zoowel als tegen de intellectueele on-oprechtheid of onmacht, die de consequenties niet aandurft van den natuurlijken voortgang der menschelijke ontwikkeling. Verder nog deze opmerking, dat ik mij zal veroorloven de woorden: ethiek, moraal, levensleer, zedelijkheid als synoniemen te gebruiken, ofschoon strikt genomen deze termen elkander niet geheel dekken, maar toch zóózeer verwant zijn, dat althans in een algemeen inleidende beschouwing als deze, een afwisselend gebruik op zijn plaats mag heeten. Om het veelomvattend vraagstuk, dat in deze bladzijden gesteld wordt ons zoo duidelijk mogelijk voor den geest te brengen wil ik mijn benadering er van indeelen als volgt:
| |||||||
[pagina 826]
| |||||||
1e. Wat nu het waarom betreft der nieuwe ethiek dit zien wij als een complex, een veelvoudigheid, waarin het noodig is twee hoofdoorzaken duidelijk te onderscheiden. De eene oorzaak is: het ontoereikende, ja zelfs het de-moraliseerende van geboden en wetten wier grondslagen zijn ondermijnd, die niet langer overeenstemmen met een algemeene ontwikkeling van mensch en van samenleving; het verval dus van menschelijke voorstellingen en instellingen. De andere oorzaak is: de wanorde ontstaan door de revolutioneering onzer materieele en ideeële levens-voorwaarden, is de anarchie in de nieuwe begrippen en bestrevingen zelf, die niet onmiddellijk bij machte zijn hun schat van gegevens en materiaal voor den nieuwen opbouw van leer en van Leven volkomen te beheerschen en te regelen. Samenvattend dus is het waarom eener nieuwe ethiek gelegen in het feit dat: het oude verband, dat menschen en dingen te samen hield verbroken is voor nog het nieuwe verband zich voldoende bevestigd heeft. Een ernstige situatie voorwaar, die waarschuwt dat het moment der bezinning is aangebroken, dat een concentratie der aandacht wordt verlangd op het probleem dat opduikt in elk ander probleem, het probleem nl. eener juiste waarde-schatting van het geestelijk gewin dat voor ons menschen gelegen is in de sterke vlucht der algemeene evolutie die de moderne wereld heeft aangegrepen. Nu, op dit oogenblik, nu de chaos van den modernen tijd in al zijn stuwing en tegen-stuwing, en al zijn toekomst-beloften en toekomst-gevaren zijn hoogtepunt schijnt bereikt te hebben is een rond-schouw noodzakelijk en komen als van zelf kwesties op den voorgrond, die de meeste voorwaarts-bewegingen in hun eerste stadium nauwelijks erkenden of gewaar werden. Tot deze kwesties behoort zeer zeker die eener hernieuwing der ethiek, eener herschepping der moraal. Zij is een der meest belangwekkende, meest ingrijpende problemen, die de nieuwe tijd voor ons opwerpt en wordt ook als zoodanig meer en meer erkend. De noodwendigheid eener ethiek voor onze moderne samenleving en voor den modernen mensch, een ethiek in harmonie met beider evolutie is door de consequente door-denkers, de | |||||||
[pagina 827]
| |||||||
eigenlijke zieners van onzen tijd reeds herhaaldelijk beschreven en besproken. Het probleem verkreeg door Nietzsche een zekere populariteit. Reeds jaren geleden schreef Alfred Fouillée: ‘Het is een absolute noodzakelijkheid voor elke natie om de eenheid harer wijsgeerige en moreele concepties te versterken, - de beredeneerde, doordachte studie der ethiek wordt meer en meer een eisch des tijds, want het is onmogelijk te vertrouwen op blind geloof of blinde overlevering.’ En dit is wat een der meest beroemde dokters te Parijs, Dr. Maurice de Fleury, schreef in zijn: ‘Introduction à la Médecine de l'Esprit’: ‘Als de 3e republiek eenmaal bedreigd wordt met dood en ondergang, dan is de oorzaak hiervan, dat zij zich geen zedelijkheid wist te scheppen. Slechts dat heeft haar ontbroken, men zoekt haar te vergeefs de moderne Levensleer overeenkomstig met de hedendaagsche behoeften. De 3e republiek, tijdperk van dilettantisme en van de vrees om zich belachelijk te maken heeft de ethiek, de moraal verwaarloosd,’ en dezelfde dokter, beroemd vooral ook als psychiater, wijst op Guyau als de eerste, die met geniaal inzicht de idee der evolutie in zijn geestelijke beteekenis vattend, zijn schets schreef eener vrije moraal, een poging om dit groote tekort aan te vullen. Zoo begon dan het zoeken naar de equivalenten voor datgene wat verloren was gegaan met de oude begrippen en geloovingen, zoo begon dan een streven naar bepaling der nieuwe geestelijke waarden, een streven uit de algemeene innerlijke en uiterlijke evolutie zelve geboren! Nimmer is het religieus gevoel en het zedelijk bewustzijn voor een zoo veel omvattende taak gesteld geweest, maar ook nimmer zagen beiden zich horizonten geopend als die welke zich nu op doen voor een meerder weten en begrijpen, en voor de nieuwe intuitie en scheppings-macht die hiermede gepaard gaat. Van alle kanten vermenigvuldigen zich nieuwe levens-begrippen, levens-kansen en mogelijkheden. Tot het aansturen op deze algemeene Levens-stijging voor individu en samenleving is het te doen waar er sprake is eener nieuwe Levens-visie en van een ethiek, die met deze verband houdt. Het schijnt mij van meer belang de moeielijkheden tegenover welke wij ons bij den opbouw eener nieuwe ethiek bevinden na te gaan in eigen kring der voorwaarts-bewegingen zelf, dan in | |||||||
[pagina 828]
| |||||||
den strijd tegen overlevering en behoudzucht. Naar mate het moderne zelf-bewust wordt en sterk in zijn levens-opvatting en levensleer, naar die mate zal ook de traditie en conventie aan kracht en invloed verliezen. Al deze verschillende bewegingen en tegenbewegingen, omwentelingen en bestrevingen zijn natuurlijke processen van verval, gisting en kristalliseering, in welke het opnieuw zich vormende grooter zorg en aandacht verdient, dan het verdwijnende. Bovendien is traditie een berechtigde macht die zich niet breken laat vóór den tijd, niet vóór eene hoogere orde de werkelijke kracht heeft genomen haar te vervangen. Op het wekken en aankweeken dezer kracht komt het aan, dit is het doelwit dat elk ander in belangrijkheid overtreft. De nieuwe ideeën en idealen, die als de goden van weleer opstijgen uit een steeds verder voort-dringende bewustwording en uit de transformatie der stoffelijke wereld, wachten het inzicht, de nieuwe bezieling die uit den chaos de orde zal te voorschijn roepen, een hoogere orde dan die welke nog ooit bestaan heeft. Het zou mij te ver voeren dit proces der algemeene innerlijke en uiterlijke transformatie binnen de grenzen eener bespreking als deze, geschiedkundig na te gaan. Ik wil mij daarom bepalen tot de laatste helft der vorige eeuw toen datgene gebeurde wat ons nu on-middellijk be-invloedt. Het zijn de dringende conflikten der laatste en voorlaatste generatie in welke het waarom der nieuwe ethiek voor ons op dit oogenblik gelegen is. Het eeuwen-oud probleem van goed en van kwaad, van Levens- op- of neder-gang, het ethisch probleem, een tijdlang ter zijde geschoven, stelt ons op nieuw zijn vragen. De eene levens-kwestie voor de andere over het hoofd te zien is nu eenmaal een zwakheid in de menschelijke belangstelling, die door bekrompen partijzucht maar al te zeer in de hand wordt gewerkt. Zoo ooit, dan is nu het oogenblik gekomen om deze eenzijdigheid te laten varen en ons van het straf ‘entweder, oder’ te bekeeren tot een ruimer en toleranter, ‘zoowel dìt, als dàt’, daarbij bedenkend dat de waarheid veel-zijdig is als het leven, en dat beiden van allerlei kanten benaderd moeten worden, wil men in het algemeen tot een vruchtbaar resultaat komen. Praktische bemoeiingen in alle richtingen op sociaal, op politiek | |||||||
