behartigt, die tracht diens rechtspositie te verbeteren, een normalere verhouding tusschen artiest en uitgever te scheppen, en die met het beste succes geijverd heeft voor de aansluiting van Nederland bij de Berner Conventie, bezit ook een Ondersteuningsfonds, waardoor aan letterkundigen tegemoet gekomen wordt, in moeilijke omstandigheden. Deze, in een klein land als Nederland vooral, zoo nuttige instelling, heeft uit den aard der zaak geen overvloed van middelen beschikbaar. Het is daarom, dat de heer L. Simons, de ontwikkelde, scherpzinnige, actieve leider der ‘Wereldbibliotheek’, die reeds eens, door de uitgave der twee deeltjes ‘Zelfkeur’, toonde, der Vereeniging een warm hart toe te dragen, wederom blijk heeft gegeven van zijn goede gezindheid en belangelooze sympathie, door een ‘Schetsboek’ het licht te doen zien, samengesteld uit bijdragen der leden van de Vereeniging, en versierd met een twaalftal portretten.
Indien de naam Schetsboek sommigen op het denkbeeld mocht brengen van iets kleins en schamels in omvang, de beschouwing van dit kloeke, fraai-uitgegeven deel in groot formaat, zal doen begrijpen, dat men hier te doen heeft met een boek, dat men een standaardwerk zou kunnen noemen, omdat het als het ware een staalkaart bevat van hetgeen de moderne Nederlandsche schrijvers kunnen praesteeren.
Natuurlijk hebben niet alle letterkundigen iets ingezonden, maar de bijdragen dergenen, die het wèl deden, zijn talrijk genoeg, om een overzicht te geven van den stand der hedendaagsche Nederlandsche letterkunde. Laten wij van de 49 (dichters en schrijvers), die hier vertegenwoordigd zijn, enkelen noemen: Dr. Aletrino met een fragment ‘Wind’; Hein Boeken met Sonnetten ‘Tot Milton’; P.C. Boutens met drie gedichten van Novalis, Lodewijk van Deyssel met eenige zijner fijne, gecomprimeerd-veelzeggende ‘Opmerkingen’; Marcellus Emants met ‘Een Zonderling’; G. van Hulzen met een ‘Laatste Litanie’; Willem Kloos met een vers ‘In Memoriam’; Jhr. H.M.J. van L.† 15 Juli 1910; Adriaan van Oordt met ‘Een Benedictijner Abdijkerk’; W.L. Penning Jr. met een lang en fraai gedicht: ‘Het Haagsche Bosch’ en Herman Robbers met een zijner innig doorvoelde en fijn begrepen kinderschetsen.
N.G.