| |
| |
| |
Buitenlandsche staatkundige kroniek door Chr. Nuijs. LX.
‘Nicht vorwärts konnten sie, auch nicht zurück.’
Schiller: Wallensteins Tod.
Het is een nog steeds onoplosbaar probleem twee onafhankelijke staten, ieder met een eigen regeering, onder een hoofd te vereenigen, zonder dat er voortdurend twist en onaangenaamheid ontstaan. De geschiedenis der scheiding tusschen Zweden en Noorwegen heeft dat voldoende geleerd; en de altoosdurende twisten tusschen Oostenrijk en Hongarije zijn er, zoo noodig, telkens opnieuw bewijzen voor.
De toestand, die in 1867 is ontstaan door de Overeenkomst, welke de vorming der dualistische monarchie tengevolge had, heeft maar zeer korten tijd de instemming der volkeren aan beide zijden van de Leitha gekend. En al sinds jaren is een onophoudelijke strijd, van nationalen en parlementairen aard, op te merken, die de betrekkingen tusschen de beide deelen der monarchie vergiftigt.
De oorzaak van dien strijd is steeds dezelfde, al is de vorm, waaronder hij zich voordoet, telkens verschillend.
Sedert in 1867 de monarch met de kroon van den Heiligen Stephanus werd gekroond en den eed op de Hongaarsche grondwet aflegde, is Hongarije een zelfstandige, onafhankelijke staat geworden, met een eigen regeering; slechts in enkele onderdeden van het staatsbestuur moet het met Oostenrijk samengaan: de financiën, het leger en de buitenlandsche zaken.
Hongarije is naijverig op zijn onafhankelijke positie en kan geen bemoeiïng of inmenging van Oostenrijk dulden, in alles wat het
| |
| |
acht te behooren tot de binnenlandsche politiek. Maar Oostenrijk, dat zooveel jaren Hongarije beschouwd heeft als een soort overwonnen staat, als een onderdeel, als een provincie, kan de bemoeiïng met de Hongaarsche zaken nu eenmaal niet nalaten, vooral als het meent, dat die zaken ook de monarchie betreffen. Het kan zich maar niet verplaatsen in den toestand, die in 1867 is ontstaan, en poogt steeds een soort toeziende voogdij op Hongarije te oefenen.
Dat prikkelt het nationale gevoel der Hongaren, die wenschen door Oostenrijk als gelijken, niet als ondergeschikten, behandeld te worden; dat geeft aanleiding tot verzet en tot het stellen van eischen, die wellicht verder gaan dan de Overeenkomst van 1867 bedoelde, maar die uitsluitend ten doel hebben, de onafhankelijke positie van Hongarije te duidelijker te doen uitkomen.
Weigering van den keizer om, op grond van Oostenrijk's tegenspraak, die eischen in te willigen, geeft dan aanleiding tot strijd, tot onaangenaamheden en tot nieuw verzet.
Dat geschiedde in de dagen toen graaf Fejervary, als een trouw soldaat de bevelen van den keizer volgend, in Hongarije een extraparlementaire regeering vormde, en het parlement ontbond. De regeeringsdagen van graaf Fejervary behooren tot de meest zorgelijke uit de nieuwere geschiedenis van Hongarije, wijl zij een tijd vormden waarin Hongarije met den ex-lex-toestand moest worden geregeerd, waarin algemeen geweigerd werd belastingen te betalen, waarin de ambtenaren, door de regeering benoemd, door de bewoners hunner standplaatsen niet werden erkend, somtijds zelfs werden belet zich in hun ambtswoningen te vestigen.
De toestand werd toen zoo, dat ook deze Honved-generaal de verantwoordelijkheid niet langer durfde dragen, en de keizer er toe moest overgaan een kabinet samen te stellen, waarin de Kossuth-partij, de partij der onafhankelijkheid, zitting had.