[pagina 829]
| |||||||
gebied, arbeiders-beweging, vrouwen-emancipatie, zonder eenigen twijfel, maar dan ook daar naast de erkenning der noodzakelijkheid voor elk dezer van de volledige studie en affirmatie der ideeële Levens-waarden, van bepaling en opbouw van nieuwe beginselen om al het bewegen de juiste richting en steun te kunnen geven. Immers zonder hernieuwing van geestes-leven, zonder gewin van een helder, diep inzicht stranden al deze verschillende partijen op de klippen hunner eng-zichtigheid, wordt het ‘élan’ gemist eener hoogere, algemeene bezieling die de moeielijke taak der dagelijksche arbeid moet helpen verlichten. In plaats van het, zooals vele der vooruitstrevenden reeds meenden, te kunnen stellen zonder ethiek, begint in den modernen tijd, de beteekenis, de mogelijkheid eener ethiek of Levensleer eerst recht. Andere tijden, andere uiterlijke en innerlijke omstandigheden en behoeften, andere zeden, andere opvattingen van en voorwaarden tot leven, ook andere middelen om dezen te realiseeren. Door de intensieve uiterlijke en innerlijke ontwikkeling, door al het veranderde en nog steeds veranderende in mensch en samen-leving, is een kritieke toestand voor beiden ingetreden. Zelden nog heerschte er zulk een onrust in de wereld in het groot, en in de wereld in het klein. Ondanks alle bemoeiing tot vrede door recht, is er oorlog en onrecht, worden er wandaden begaan door christelijke naties, waartegen het verweer der bedreigde rassen zedelijk zelf-behoud verdient genoemd te worden. De verschillende voorwaarts-strevende partijen, die vereenigd, dit euvel konden keeren zijn onderling verdeeld, splitsen zich en verzwakken zich. De eene theorie voor, de andere nà komt op en deinst terug; elk ‘ja’ wordt teruggebonsd door een ‘neen’; elke bevestiging tegengehouden door een ontkenning. Zoodra is niet een beweging werkzaam in zekere richting of een reflexbeweging duwt haar terug. En van dit spel der tegenstrijdigheden, dat tot op zekere hoogte een natuurlijk verschijnsel is, maakt de sneer der impotente middelmatigheid, het cynisme van den decadent en van den alom-tegenwoordigen philister gebruik om den mensch te verlammen met de idee zijner on-macht. Het is deze idee die een nieuwe Levens-visie en een nieuwe Levens-leer te overwinnen heeft. | |||||||
[pagina 830]
| |||||||
Er wordt naar beiden verlangd, beiden zijn noodzakelijk om de onjuiste voorstellingen der terugdeinzende re-ageerders van allerlei soort het zwijgen op te leggen. Men spreekt bijv. van een bankroet der wetenschap, maar als er sprake is van bankroet, inderdaad dan is het bankroet der kerk nog veel ontzachelijker en het bankroet der onwetendheid zeker niet geringer. Men hoont de waan van het materialisme, alsof de waan van het spiritisme en andere boven- en buiten-natuurlijkheden iets meer heeft bereikt, alsof deze een hechter grondslag heeft gelegd voor vruchtbare Levens-kultuur. Mij dunkt wanneer men den tegenwoordigen toestand onpartijdig overziet en overdenkt, dan is er niet zoozeer sprake van een bankroet der wetenschap, dan wel van een tekort dat moet worden aangevuld. Op de wetenschap schimpen, haar te wantrouwen is een overblijfsel van theologische kortzichtigheid. De wetenschap heeft oneindig veel volbracht en kan nog veel meer volbrengen, wanneer zij, zich verruimend, de psychisch-geestelijke faktoren trekt binnen den kring van haar arbeid en onderzoek. Tegenover het groote deficit onzer beschaving staat het verleden machteloos, is de kans grooter uit nieuwe bronnen raad te schaffen dan uit oude. Om onze hedendaagsche toestanden, het gebrek aan orde en éénheid, dat onzen tijd kenmerkt te begrijpen is het noodig het meest kenteekenende van den nieuwen tijd, vooral van de periode welke de onze onmiddellijk vooraf gaat in herinnering te brengen. Welnu dit meest karakteristieke is ongetwijfeld gelegen in een zich wenden der algemeene aandacht en belangstelling van het boven-natuurlijke naar het natuurlijke, van een ‘jenseits’ dat niet te vatten was, naar een ‘dies-seits’, dat voor het onderzoek toegankelijk bleek. De ongemeene vlucht der wetenschap met hare voortreffelijke methode, met haar energisch doorzetten in physisch-mechanische richting, bracht groote dingen tot stand. De wonderen der mechanika, der techniek behoeven geen vermelding. Het moderne is de geschiedenis van de zegepraal der menschelijke intelligentie, van een indrukwekkende reeks overwinningen op tot dusverre nauwelijks gekende, onbeheerschte natuurkrachten. Een waarlijk niet gering deel van menschelijk kunnen kwam hier tot ontwik- | |||||||
[pagina 831]
| |||||||
keling. De minachters van het moderne en allen die met voorliefde het verleden ophemelen mogen dit wèl bedenken. Het is immers niet te verwachten, dat de verschillende openbaringen van menschelijk scheppings-vermogen, van dat wat wij gewoonlijk genie noemen, in éénzelfde tijds-periode zich naar alle kanten tegelijk richt. Tegenover de wonderen der kunst-perioden van oudheid en middeleeuwen, staan de wonderen der wetenschap, der techniek van den modernen tijd en het is niet onmogelijk, neen eerder waarschijnlijk, dat de toekomst onder den spoorslag van meerder weten en aangroeiend vermogen, een ongekenden bloei van alle levens-elementen brengen zal. Bovendien hebben muziek en litteratuur reeds in onzen tijd een vermogen van uitdrukking gewonnen, dat blijkbaar, evenals het vermogen van menschelijk onderzoek en vindingrijkheid geen grenzen kent. Wie de 8ste symphonie van Mahler heeft gehoord grijpt een niet minder sterke ontroering aan van menschelijk kunnen, als wie de vliegenier boven de wolken ziet verdwijnen. Den lofzang te zingen van den modernen tijd valt mij niet moeielijk, maar ik wil niet utopistisch worden en moet terugkeeren tot de onmiddellijk voor de hand liggende feiten, die het waarom der nieuwe ethiek bepalen. Zooals gezegd, een werkelijkheids-passie ging door de algemeene omhoogstreving, die plaats greep in de laatste helft der vorige eeuw. De sociale ontwaking stond in het teeken van het historisch-materialisme; in letteren en kunst gaf het naturalisme den toon aan. Dit was het zoo noodige zuiverings-proces der natuur van hare boven-natuurlijkheid, de verwerping van voorstellingen, eener ideologie die verbruikt was, die niet meer paste bij de aangewonnen kennis en de verandering der maatschappelijke verhoudingen. Lang duurde het echter niet of deze preoccupatie met de uiterlijke verschijningen, riep een tegen-beweging in het leven, een re-aktie n.l. tegen de overheersching der exacte wetenschap. Het is deze re-aktie, die vooral onze oplettendheid verdient, want zij werd de aanleiding tot het opduiken van allerlei terug-werkende tendenzen, zoowel als tot de mogelijkheid van die nieuwe gezichtspunten om welke het ons te doen is. | |||||||
