De Nieuwe Gids. Jaargang 27
(1912)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 680]
| |
Ernst von Possart door Frans Mijnssen.Zeker een buitengewoon tooneelspeler. Toch nog eerder: een buitengewone persoonlijkheid. Want een tooneelspeler in den schoonsten en meest wezenlijken zin kan men Possart niet noemen. Bij den tooneelspeler Possart treedt niet de eigen persoonlijkheid terug - zooveel als mogelijk is - voor die andere persoonlijkheid: de persoonlijkheid der rol, gelijk de acteur haar bij zijn studie heeft gezien. Bij Possart zien en voelen wij niet een andere natuur dan die van den tooneelspeler voor ons leven op het tooneel; een andere natuur: al is zij van de natuur des tooneelspelers min of meer afhankelijk: omdat het innerlijk van den tooneelspeler, ook zelfs van hem die het minst ‘zich zelf speelt’, mede bepaalt hoe de ‘andere natuur’ op het tooneel leven zal. (Zooals ook de uiterlijke verschijning van den tooneelspeler-in-de-rol mede bepaald wordt door zijn physiek. En de gewetensvolle werkelijke kunstenaar-tooneelspeler zal er terdege op letten, dat hij innerlijk en uiterlijk niet verder of in eene andere richting reikt dan zijne middelen gedoogen.) Hem zullen wij den grootsten tooneelspeler noemen (een ‘tooneelspeler in den schoonsten en meest wezenlijken zin’), die o.a. ons het meest de persoon van den acteur voor de ‘andere natuur’ doet vergeten; die ons het innigst en onverdeeld met die andere menschennatuur doet meeleven. Door zijn uiterlijk zal zulk een tooneelspeler in vele gevallen reeds dadelijk bij zijn opkomen onze verbeelding gewekt hebben en op het goede spoor hebben gebracht. Door zijn volgend | |
[pagina 681]
| |
spel gaan wij de persoon die hij ten tooneele voert - ik zou nog minder zeggen: onmiddellijk kennen, dan wel als een zijn eigen leven levend mensch dadelijk aanvaarden. Aanvaarden: door middel van ons eigen ontvankelijk innerlijk. Bij Ernst von Possart nu geschiedt iets anders. Ook zijn uiterlijk wekt de verbeelding. Wanneer hij als Nathan, als Rabbie Sichel, - de rollen die hij nog onlangs in Nederland vervulde - als Octavio Piccolomini, als Gessler (Schiller's Tell) ten tooneele verschijnt, wekt hij door zijn uiterlijk onmiddellijk de verbeelding. Hij is een meester in het ‘maken van een kop’; hij weet de costuum uitnemend te dragen; zijn verschijning is uiterlijk compleet. Hij is van buiten de man dien hij bij de bestudeering van de rol heeft gezien. Doch bij zijn volgend, weloverwogen, spel blijft het: buitenkant. (Of het moest dan zijn, dat hij een rol speelt die hem innerlijk zoo goed schijnt te liggen als de Rabbie Sichel) Hier geschiedt niet, dat het uiterlijk gaat leven, wijl het, mét de stem, de openbaring is van een bepaald menschen-innerlijk gedurende de wisselingen van de rol. En wat de stem betreft: wij hebben bij Possart met eene buitengewone persoonlijkheid te doen, zeiden we; met een sterke, zeer intellectueele persoonlijkheid. Possart weet zeer zeker de figuur, die in de woorden van de rol innerlijk leeft, met het intellect te benaderen - tot zoover als dit met het intellect alleen geschieden kan. Hij weet de waarde te beoordeelen van een zin en van het woord in het geheel van den zin. Doch tevens beheerscht hij de techniek van spreken en zeggen als weinigen, en zoo gelukt het hem ten volle in zijn voordracht de waarde van den zin te behouden en haar in een stukje voordrachtskunst weer te geven... zoolang hij niet méér, dat is hier: te veel, wil geven. Want terwijl de andere, bovenbedoelde tooneelspeler, ik zou hem het liefst willen noemen: de scheppende tooneelspeler, altijd van binnenuit den glans verleent aan zijn gesproken woord, gevoelt men bij Possart herhaaldelijk de bedoeling: schoon te spreken. Daarbij neemt de stem dan iets zoetelijk-zangerigs aan en gaat het wezen van het woord op deze geluidgolvingen schoot. | |
[pagina 682]
| |
Wij zien, terwijl Possart tooneelspeelt, het beeld dat hij bij zijn opkomen, door zijn uiterlijk, in onzen geest deed ontstaan, verzwakken. Het keert soms terug, bijvoorbeeld als de tooneelspeler stil te luisteren zit of staat, in een stand, een houding, die weer plotseling de figuur die de acteur bedoelde uittebeelden ons voor oogen voert. Wij genieten, terwijl hij den tekst zegt, van zijn uitnemend begrip, van zijn meesterschap over de techniek, van de schoonheid van de stem zoolang deze eene dienende rol vervult. Doch wij vergeten niet den acteur voor de ‘andere natuur’. Integendeel, het besef blijft levend: dat daar op het tooneel staat en gaat Ernst von Possart, gegrimeerd en gekleed als de persoon die hij uittebeelden heeft, en met houding, gebaar en gelaatsexpressie, die zeer goed houding, gebaar en gelaatsexpressie van de figuur van de rol kunnen zijn. Het blijft bijna steeds: Ernst von Possart, die ons duidelijk maakt hoe hij die figuur heeft gezien; Ernst von Possart, die met superieur begrip en technisch meesterschap den tekst van de rol voor ons zegt. Hier vinden wij dus niet die drieëenheid van verbeelding, aanvoelingsvermogen en uitbeeldingsmacht van den scheppenden en bij de volgende voorstellingen zijne schepping telkens herlevenden tooneelspeler, wiens creatie één uiterlijk en innerlijk geheel vormt. Nogmaals: wij vinden Ernst von Possart. Doch men zag en hoorde dien Ernst von Possart gaarneGa naar voetnoot1)... hoewel dan niet al te dikwijls. Niet al te dikwijls: omdat hij niet telkens in een andere verschijning, in den mensch van de rol, tot ons kwam; omdat hij, integendeel, zich nauwlijks hernieuwde. Men zag en hoorde hem gaarne: om de perfectie van spel en dictie; om de schoonheid vaak van houding, gebaar en dictie. Intusschen, dit alles zou ons niet in die mate hebben geboeid, indien de persoon Possart van geringer beteekenis ware. Want men behoefde niet te weten, wat al belangrijks deze Koninkl. Intendant-Regisseur-Tooneelspeler in zijn leven tot stand heeft gebracht, als: den bouw van het Prinz-Regenten-Theater te München; en zijne voortreflijke insceneering van Mozart's ‘Figaro's | |
[pagina 683]
| |
Hochzeit’ en andere werken, in het Residenz-Theater, aldaar; hoe hij zich jaren en jaren lang staande wist te houden tegenover een' invloedrijken adellijken kring aan het Beyersche Hof. Men onderging immers, zoo lang von Possart op het tooneel stond, steeds min of meer de suggestie van de ‘buitengewone persoonlijkheid’, die haar licht mededeelde aan spel en dictie. Vergeten wij ook niet Possart's kostelijken humor. |
|