De meening, dat dit kabinet iets voor Hongarije zou kunnen tot stand brengen, is gebleken onjuist te zijn. De invoering van het gelijke, geheime en algemeene kiesrecht, die de keizer bij het opdragen van de kabinetsformatie aan Wekerle op den voorgrond had geplaatst, werd uitgesteld. Het kostte den minister van binnenlandsche zaken, graaf Andrassy, heel wat tijd, om een ontwerp voor de kieswet op te stellen, dat, ondanks de gelijkheid,
| |
| |
toch de Magyaarsche overheersching in Hongarije zou bevestigen. En toen eindelijk dat ontwerp ongeveer gereed was, werd het bij de kamer niet ingediend, omdat in den boezem der onafhankelijkheidspartij een twist was ontstaan, en twee partijen, die van Kossuth en Justh, elkaar de gelegenheid wilden ontnemen, voor de regeneratie van het gemeenschappelijk vaderland te arbeiden. De vele moeiten en opofferingen, die Wekerle deed, om dezen twist bij te leggen, om Kossuth en Justh tot elkaar te brengen, mislukten. Het kabinet-Wekerle moest aftreden en graaf Khuen-Hedervary trad als hoofd der regeering in Hongarije op.
Graaf Khuen-Hedervary kwam in Hongarije aan het bestuur, juist op het goede oogenblik, om een andere partijformatie te bewerken, om aan de verwarde, vastgeloopen Hongaarsche staatkunde een andere richting te geven. Want het was niet alleen de oneenigheid in Hongarije zelf, die elke vooruitstrevende staatkunde onmogelijk maakte, het was nog meer de tegenstand van Oostenrijk tegen elke poging der Hongaren, om de beginselen der Overeenkomst van 1867 in overeenstemming te brengen met de politiek, die in 1848 door Lajos Kossuth voor Hongarije was vastgesteld. Die staatkunde wilde het beginsel der volkomen onafhankelijkheid van Hongarije erkend zien, in alle quaesties, die niet direct tot de gemeenschappelijke behoorden: de scheiding der financiën, de invoering van Hongaarsche emblemata en Hongaarsche vaandels voor de Hongaarsche regimenten, en van de Hongaarsche taal als diensttaal voor het Hongaarsche deel des legers, en andere eischen van nationalistischen aard, die door de Hongaren als evenveel levensbelangen worden beschouwd. Doch Oostenrijk verzette zich telkens zoo krachtig daartegen, dat de keizer, de koning van Hongarije, zich genoopt zag de machtiging tot die voorstellen te weigeren, zelfs als hij persoonlijk het belang der weigering niet inzag.
Dit is een gevolg van het verschil in de wetgeving der beide landen. Na de invoering van de Overeenkomst van 1867 heeft de Hongaarsche staat, die daarbij als gelijkgerechtigd wordt erkend, een wetgeving ingevoerd, die geheel gegrond is op het door de Overeenkomst vastgestelde beginsel der Hongaarsche onafhankelijkheid.
Oostenrijk daarentegen heeft de wetgeving ‘voor de Oosten- | |
| |
rijksche landen onder de Habsburgsche monarchie’ onveranderd laten voortbestaan, zonder die met de Overeenkomst in overeenstemming te brengen.
Nu hadden de Hongaarsche staatslieden het in hun macht gehad te eischen, dat ingevolge de bepalingen der Overeenkomst Oostenrijk eveneens zijn wetgeving in overeenstemming met dien nieuwen toestand wijzigde. De leidende Hongaarsche staatslieden uit die dagen hebben echter er niet toe kunnen komen, den pas gesloten vrede opnieuw in gevaar te brengen, den geheelen strijd opnieuw te doen beginnen. Zij deden dat in het volle vertrouwen op de samenwerking der beide landen. Zij gingen uit van de verwachting, dat de levenskracht van het nieuwe rijk sterker wezen zou, dan de verschillen in wettelijke bepalingen. En zij vergaten daarbij de juistheid van Goethe's woord:
‘Es erben sich Gesetz und Rechte
Wie eine ew'ge Krankheit fort.
Sie schleppen von Geschlecht sich zum Geschlechte,
Und rücken sacht von Ort zu Ort.’