[pagina 832]
| |||||||
Een streven naar juiste bepaling der laatsten zal ons beste verweer zijn tegen de eersten. Inderdaad kan een re-aktie tegen de wetenschap voor de werkelijk vooruitstrevenden niet anders beduiden dan een eisch van verruiming van het terrein der wetenschap en van het begrip natuur. Wat hier hoofdzakelijk in den weg staat is de eenzijdig physisch-mechanische opvatting aan den eenen kant, en de verouderde theologische tegenstelling tusschen natuur en geest aan den anderen kant. Een vollediger Natuur-begrip, dat de psychisch geestelijke Levens-feiten trekt en erkent binnen den kring van het natuurlijk gebeuren zelf, moet het te-kort der eerstgenoemde opvatting aanvullen, en de laatstgenoemde dwaling opheffen. Uit dezen wrong van oud bijgeloof en nieuwe eenzijdigheid verlangt men bevrijd te worden. Beiden, Levens-visie en Levensleer zijn voor hunne herschepping der waarden aangewezen op een volledig Natuurbegrip door de wetenschap voorbereid, door de wijsbegeerte voortgezet en vol-eindigd. De wetenschap na eerst zich hoofdzakelijk te hebben geworpen op de ontraadseling der uiterlijke, physische verschijnselen, der mechanische Levens-beweging staat nu voor de opgave deze verschijnselen, deze Levens-beweging te bestudeeren van binnen uit, d.w.z. in de ongeziene, ontastbare stuwkracht der psychisch-geestelijke faktoren, die intuitief en scheppend door middel van den mensch inwerken op alles wat gebeurt. De Natuur gezien aldus in haar algemeen bewegen, begrepen als een tweevoudigheid van mechanische èn scheppende werking, van uiterlijke verschijning en innerlijke formeer-kracht, in haar tweevoudigheid daarenboven van destruktieve en construktieve tendenzen, in haar aanleg tot verval en tot opbouw, deze Natuur is tegelijk de bron van elke ethische kracht en het terrein van elke ethische bestreving. Immers, de Natuur die blind is in de drift harer meest elementaire instinkten, die begrensd is en gebonden in hare eerste primitieve natuurlijkheid, schiep zich het eigen licht in het Bewustzijn, in de Rede, de Intelligentie der menschheid, de eigen onbegrensdheid, het vermogen der vrije keuze in een hoogere natuurlijkheid, in de evolutie der menschelijke gaven en eigenschappen. Zoo viert de Natuur in haar 4e rijk, dat der menschen, de zegepraal harer scheppings-macht. | |||||||
[pagina 833]
| |||||||
Met deze opvatting keert de belangstelling terug tot den mensch, niet om zich af te wenden van de maatschappij, maar om beiden in hun éénheid en veelheid, als enkeling en als groep grondiger te bestudeeren en met vollediger erkenning hunner bestaans-voorwaarden een betere toekomst tegemoet te voeren. Omdat ik dit inzicht fundamenteel acht voor de mogelijkheid eener het Leven rakende ethiek, wil ik hier enkele aanhalingen laten volgen, in welke ik meen eenzelfde zienswijze, verschillend gezegd, terug te vinden. Diepzinnig heeft de dichter Friedrich Hebbel deze gedachte der Natuur-evolutie in den mensch, aldus samen gevat: ‘Der Mensch ist die Kontinuation des Schöpfungsacts, eine ewig-werdende, nie fertige Schöpfung, die den Abschlusz der Welt, ihre Erstarrung und verstockung verhindert.’ Hebbel zelf noemt deze gedachte, de meest belangrijke uit geheel zijn dagboek. Zij is ook inderdaad een toekomst-gedachte, een kernachtige formuleering van de oneindigheid die in den mensch zelf opwelt. Zij is bovendien een consequente voortdenking van het nieuwe weten en van de nieuwe verbeelding door dit weten gewekt; een voorstelling die ons den wijden gezicht-einder opent, noodig om de terugdeinzing van heden door een gemotiveerd vertrouwen in de ontwikkelingskracht der natuur te kunnen overwinnen; een voorstelling die in den mensch voor de menschheid het bewustzijn wakker roept zijner vermogens en verplichtingen; de voorstelling die op nieuw, voorgelicht door meerdere kennis en rijper ervaring, de idee wekt eener mogelijke Levens-volkomenheid en menschelijke volmaking, waarom het elke godsdienst en elke moraal altijd te doen is geweest. Het ideaal dat Christus de menschheid gesteld heeft met zijn ‘wees volmaakt gelijk uw Vader in den hemel volmaakt is’, dat Shelley den bezielenden dichtregel ontlokt: Yet every heart contains Perfection's germ’ dat Wordsworth de zangen doet hooren van een: ‘humanized Society’. - Ook in dezen zin ziet Bernard Shaw, een der zuiverste moralisten van onzen tijd, een Levens-schouwer van zeldzaam doorzicht, in ‘Life's effort of organizing itself for ever higher organisation’, den zin en de belofte des Levens. Hij, door de meesten slechts als aarts-spotter gekend, is de | |||||||
[pagina 834]
| |||||||
Levens-geloover bij uitnemendheid en waarschuwt den duivel dat: ‘Men will die, for human Perfection, will die for an idea, like heroes, if simply the right idea is put into their head.’ En nog onlangs las ik bij een onzer aesthetisch literairen, nl. Franz Erens, deze ethische uitspraak: ‘De lagere drift van het menschelijk lichaam is verdwenen en opgestegen, is de Levenskracht en de juiching der hersenen’, prachtig gezegd inderdaad en wederom overeenstemmend met Shaw's: ‘My brain is the organ by which Nuture strives to understand itself’ en Hebbel's te voren aangehaalde overtuiging, dat de Natuur in den mensch zelf het geheim harer bevrijding, de elementen der Levens-stijging gelegd heeft. Een merkwaardige éénheid van visie dus, die te meer te waardeeren en in het oog te houden is, omdat juist nu in onze dagen van alle kanten ons het gemis aan éénheid wordt voorgehouden. Wel een bewijs tevens hoe dit gemis meer schijnbaar dan reëel is, en hoe eigenlijk deze éénheid zoo wij haar zoeken en verlangen reeds te vinden is. De moeielijkheid is niet: het niet bestaan van gegevens tot een nieuw verband, tot een veel-éénheid rijker en schooner dan die welke ooit heeft bestaan, maar de moeielijkheid ligt eerder in een overgroote schat van gegevens en het uit elkander zijn en gaan van dezen door een eenzijdige specialiseering en differentieering die het moderne zeer eigen is. Bovendien schaadt hier een gebrek aan standvastigheid en aan het vermogen de aandacht lang te spannen in één richting; van daar, dat al te snel gewiek der meeningen, dat mode-gefladder eener nog veelal onwetende en weinig bewustte menigte, dat aanhoudend re-ageeren, dat een logisch verder kijken, zoeken en verzamelen der nieuwe waarden in den weg staat. In de schatten der veroverde kennis, van het nieuw gewonnen vermoeden en begrijpen, de leiddraad te vinden voor leven, voor arbeiden, daarop komt het nu aan, het is op dit moment de groote kwestie, die in elke andere kwestie opduikt. Uit den kring der anarchisten zelf komt een vermaning tot regeling, tot orde om de rijke beloften van onzen tijd te helpen verwezenlijken en bevestigen. Kropotkin schrijft zijn: ‘The ethical need of to-day’, wijst op de noodzakelijkheid eener nieuwe ethiek, veroorzaakt | |||||||
[pagina 835]
| |||||||