En het zijn die Oostenrijksche wettelijke bepalingen, eens gemaakt toen Oostenrijk de leiding gaf aan de geheele reeks landen der Habsburgsche kroon, die thans voortdurend in botsing komen met de Hongaarsche wenschen.
De discussie daarover is vaak een onvruchtbare politieke haarkloverij, een strijd om des keizers baard. Maar toch zit er een practische beteekenis achter. Wijl Oostenrijk poogt de bepalingen der Oostenrijksche wet in de gemeenschappelijke aangelegenheden ook voor Hongarije te doen gelden. Twee van elkaar onafhankelijke wetgevingen hebben, onafhankelijk van elkaar vastgesteld, ieder voor zich alleen, wat als gemeenschappelijk belang moet worden beschouwd en hoe dit gemeenschappelijk belang moet worden behandeld. Geen dezer beide wetgevingen heeft een grooter gewicht dan de andere, en geen van beiden kan gelden voor den anderen staat. En daarom verzet Hongarije zich tegen elke poging om de Oostenrijksche wetgeving en de Oostenrijksche opvatting voor Hongarije geldig te doen verklaren.
De overwegende meerderheid der Hongaarsche natie heeft de overeenkomst van 1867 zonder eenige bijgedachte aanvaard, en
| |
| |
wenscht die trouw en loyaal te handhaven; maar alleen op voorwaarde, dat die overeenkomst ook werkelijk vrede brengen zal tusschen de beide staten, en dat aan deze zijde der Leitha eindelijk het pogen zal ophouden, om de Hongaarsche rechten te beknibbelen en wat door geweld niet kan worden verkregen door geforceerde en kleinzielige juridische exegesen te verkrijgen.
Dit was het standpunt waarop Khuen-Hedervary zich stelde, toen hij voor twee jaren de opdracht aanvaardde, om het bestuur in Hongarije te voeren. Hij kon toen, met te woorden van Wallenstein uit Schiller's drama zeggen:
Auf mich, den Helfer in der Noth.’
Want toen Khuen aan het bewind trad, zat de wagen zoo onherroepelijk vast, dat niemand meer wist hoe men dien weder los zou krijgen. ‘Nicht vorwärts konnten sie, und nicht zurück’, een toestand die in de geschiedenis der Oostenrijksch-Hongaarsche betrekkingen chronisch dreigt te worden.
Khuen begon met de kamer te ontbinden en nieuwe verkiezingen uit te schrijven. De verspreide groepen der vroegere Hongaarsch-liberale partij, die in de laatste jaren zoo groote verliezen had geleden tegenover de onafhankelijkheidspartij, wist hij te vereenigen tot een partij van den nationalen arbeid. En voor deze partij bleek bij de verkiezingen een meerderheid te vinden te zijn.
Het plan, waarmede Khuen was opgetreden, was: eerst de legerwet te doen aannemen, die het Oostenrijksch-Hongaarsch leger jaarlijks met 30.000 recruten versterken zou, opdat dit leger in overeenstemming zou worden gebracht met de eischen, die tijdens de mobilisatie - in de dagen der Bosnische crisis - noodzakelijk waren gebleken. En daarna de kieswet in te dienen, die Hongarije, ingevolge den wensch van den monarch, het gelijke, geheime, directe en algemeene kiesrecht geven zou.
Tegen dit plan kwam de oppositie in verzet. De onafhankelijkheidspartij en de uiterste linkerzijde wilden eerst de kieswet, om de legerwet ter behandeling over te laten aan de kamer, door het algemeene kiesrecht benoemd.
Zoo ontstond de technische obstructie, die in Hongarije zelfs een kleine groep in staat stelt, den parlementairen arbeid zooal
| |
| |
niet te doen stilstaan, dan toch zeer ernstig te belemmeren.
Maanden lang duurde deze toestand voort; de president van het Hongaarsche huis had reeds, door de obstructie afgemat, zijn ambt neergelegd; zijn vice-presidenten eveneens. De regeering deed al haar best, om de obstructie te overwinnen, maar zonder succes. Het was en bleef een voortsukkelen zonder einde.