door de uiterlijke en innerlijke omwentelingen der laatste vijftig jaren. Men begint van alle kanten in te zien dat de voordeelen van vernuft en vindingrijkheid, van materieele levenskansen in hun tegendeel omslaan, zoo niet van binnen uit, geesteshouding, redelijkheid en karakter den toon aangeven en moreelen steun verzekeren. Dit gevoel van verantwoordelijkheid, van roeping en vermogen binnen de grenzen van menschelijk zijn en samenzijn is de eerste aankondiging eener zelfstandige moraal, van dien steun en dat stuur waarnaar verlangend wordt uitgezien. Het is als een nieuwe Levens-kans geboren niet alleen uit de veranderingen der uiterlijke levens-omstandigheden en verhoudingen, maar evenzeer uit een steeds voortgaande innerlijke, geestelijke evolutie die zich geen grenzen stellen laat. Ongetwijfeld is het ijdel in een chaotische en beginsellooze maatschappij moraal te prediken, maar eveneens is het ijdel van de hervorming der samenleving groote verwachtingen te koesteren zonder verheldering van Levens-inzicht en de aankweeking van karaktereigenschappen. Het Leven is nu eenmaal tweevoudig, een zich uitwerken van materiëele èn ideëele, van physisch-mechanische èn psychisch-geestelijke krachten beiden. Er is hier een verband, een evenwicht te herstellen dat momentaan verloren ging in den strijd tegen een verouderde ideologie. De bevrijding van het individu en van zijn milieu vallen samen; om deze bevrijding voor beiden een verheffing te doen zijn is een nieuwe ethiek noodig.
2e. Uit de voorgaande beschouwingen, in welke naast het waarom der nieuwe ethiek haar algemeen karakter van zelf reeds ter sprake kwam, blijkt verder duidelijk, dat ik mij de nieuwe ethiek voorstel als een complex, samengesteld uit wetenschappelijke, sociale en individueele faktoren. Bovendien zelfstandig, d.w.z. losgemaakt van een speciaal kerkgenootschap of bijzonderen vorm van godsdienst, maar juist daardoor vrij en in staat om den zin, het essentiëele van het waarachtig religieuze dieper te kunnen vatten. Het geldt hier het resultaat eener verder gevorderde bewust- | |||||||
[pagina 836]
| |||||||
wording, van een dieper religieus bewustzijn, dat de gezindheid heft boven de uitsluitendheid, boven den engeren gezichteinder en oneenigheden, ja oorlog der verschillende godsdienst-sekten. Het geldt de synthese tegenover de anti-these, de opheffing der tegenstrijdigheden in die hoogere éénheid, die ik meen dat te vinden is in de Natuur zelve, in alles wat leeft en streeft, in den drang van het Leven zelf naar groei, naar bloei, naar volkomenheid. Deze ethiek wortelt niet in het bovenzinnelijke, zij wil de zinnen niet miskennen, noch verheerlijken, maar ver-reinen en ver-fijnen tot instrumenten der meest volkomen Levens-openbaring. Niet het boven-natuurlijke en boven-aardsche wil zij ophemelen, maar het natuurlijke erkennen in zijn schoone volledigheid, en in het aardsche wil zij den vol-bloei kweeken van edele menschelijkheid. Deze ethiek kan tevens een tweede hygiene worden, die naast den weerstand van het lichaam kweekt een weerstand van geest en karakter. Darwin's ‘survival of the fittest’ beteekent in de menschenwereld, ‘the survival of the zelf-controlled’; beteekent anders gezegd het vrije zelfstandige bewind der hoogste menschelijke vermogens. Er is in deze vrije moraal geen kwestie van verlies in zedelijkheid, geen kwestie van ongebondenheid. Een in vrijheid zich zelve binden door eigen inzicht en eigen verantwoordelijkheidsgevoel zal op den duur het karakter meer vastheid, meer stuur geven dan allerlei geboden en wetten opgelegd door uiterlijke autoriteit. Met het innerlijk gezag, dat de nieuwe ethiek wil trachten te wekken en te ontwikkelen vangt de eigenlijke moraal eerst aan. Het richtsnoer, het stuur, dat wij modernen zoeken, dat ons noodig is in het labyrinth van ons streven heeft eigenlijk nooit bestaan, het kan eerst nu gevonden worden, nu de algemeene, menschelijke ontwikkeling het systeem der meer primitieve geloovingen en hulpmiddelen is ontgroeid. Door den voortgang eener uiterlijke en innerlijke evolutie zijn tallooze nieuwe gegevens gebracht voor den nieuwen opbouw van individueel en gemeenschappelijk leven; deze gegevens te verzamelen, te kiezen, te rangschikken is de taak, die een nieuwe opvatting van Leven en Levensleer zich gesteld ziet. Het is een taak die reeds lang is begonnen, het is een taak | |||||||
[pagina 837]
| |||||||
die met volharding, met toewijding moet worden voortgezet en waarop zich aller aandacht meer en meer moet samentrekken. Nog eens, er is geen kwestie hier van verlies of van gemis, integendeel er is hier groote aanwinst. Zelf-standigheid, het zelf-bestuur van zelf-gevormd inzicht, van zelf-gekozen gedragslijn, van eigen ideeën en idealen is meer dan een catechismus, dan geboden die dikwijls prikkelen tot overtreding. Het begrip Plicht gegroeid tot een besef van verantwoordelijkheid voor de gave des Levens, met Levens-eerbied tot grondslag, met Levens-verheffing tot doel. De idee der volledige Levens-ontwikkeling als de eigenlijke Zede-leer, een leer die on-zedelijkheid doet zien als wanorde, als een innerlijke en uiterlijke scheuring, een fatale dis-harmonie; het is de eenige opvatting der zedelijkheid die ruim genoeg is voor onzen tijd. Ethiek als de techniek, de kunst om uit den chaos der Levens-gegevens de schoone Levens-vormen te voorschijn te roepen. Ethiek en aesthetiek raken hier elkander. Wèl beschouwd is er tusschen het ethische en aesthetische een zeer innige verwantschap. Op het hoogste niveau hunner scheppings-macht zijn denkers en artiesten beiden: ‘Ontwarrers van een chaos, scheppers eener nieuwe orde.’ Ethiek, zoowel als aesthetiek is: een in vrijheid zich zelve binden, is het beheerschte tegenover het onbeheerschte, het gevormde tegenover het nog ongevormde. Zegt wederom Friederich Hebbel duidelijk en schoon: ‘Die Sittlichkeit ist das Weltgesetz selbst wie es sich im Grenzen setzen zwischen dem Ganzen und der Einzel-erscheinung äuszert’, en vraagt hij: ‘was tut der Künstler, was tut vor allem der dramatische Dichter anders, als dasz er diese Harmonie auf zeigt und sie an jedem Punkt, wo er sie gestört sieht wiede herstellt.’ Gij hoort het er zijn ethici onder de dichters, er zijn ook artiesten onder de ethici en wijsgeeren, d.w.z. dat beiden, de een bij den opbouw zijner kunstwerken, de ander bij den opbouw van zijn ideeënwereld bezield worden door éénzelfden scheppingsdrang, die een ideaal na streeft van volkomenheid, dat de verwantschap is in hun arbeid. ‘Gluck ist Luxus, aber Vollendung, Notwendigkeit.’ Feuerbach, | |||||||
[pagina 838]
| |||||||
de man die dit edel-hooghartig woord sprak werd atheist genoemd; inderdaad is hij de aankondiger eener nieuwe Levens-visie in welke het essentiëele van alle religie, kunst en moraal zich nieuwe perspektieven geopend ziet, zich nieuwe banen scheppen kan. Wellicht klinkt dit alles eenigszins vaag, te zeer als toekomstmuziek, maar dan geef ik in bedenking, dat toch eigenlijk in de geloovingen van weleer de hemel nog veel verder van ons verwijderd is; dat althans in dit werkelijkheids-idealisme, waarvan ik een eerste aanduiding heb trachten te geven, het kontakt met de realiteit wordt vooropgezet en het evenwicht tusschen gevoel, gedachte en wil zich herstellen kan.