Herhaaldelijk had Khuen, om zijn goeden wil te toonen en het parlement in staat te stellen om te werken, met de oppositie besprekingen aangeknoopt, waarbij Andrassy als bemiddelaar was opgetreden. Hij wilde pogen, de legerwet door het parlement te doen aannemen, met inwilliging, zoo mogelijk, van de wenschen der oppositie, en met de belofte, onmiddellijk daarna de hervorming der kieswet in behandeling te zullen nemen.
En het scheen ten slotte, dat die pogingen succes zouden hebben. De obstructie begon te verflauwen, en de groepen van Kossuth en Justh schenen den strijd moede te worden. Besprekingen waren aangeknoopt over de voorwaarden, waaronder de obstructie zou worden gestaakt. Die voorwaarden golden niet alleen de vroeger gestelde eischen betreffende de Hongaarsche onderscheidingsteekenen en de invoering van de Hongaarsche taal in het militaire strafrecht voor de Hongaarsche troepen, maar ook de wensch, dat voortaan de reserves niet zouden kunnen worden onder de wapens geroepen, zoo de jaarlijksche vaststelling van het recruten-contingent niet bij het Hongaarsche parlement was ingediend, of door dit parlement niet was goedgekeurd, of wanneer door ontijdige sluiting der zitting of ontbinding van het parlement de aanneming dier wet onmogelijk was gemaakt.
Deze wensch van het Hongaarsche parlement had een voorgeschiedenis. In het jaar 1888 was door de beide landen een wet aangenomen, bepalende: dat de kroon het recht zou hebben, ook in vredestijd, de jongste lichting der reserve, en de drie jongste lichtingen der aanvullings-reserve onder de wapens te roepen, ‘zoodra dit door bijzondere omstandigheden noodig werd gemaakt.’ De wet geeft alleen aan, welke lichtingen mogen worden opgeroepen, doch bevat anders geen beperkingen. In de memorie van toelichting werd gezegd, dat deze machtiging noodig was om bij eventueele bijzondere omstandigheden in het belang van den staat te kunnen handelen.
| |
| |
In het Hongaarsche huis had de toenmalige Honved-minister, generaal Fejervary, er op gewezen, dat enkele troepenafdeelingen tengevolge van ongunstige omstandigheden niet op de vredessterkte konden worden gebracht, zoodat een aanvulling noodig was, en dat in sommige grensdistricten - in die dagen was de verhouding tot Rusland zeer gespannen - troepenafdeelingen boven de vredessterkte moesten worden aangevuld. De zaak werd als zeer dringend voorgesteld, en het wetje werd aangenomen, zonder met de in bewerking zijnde legerwet rekening te houden. In de volgende legerwetten werden de bepalingen van de wet van 1888 onveranderd overgenomen.
Doch in de dagen van den constitutioneelen strijd, van den ex-lex-toestand, toen de Hongaarsche kamer de begrooting weigerde aan te nemen, om daardoor de heffing van belastingen onmogelijk te maken, en de jaarlijksche vaststelling van het recruten-contingent achterwege bleef, om de regeering te doen gevoelen, dat zij van het parlement afhankelijk was, werd die wet van 1888 toegepast; de jongste lichting der reserve werd onder de wapenen gehouden, en de uitwerking van de weigering om het contingent vast te stellen werd daardoor vernietigd. De minister Fejervary, die deze wet toepaste, heeft later verklaard, overtuigd te zijn dat de toepassing onwettig was, maar als soldaat niet anders te hebben kunnen handelen, wijl hij de bevelen van den keizer-koning moest uitvoeren.
Thans bood zich de gelegenheid aan, om die wijze van toepassing der wet voor den vervolge te beletten. Het ging moeilijk de wensch der oppositie in een wettelijken vorm te kleeden, maar de oppositie stelde zich er mede tevreden, dat de motie, waarin die wensch werd uitgesproken, door de beide huizen van den rijksdag zou worden aangenomen en dus als plechtige wensch van het Hongaarsche parlement zou worden afgekondigd.
Graaf Khuen begaf zich naar Weenen, om van den keizerkoning machtiging te verkrijgen voor het aangaan dezer overeenkomst; en het schijnt, dat hij die machtiging van den keizer heeft ontvangen.
Maar de Oostenrijksche regeering en de minister van landsverdediging der monarchie, generaal Auffenberg, meenden zich daartegen te moeten verzetten, wijl zij in de aanneming van zulk
| |
| |
een motie een uitbreiding der parlementaire rechten in Hongarije zagen, ten koste van de rechten der kroon.
De voornaamste tegenstander van de Hongaarsche resolutie was de aartshertog-troonopvolger, Franz Ferdinand, van wien bekend is, dat hij zeer naijverig is op de rechten der kroon, en dat hij voor de Hongaarsche wenschen naar parlementaire vrijheid zeer weinig gevoelt. Bovendien is aartshertog Franz Ferdinand door den keizer met de opperste leiding van alle militaire aangelegenheden belast, zoodat met diens advies in leger-quaesties wel rekening dient te worden gehouden.
Nu is het duidelijk, dat de door graaf Khuen voorgestelde wijze van doen noch voor de kroon, noch voor de militaire leiders eenige verbindende beteekenis had. Het was een wensch der beide kamers, die hoogstens verbindend kon worden geacht voor het kabinet, dat de motie had aanvaard. Een parlementaire regeering in Hongarije kon natuurlijk geen besluit onderteekenen, waarbij met de wenschen in die motie uitgesproken niet gerekend werd; doch onder een parlementaire regeering zou daartoe nooit aanleiding zijn. Slechts onder een extra-parlementaire regeering, een ‘Trabanta’-ministerie, in dagen van parlementair conflict ingesteld, zou het parlement reden hebben, de vaststelling van het jaarlijksche recrutencontingent te weigeren. En zulk een kabinet zou zich, in een strijd met het parlement, toch niet gebonden behoeven te achten door een parlementair besluit. In den ex-lex-toestand zou zulk een kabinet zich er niet tegen verzetten, wanneer, in plaats der niet toegestane recruten, de jongste lichting onder de wapens werd gehouden.
Er was dus voor de Oostenrijksche regeering, noch voor den minister van landsverdediging of voor den aartshertog-troonopvolger periculum in mora.
Het Hongaarsche parlement daarentegen zou een zware financieele en militaire verplichting hebben aanvaard, voor een document van zuiver theoretische waarde.
Want nauwelijks had graaf Khuen, gesteund door graaf Andrassy, met de Kossuth-partij en graaf Apponyi de overeenkomst aangegaan, of ook in de Justh-partij, de radicale groep der partij van 1848, werden stemmen vernomen, die op staking der obstructie en aanneming der voorwaarden aandrongen.
| |
| |
De overeenkomst, waarvoor graaf Khuen zich had beijverd, was dus in het werkelijke belang der monarchie, had in Hongarije de wetgevende vergadering in staat gesteld rustig verder te arbeiden, zonder Oostenrijk in 't minst te hinderen of te krenken.
Maar drie factoren verzetten zich tegen de overeenkomst: de aartshertog Franz Ferdinand, wijl deze daarin een krenking van het recht der kroon zag; de generaal Auffenberg, die de geheele legerwet wel wilde verworpen zien, omdat deze hem niet genoeg gaf; en de Oostenrijksche regeering, die niet kon dulden, dat Hongarije een, zij het ook denkbeeldig, recht verkreeg, dat Oostenrijk niet bezat. De drie factoren drongen nu bij den keizer aan, op intrekking der aan Khuen verleende machtiging. De positie van den keizer was zeer moeilijk. Want feitelijk had hij vooraf, voordat Khuen zijn mededeelingen in het Hongaarsche parlement deed, diens voorstellen goedgekeurd, in de hoop dat daardoor aan de obstructie in Hongarije een einde zou komen. Bij den storm die er over opstak, in Oostenrijk, in het gemeenschappelijke ministerie van oorlog en in de partij van den troonsopvolger, begreep Franz Josef dat er een addertje onder het gras school. Hij trok daarom zijn aan Khuen gegeven machtiging niet in, maar droeg hem op, met de regeering van Oostenrijk tot een overeenstemming te komen. Dat was natuurlijk even goed als een intrekking.