3e. Het spreekt van zelf, dat de algemeene beginselen der nieuwe ethiek van groot belang zijn voor de opvoeding in het algemeen en voor de problemen der sexualiteit in het bijzonder. Wat de eerste betreft deze is in de laatste 25 jaren breeder opgevat en juister begrepen. Over het kind is veel geschreven en gesproken, voor de jeugd wordt in onzen tijd meer gedaan dan ooit te voren. Men is langzamerhand tot de overtuiging gekomen dat kennis vergaren en africhten voor examens nog geen opvoeding beteekent, ja deze veelal in den weg staat. Van daar in alle landen den opstand tegen de overladen programma's van school en hooge-school, van daar een waarschuwen der beste paedagogen tegen de gevaren die dit, door de competitie opgezweepte leer-systeem beteekent voor een gezonde, krachtige Levens-ontwikkeling. Het grond-beginsel der nieuwe ethiek nl. dat van Levens-eerbied heeft, al is het bij velen nog onbewust, zich hier als op zoo menig ander terrein reeds doen gelden. Men begint in te zien, dat de kinderen, dat de jonge menschen ruimte moet worden gelaten tot harmonischen groei en tot zelfontwikkeling. Er wordt, het zij met dankbaarheid erkend, voor de opvoeding reeds veel in goede richting gedaan, en ons land dat een Jan Ligthart telt onder zijn paedagogen is in dit opzicht gunstig gesteld. Toch blijft er nog zeer veel te doen over vooral op dit moment nu allerlei tegenwerking wederom drijft in verkeerde richting. | |||||||
[pagina 839]
| |||||||
Meer dan ooit is heden ook op dit terrein behoefte aan de doorzettings-kracht eener vaste ethische overtuiging in den geestt van den nieuwen tijd. Wat betreft, bewust de opvoeding te leiden volgens een ethiek zooals ik getracht heb die in de voorgaande bladzijden aan te duiden, daarvan is echter nog weinig sprake, omdat die nieuwe ethiek nog te weinig bewuste aanhangers telt, zich nog niet scherp genoeg omlijnd en geformuleerd heeft. Daar waar er tegenwoordig sprake is van ethiek, verbergt dikwijls dit woord, dat een misleidende moderne klank heeft, nog zeer verouderde opvattingen. Vele theologische overblijfselen blijven hardnekkig verscholen in de meeste bewegingen. Vele z.g.n. ethische genootschappen handhaven een verouderde moraal, zijn aan de traditie der kerkelijke dogma's slechts ten deele ontgroeid. Van daar het zekere wantrouwen waarmede oprechte vooruitstrevers de ethiek tot nog toe op zijde schoven. Hoe vele pogingen ook werden gedaan om de moraal te bevrijden van den druk der traditie en conventie, bleven toch deze pogingen veelal het teeken dragen van den overgangstijd waarin zij ontstonden. De Kerk der positivisten, de arbeiderskerk, menig vrije gemeente, zelfs de zoo verdienstelijke ethische strooming uit Amerika overgebracht, hoe veel werkelijk goeds deze allen ook nastreven en hoe vele schreden vooruit zij reeds beteekenen op weg naar een vrije menschen-kultuur, hen allen belemmert nog een zekere angstvallige bekrompenheid, een zekere ‘terre à terre’ nuchterheid die hun pogen den wiekslag onthoudt waarmede alleen het zich heffen kan in den kring eener zuivere, hoogere aanschouwing der algemeene innerlijke en uiterlijke evolutie die bezig is zich te voltrekken in mensch en samenleving. Zoo zijn er bijv. ethici die op nieuw droomen van een leerstellige kerk en een catechismus, die, evenals alle re-ageerenden, nog altijd niet vertrouwen de menschelijke natuur, en haar daarom weder door uiterlijke middelen en wetten willen bevelen en dwingen. Zeer merkwaardig is hoe in de laatste jaren het woord tucht weer in de mode is gekomen, zelfs in kringen waar men dit het minst zou verwachten. En toch, is niet tucht een woord van bitteren klank? herrinnert het niet aan die zedelooze instelling het tucht-huis, waar meer zonden ontkiemen, dan gebreken worden verbeterd? Moet dan de goddelijke vrijheid schipbreuk | |||||||
[pagina 840]
| |||||||
lijden, omdat zij niet onmiddellijk begrepen werd in haar eigenlijke beteekenis? omdat de Levens-visie nog ontbrak die haar het ware begrip en den inhoud kon bijbrengen harer rechten niet alleen maar van hare verplichtingen om van die rechten het beste gebruik te maken? Hoe ongeduldig, lafhartig toch die snelle terugkeer, dat angstig grijpen naar pasklare woorden en pasklare vormen van het verleden, in plaats van volhardend den langzamen groei der nieuwe beginselen te helpen bevorderen. Het is tegen dit mis-verstaan der gansche Natuur, en der menschelijke natuur in het bijzonder, dat de nieuwe ethiek zich verzet. Hier ligt haar bijzondere taak, een taak die zij snel te aanvaarden heeft en door te zetten, wil men niet het beste gewin der geestelijke evolutie van den nieuwen tijd verloren zien gaan in tegenwerking van allerlei aard. Wat opvoeding betreft in den geest eener nieuwe ethiek, deze wordt in school noch huisgezin aangetroffen. Of men stelt zich tevreden met de tien geboden en de catechismus, met een soort tucht, die in discrediet is geraakt, òf men beschouwt alle ethiek als overbodig. Het zijn deze beide gezindheden, die van een verdorrend moraliseeren, en die der op zijde schuiving van elke min of meer positieven ethischen invloed, die een nieuwe opvatting der ethiek te bestrijden heeft. Tegenover het dorre moraliseeren der theologie en de geheele afwezigheid van eenige Levens-leiding, komt nu de nieuwe Levens-leer met haar Levens-ideaal van ongeschonden Levenskracht, van algemeene, harmonische Levens-ontwikkeling, een ideaal, zooals reeds gezegd is, met Levens-eerbied tot grondslag en Levens-vorming, Levens-stijging tot doel. Een leer, die meer invloed verwacht van suggestie, voorbeeld en invloed, dan van tucht en bevelen, een leer die wetend dat uiterlijke dwang veelal het tegenovergestelde bereikt van datgene dat men bereiken wil, vóórop zet de ontwikkeling eener innerlijke zelfstandigheid als grondslag voor innerlijk plichts-gevoel. Een geheele ver-innerlijking dus der zedelijkheid, het scheppen eener auto-nomie, die het kind, mensch-geworden in staat zal stellen zijn leven te richten en te besturen. Het essentieele dezer opvoeding is een suggereeren van de rechte begeerten en verlangens die als motoren van den wil kunnen werken; het is een kwestie van alles wat | |||||||
[pagina 841]
| |||||||