Gesteund door aartshertog Franz Ferdinand en generaal Auffenberg, hield de Oostenrijksche minister-president, graaf Stürgkh, onwrikbaar vast aan zijn verzet.
De toestand was dus zoo: Oostenrijk en de aartshertog-troonopvolger namen de rol op zich van beschermers der rechten van de kroon tegen een overeenkomst, die de kroon zelf had goedgekeurd. En daardoor mengden zij zich in een zuiver Hongaarsche quaestie, waarvan de beslissing, volgens de Overeenkomst van 1867, alleen toekomt aan den monarch en de Hongaarsche regeering.
Het was natuurlijk dat graaf Khuen, toen hij met de Oostenrijksche regeering noch met generaal Auffenberg tot een overeenstemming kon komen, den Keizer het ontslag van het geheele Hongaarsche ministerie aanbood, een aanbod dat onmiddellijk werd aanvaard. Als de eenige mogelijkheid om de eens door den Monarch gegeven machtiging te kunnen intrekken.
| |
| |
En daardoor is nu in Hongarije een crisis ontstaan, die niets parlementairs meer heeft, die veeleer moet worden beschouwd als een van buiten opgedrongen crisis.
Want de regeering, die gedwongen is af te treden, bezat het volle vertrouwen van den monarch, had in de Hongaarsche kamer een groote meerderheid en was juist op den goeden weg om haar voorstellen, bij die kamer ingediend, te doen aannemen. Bij de verschillende besprekingen, die na het bericht van Khuen's aftreden in Hongarije zijn gehouden, bleek dat de partij van den nationalen arbeid volkomen instemt met de houding, door graaf Khuen aangenomen, en dat geen Hongaarsch staatsman geneigd zou zijn de opvolging van Khuen te aanvaarden, zonder de motie die in geheel Hongarije, bij alle partijen, instemming vindt. Een oplossing zal moeten gevonden worden, maar welke oplossing het ook zij, het zal altoos een lapmiddel blijken. Opnieuw zal een twistpunt ontstaan zijn tusschen Oostenrijk en Hongarije, een twistpunt dat Oostenrijk had kunnen en moeten vermijden. Want de Hongaren zien in deze voortdurende voogdij van Oostenrijk, en de voortdurende bemoeiïng van de Cisleithaansche bestuurders met de Transleithaansche zaken een ingrijpen in hunne rechten, waardoor het oude wantrouwen wordt versterkt, het geloof der Hongaarsche natie aan de resultaten der Overeenkomst wordt geschokt, en water wordt gebracht op den molen der partijen, die tot den toestand van 1848 willen terugkeeren, die alle betrekkingen tot Oostenrijk - behalve de persoonlijke unie - willen verbreken, of die zelfs nog verder willen gaan, en de scheiding tusschen Hongarije en Oostenrijk verkondigen.
Dat alles kan Oostenrijk echter niet bewegen een andere politiek te volgen, die meer met den geest der Overeenkomst in overeenstemming is. Het is nog altoos de gewoonte van Oostenrijk, om alleen te denken aan eigen voordeel, eigen recht en eigen opvattingen, en de rest niet de moeite waard te achten om er aandacht aan te geven. En bij zulk een opvatting is hier nog altoos het woord uit Schiller's Wallenstein van toepassing:
‘Wir werden dieses Kampfes Ende nimmer
Erblicken. Dieser Krieg verschlingt uns alle.
Was kümmert's Oesterreich, ob der lange Krieg
Die Völker aufreibt und die Welt verwüstet?’
|
|