in het kind sluimert van goeden aanleg en gaven op te wekken en aan te moedigen tot inspanning, tot oefening. Een moraal dus die den eigen wil van het individu eerbiedigt als de hefboom van zijn daden, als de centrale kracht van zijn karakter. Invloed op den wil van kinderen, van jonge onervaren menschen, ja van volwassenen is natuurlijk op tweeërlei wijzen te verkrijgen, nl. direkt door bespreking en onderricht of in-direkt door voorbeeld, door invloed van milieu, omgeving, het zij in gezin of maatschappij; deze laatste in-direkte wijze, is die der suggestie wier macht sterker is dan men gewoonlijk vermoedt. De hervorming der moraal hangt samen met elke andere hervorming, en de eerste te willen zonder de laatste sluit vruchtbaar resultaat uit. ‘Wij voeden de kinderen op voor de wereld, laat ons de wereld opvoeden voor de kinderen’ met vreugde las ik onlangs deze opmerking, die mijn beweren bondig staaft. De groote hervormers zijn de beste ethici, de ware moralisten. Deze in-direkte suggestieve methode maakt echter de direkte, onderrichtende methode volstrekt niet overbodig. Onwetendheid is een oorzaak van kwaad, die kan worden weggenomen. Daarom moet aan kinderen en jonge menschen naast vak-wetenschap, die algemeene kennis der meest essentieele levens-feiten gegeven worden, zonder welken zij, hoe rijk ook aan geleerdheid, als arme dwazen blijven wat betreft Levens-geschiktheid en Levens-gedrag. Het is in dezen zin, dat Flaubert heeft gezegd dat het leven een doorgaande opvoeding behoort te zijn, dat van het oogenblik dat wij beginnen te spreken tot op het oogenblik van sterven het is: leeren en nog eens leeren. Leeren door eigen ervaring zeker, maar ook en niet minder leeren door de inlichting van ouderen, van anderen wier Levenskennis is gerijpt door meerder ondervinden. Wordt deze opvoeding, deze leiding, die een zedelijke genoemd mag worden in den zin der nieuwe ethiek, overgelaten aan het toeval, dan is gewoonlijk een verspilling van Levenskracht het gevolg, en het is juist deze verspilling die vermeden moet worden. ‘Sin is waste of Life’ zegt Shaw ergens zeer kernachtig en het is aan deze zonde, dat ook zij zich schuldig maken, die de gelegenheid verwaarloozen dit kwaad te voorkomen door een doeltreffende ethische leiding. Zoo ergens dan is hier het zorge- | |||||||
[pagina 842]
| |||||||
looze ‘laissez-faire’ schuld aan veel jammerlijke ellende die de menschheid teistert. Er wordt dikwijls over getwist of het doeleinde der zedelijke opvoeding individueel is of maatschappelijk; enkele der modernen meenen dat sociale ethiek de eenig noodige is, een opvatting, die, re-ageerend tegen het buitensporig individualisme dat op het einde der 19e eeuw dwaasheden beging, zijn nut heeft gehad en begrijpelijk was. Het is echter duidelijk dat ook deze eenzijdigheid wederom moet worden opgeheven, en het individueele in al zijn verhoudingen overal mede-telt en in zijn rechte beteekenis moet worden erkend. De nieuwe ethiek kan niet anders zijn dan individueel en maatschappelijk beiden, heeft rekening te houden met het bijzonder en algemeen belang der menschen beiden, richt zich op de verheffing der persoonlijkheid, zoowel als op verbetering van het milieu, omdat de wisselwerking tusschen beiden zoo sterk is, dat beider op- of nedergang in onmiddellijk verband met elkaâr staan. De altruistische, de sociale instinkten bij het kind wakker te roepen en aan te kweeken is, het spreekt van zelf, voor alle moraal een eerste gebod, maar de resultaten der meest zorgzame ethische opvoeding kunnen schipbreuk lijden indien van het maatschappelijk milieu allerlei zedelooze, redelooze suggestie uitgaat. Daarom behooren moreele en sociale hervorming bij elkaâr, zijn elk op hunne beurt voorwaarde voor de algemeene verlossing en verheffing van mensch en maatschappij. Psychologisch gezien is ethiek een geheel van beredeneerde en gerangschikte suggestie, en de taak is hopeloos zoo niet in gezin, in school en in alle verhoudingen en instellingen der maatschappij een hoogere gezindheid, een meer waarachtige zedelijkheid aan het woord komt. De suggestie van het Goede kan en moet de suggestie van het kwade overwinnen; dit hulpmiddel van buiten af is noodig om binnen in het kind en in den mensch de gunstige tendenzen hunner natuur te wekken, te versterken en ten slotte te doen zegevieren over de minder gunstige tendenzen. Leven, vruchtbaar, volledig Leven kan niet anders bereikt worden dan door de werking der edelste menschelijke functies en karaktereigenschappen; het doel der nieuwe ethiek is daarom in elk individu deze hoogere functioneering zooveel mogelijk te bevor- | |||||||
[pagina 843]
| |||||||
deren en in de maatschappij de hindernissen uit den weg te ruimen die den gemeenschappelijken groei en bloei van persoonlijkheid en van samenleving in den weg staan. Het zou den omvang van een opstel als dit ver te buiten gaan deze ethische opvoeding in nadere bijzonderheden uit een te zetten. Alleen wensch ik nog in algemeene trekken den invloed eener redelijke moraal na te gaan op sexueel gebied, waar zij, dit spreekt van zelf van groot belang is. Het behoeft geen uitgebreid betoog, dat wij hier een terrein betreden waar de meest delikate bijzonderheden, de algemeene levens-vragen omstrikken, een terrein waar een misbruik van vrijheid of dwang de meest ongelukkige situaties in het leven roept. Toch dunkt mij, dat het op hooger plan heffen, dat de nieuwe Ethiek eigen is, haar ook nu tegenover het verdorrend moraliseeren van voorheen, een grooter kans van slagen geeft. Zooals reeds gezegd, wetten, bevelen schijnen veelal slechts om daar overtreden te worden, en ten slotte is de mensch in alle meest intieme en delikate kwesties van handeling, van gedrag aangewezen op de élan, de veerkracht zijner edelste instinkten en van een langzaam gegroeide hoogere, menschelijke gezindheid en geesteshouding. Als bij de nieuwe Ethiek in het algemeen valt wederom op sexueel gebied te bestrijden, aan de eene kant een star conservatisme, de dwinglandij van verouderde inzichten en van het boven- en tegen-natuurlijke; aan de andere kant de anarchie der beginsel-looze wanorde, en een verkeerde, onjuiste interpretatie van het natuurlijke. Als altijd willen wij ons in hoofdzaak bepalen tot bespreking en het pogen tot opheffing der laatste moeielijkheid als de meest afdoende wijze van bestrijding der eerste. Wij weten nu reeds waarom het in hoofdzaak gaat in deze nieuwe ethiek nl. om de volledigheid, de alzijdigheid van het begrip Natuur, verder om de realisatie van het Natuurlijke in zijn edelste tendenzen, om de Orde kortom eener hoogere Natuurlijkheid. Wij hebben dan na te gaan hoe deze Orde op sexueel gebied het meest waarschijnlijk te naderen is. Ongetwijfeld luidt dan de eerste voorwaarde: opheffing der geheimzinnigheid, die al wat het sexueele betreft tot dusverre omduisterd heeft. Zoo ergens | |||||||
[pagina 844]
| |||||||
dan staan wij hier voor een distelbed van mystificatie en huichlarij, dat radikaal moet worden uitgewied. In de benauwend geworden atmosfeer van het sexueele moet licht de duisternis verjagen van menschelijke dwaling. In de eerste plaats is noodig een wetenschappelijke behandeling der kwestie, een wetenschappelijke methode van bespreking om alles wat betrekking heeft op het sexueele te zuiveren van de blaam zijner vernedering en de fantasieën eener romantische verheerlijking. Onwetendheid en romantiek, minachting en ophemeling, een oordeel buiten alle verhoudingen der realiteit om, hebben groot onheil gesticht. Wederom staan wij tegenover twee uitersten van voorstelling, wier on-waarheid alleen de waarheid, een juister vatten der werkelijkheid, kan overwinnen. Het is wel haast bevreemdend te noemen, dat waar het gaat om een der meest belangwekkende natuurfeiten, nl. dat der voortplanting, dikwijls zulk een angstvallige, halsstarrige schuchterheid wordt aan den dag gelegd voor openhartige bespreking. Het moet wel zijn, dat op sexueel meer dan op eenig ander gebied, de primitieve mythologie, meer nog de theologie, gesteund door valsche romantiek en valsch sentiment, het omgekeerde hunner bedoelingen hebben bereikt. Althans het valt niet langer te ontkennen, dat wij op dit oogenblik staan voor het feit, dat het sexueele is geworden in leven en in kunst als een obsessie, dat het de perken van het levens-vruchtbare verre heeft overschreden, en het pathologische en levens-vernietigende element op onrustbarende wijze toeneemt. ‘We are over-sexed’, zoo schreef Charlotte Perkins-Gilman reeds jaren geleden in haar: ‘Women and economics’ ‘We are over-sexed’, zoo waarschuwt eveneens Bernard Shaw, de op dit gebied bij uitnemendheid scherp-ziende en tegelijke humane rechter. En nog onlangs klaagde Wells, de bekende schrijver van romans en sociale beschouwingen, dat de pre-occupatie met het sexueele als een nachtmerrie drukt op de menschheid, dat het de plaats inneemt, die behoort aan andere levens-faktoren die van even groot belang zijn. Dezelfde vermaning klinkt uit den kring der psychiaters en hygienici. Vooral de eersten komen tot de gevolgtrekking, dat de invloed van het sexueele van af de wieg tot het graf overheerschend is geworden, een heerschappij die binnen de perken | |||||||
[pagina 845]
| |||||||
van het normale dient te worden teruggebracht om haar wezenlijke kracht ongeschonden te kunnen behouden. De grootste literatoren en artiesten zijn sexuaal-psychologen, die een opheffing van dit ‘surplus’ van het sexueele als voorwaarden stellen der menschelijke verlossing. Zoo ergens, dan gaat het op dit terrein om emancipatie, om bevrijding van een gebondenheid, om beheersching van het blinde instinkt door een helder begrijpend bewustzijn, om het wekken der onbewustheid tot bewustheid. Immers in het sexueele, in de geslachtsdrift heeft de Natuur de twee-voudigheid harer instinkten van schoon en leelijk, van goed en kwaad, van Levens op- en Levens neder-gang op de meest gevaarlijke wijze dooreen geslingerd. ‘Il n'y a qu'un pas du sublime au fatal’, de tragiek der sexueele afdwalingen bewijst het. Naturalisme, zonder meer, met zijn ‘laissez-faire’, met zijn onbeheerschte impulsies en -uitlevings-theorieën is als een draaikolk, waarin de trekking naar omlaag het gewoonlijk wint van de trekking naar boven. Zooals reeds gezegd, een vollediger Natuurbegrip is noodig om den weg te vinden door het labyrinth van allerlei tegenstrijdige meeningen, die deze Levens-kwestie omduisteren. Eerst nu, nu het materialisme zijn waarheden heeft uitgezegd noodig om de waan eener verouderde ideologie te verjagen, eerst nu is de plaats vrij geworden voor een nieuw idealisme der realiteit, een werkelijkheids-idealisme. Dit idealisme, de Natuur vattend in hare algemeenheid, hare volledigheid, stelt ons haar voor als een universum van tegenstrijdigheden, wier opheffing in een hoogere éénheid van redelijk begrijpen, d.i. van onderscheiding en keuze, een na te streven ideaal voor ons wordt. Zonder een zekere askese, terug-houding, ja zelfs ontbering is dit ideaal, dat een nieuw hoogtepunt van Leven spelt evenmin bereikbaar als eenig ideaal uit het verleden. Met geluks- en utiliteits-theorieën wordt het Leven niet veroverd. Geluk is als schoonheid een vol-bloei, die het na-jagen ontvliedt, die slechts duurzaam door inspanning en innerlijke geestkracht wordt verzekerd. Er behoort altijd ont-zeggings-moed toe om iets te volbrengen, dat aanspraak kan maken op de naam geluk, schoonheid, op datgene kortom wat men Levens-vruchtbaarheid mag noemen. | |||||||
[pagina 846]
| |||||||
Van dit Leven in hoogeren zin is verfijnd materialisme, is de banale en grove genotzucht die het moderne bestaan bedreigt, de aarts-vijand, omdat beiden de vrije, energische functioneering der edelste organen in den weg staan. Slappe toegeefelijkheid, verslappende weelde ondermijnen krachtige levens-ontwikkeling. Sexueele slavernij is niet minder demoraliseerend dan ekonomische of welke andere slavernij ook, en het is een dwaling te meenen dat waar de laatste is afgeschaft, de overwinning der eerste als van zelf sprekend volgt. Niets gaat van zelf, op geen enkel gebied. Er is ethiek, moraal, er zijn algemeene, opbouwende Levensbeginselen noodig, er wordt wekking en kweeking van karaktereigenschappen vereischt om de ekonomische bevrijding tot een algemeen menschelijke en maatschappelijke verheffing te doen worden. Vrijheid, het kan niet duidelijk genoeg worden uitgesproken is niets waard zonder het vermogen om van deze vrijheid het rechte gebruik te maken. Vrijheid zonder meer wordt gewoonlijk een verwilderings-proces, het tegendeel van alle redelijke en zedelijke kultuur. Vrijheid beteekent in de allereerste plaats verantwoording voor eigen leven en dat onzer medemenschen. Vrijheid is het begin eener zelfstandigheid, die interventie van buiten af of boven uit, ontgroeid, zich de eigen verplichtingen en rechten stelt. Het is dit besef van verantwoording voor eigen leven en dat van anderen, dat in de eerste plaats moet worden gewekt om de sexueele wanorde te kunnen regelen. Een evenwicht van rechten, plichten en belangen dient in het oog te worden gehouden. De grenzenlooze anarchie van vele quasi-moderne opvattingen werpt een schril licht op het feit hoezeer dit evenwicht op sexueel gebied aanhoudend wordt verbroken. Niet alleen mannen, maar ook vrouwen begaan in onze dagen dwalingen, die, gesteund als zij veelal worden op het een of ander nieuw evangelie eener vrije sexualiteit, toch inderdaad bedenkelijk genoemd moeten worden juist voor die hoogere kultuur van individu en ras, die zij bedoelen na te streven. Heel wat opheldering moet nog gegeven worden, heel wat juister inzicht gewonnen alvorens de sexueele wanorde redelijkerwijze geregeld zal zijn. De sexueele ethiek heeft een ernstige, moeielijke taak, want het | |||||||
[pagina 847]
| |||||||
spreekt van zelf, dat zoo ergens, op dit gebied opvoeding en voorlichting dringend noodig is en dat hoofdzakelijk, deze voorbehoedende methode als bevredigend gelden kan. Immers veelal is een absolute afwezigheid van iets dat naar voorlichting of leiding zweemt regel, waar het betreft de allerbelangrijkste feiten van levens-verrichtingen, als geslachts-verhouding en voort-planting zonder twijfel zijn. Gebrek aan een juiste, heldere voorstelling der dingen, aan een duidelijk bewustzijn van de vitale belangen die op het spel staan, werken een zorgelooze lichtzinnigheid, ja dikwijls een totale beginsel-loosheid in de hand, wier gevaren en ellende zich bij den dag vermenigvuldigen. In alle kringen der maatschappij doen zich hier verschijnselen voor, kwalen die om genezing ja, maar zeer zeker ook om preventie roepen. Godsdienstloos als voor het grootste deel tegenwoordig alle standen der samenleving zijn, heeft er een algemeene loslating plaats van beginselen. Men speelt met krachten wier beteekenis niet wordt begrepen, wier mede-slepend geweld en wier tweevoudigheid van heil- en on-heilvolle werking niet vermoed wordt. De vitaliteit van het Leven, de meest ingrijpende functie van het Leven staat op het spel. Het is de kerk niet gelukt deze geweldige kracht aan banden te leggen, haar te regelen, haar waar het op aankomt, van binnen uit te beteugelen. Boven-natuurlijke middelen zijn vruchteloos gebleken, alleen de ontwikkeling eener hoogere natuurlijkheid, een in balans houden van alle gegevens der menschelijkheid, kan bevrijding brengen. Hiertoe is noodig kennis niet alleen van het physiek van den mensch, maar kennis tevens zijner psychisch-geestelijke gesteldheid, erkenning en aankweeking der onzichtbare, innerlijke kracht faktoren, van ziel, van geest en karakter, als de eenig betrouwbare hulpbronnen om te komen tot een zelfstandige, zichzelf besturende edele menschelijkheid. Geloovingen uit het verleden hoe bekorend ook in de naïveteit hunner fantasie, hoe schoon ook van symboliek in de voorstelling van het ondoorgrondelijke en onbereikbare kunnen op den duur niet langer bevredigen. De nieuwe menschheid verlangt naar nieuwe idealen, naar de ideeën, die opstuwend uit de Levens- | |||||||
[pagina 848]
| |||||||
beweging zelve, in onmiddellijk verband staan met het eigen tijds-bewustzijn. De tijd der zalige, onwetendheid gaat voorbij, zoowel voor de menschheid als voor het individu, eenmaal bewust geworden, gaat het om door-zetting dezer bewustwording, om meerder, dat is vollediger kennen en begrijpen van de wonderbare mogelijkheden, die de natuur in de menschheid zelve heeft gelegd tot haar eigene bevrijding en verheffing. De tijd is wèl rijp voor het inzicht, het geloof zoo ge wilt, dat het Leven een gave is, met Levens-eerbied als grondslag, met Levens-stijging als doel. Eerbied voor het Leven sluit van zelf in eerbied voor het geslachtsleven, en het is deze eerbied, die van kind af aan gekweekt, jonge vrouwen en jonge mannen hunne wederzijdsche verplichtingen en rechten oplegt. Geboden en weten van buiten af, allerlei uiterlijke dwang en reglementeering helpt weinig, het is een verouderde paedagogie. Het geldt hier het hooger bewustzijn wekken in de individuen, hen leeren inzien, dat hoewel het natuurlijk is de sexueele bekoring te volgen, het eene hoogere natuurlijkheid is haar te stellen onder de controle der Rede. De ‘survival of the fittest’ beteekent in de menschenwereld, ik mag het wel herhalen, het is eene zoo noodige herinnering! ‘The survival of the self-controlled’. Wel beschouwd, Bernard Shaw heeft het kernachtig uitgedrukt, ‘to be in Hell is to drift, to be in Heaven is to steer’. Het komt dus aan op de kennis die dit stuur mogelijk maakt, daarom is inlichting op sexueel gebied, wetenschap van physisch en psychische levenswetten een noodzakelijkheid. Elk oogenblik dringt het Leven zelf, dringen ervaring en observatie deze kwestie op den voorgrond. Wat op allerlei gebied zorgzaam wordt aangeleerd en opgebouwd, het kan alles plotseling verwoest worden door totale onwetendheid en zorgeloosheid in betrekking tot het sexueele. Niet minder belangrijk echter, ik heb er te voren reeds op gewezen is de invloed van het milieu. De macht der suggestie wordt niet langer betwijfeld. Daarom zijn sociale en individueele ethiek afhankelijk van elkaar. Zoolang in de maatschappij de suggestie van het kwade die van het goede overtreft blijft de zedelijkheid in gevaar. Waar de belangstelling | |||||||
[pagina 849]
| |||||||
voor een nieuwe Levensleer niet samengaat met belangstelling in de sociale hervorming, daar is van de ethiek weinig heil te wachten. Alleen waar betere maatschappelijke toestanden, waar nieuwe Levens-voorwaarden worden geschapen kunnen de nieuwe Levens-vormen worden voorbereid. Het gaat om het stellen eener nieuwe, hoogere Orde in de uiterlijke èn innerlijke wereld der menschheid. Het is dit intiem kontakt met de werkelijkheid, met het aardsche dat de nieuwe ethiek onderscheidt van elke bovenzinnelijke moraal die de heerlijkheden des hemels, van het groote onbekende stelt boven den welstand in het bekende moeder-land. Deze ethiek, die het te doen is om het opperst-menschelijke, het natuurlijke in zijn hoogsten inhoud en vorm, dankt de elementen harer nieuwheid aan den voortgang der menschelijke bewustwording, de elementen harer behoudend-heid aan de geschiedenis. Zij is het resultaat van het verleden, en de steeds aangroeiende belofte van heden en toekomst. Zij is de natuurlijke voortzetting der Levens-beweging, eener algemeene uiterlijk en innerlijke evolutie, die transformeerend het essentieele, de kern uit het voorbijgaande, het onvergankelijke uit het vergankelijke opheft in een nieuwe synthese. Zij is een vlucht van menschelijk kennen en kunnen, van menschelijk verlangen en willen die nieuwe mogelijkheden spelt. Zij streeft naar de bewuste cultuur van den Opper-mensch. Reeds Dante dichtte een Levens-zang met dit motief van Levens-stijging; verborgen in het symbolisme der middeleeuwen is ook zijn Jakoks-ladder naar het Paradiso, de trapsgewijze volmaking onzer psychisch-geestelijke vermogens, onzer hoogere Natuurlijkheid.
Den Haag, 13 Maart 1912. |
|