| |
| |
| |
Literaire kroniek door Willem Kloos.
Aeg. W Timmerman. - Leo en Gerda. L.A. Dickhoff. Den Haag. 1911
Ik geloof niet, dat men het socialisme onrecht aandoet, indien men het opvat als een soort van geloof. Want voor den buitenstaander, die alle wereldbewegingen graag zoo objectief mogelijk wil waardeeren, worden zoodoende vele dingen erin, die anders allicht vreemd, ja verkeerd konden schijnen, volkomen begrijpelijk en zelfs leuk om te zien. Eigenaardigheden toch, als het onverdraagzaam staan tegenover alle andre partijen, het onvermoeid werpen met nadrukkelijke woorden, en het krachtdadig beloven van onbestaanbare heerlijkheden, ziedaar wat men bij alle idealisten, die tevens practici willen wezen, noodzakelijkerwijze aantreffen zal.
Doch dit gelde - om den dood niet - als een afkeuring van dier idealisten doen. Want al wijkt ook de hemel, dien zij voorspiegelen, hoe langer hoe meer naar achtren, hoe heftiger zij erheen dringen, toch doen alle geloovigen, van welke soort ook, altijd eenig goeds. Zij houden den boel in beweging, en zonder hun prikkelend drijven, zou misschien al heel gauw, krachtens de oer-inertie van alle dingen, het heele leven gaan lijken op een stilstaande sloot.
Socialist-zijn is gelooven, en gelooven is voelen, vol overtuiging voelen en willen.
En zoo'n echt gevoel, dat op iets oirbaars doelt, in dit geval: de verbetering der menschlijke samenleving, men neemt het aan of verwerpt het, al naar gelang men meent, dat het goede doel, waartegen niemand iets mag hebben, er door bereikt zal worden,
| |
| |
maar het te bestrijden, - de historie leert het - dient absoluut tot niets. Wetten en geweren staan daar machteloos tegenover, want de eenige vijand, die het socialisme kan overwinnen, indien het zal overwonnen worden, is het socialisme zelf, zooals ook de Fransche revolutie door haar eigen fouten verging.
Doch ook nog op een andre wijze kan het socialisme indirect door zichzelf worden bestreden. Indien, nl., de burgerlijke partijen, die, om de een of andre reden, misschien voor de uiterste konsekwentie's van dien toekomstdroom terugschrikken, zelf de hand aan het werk slaan, en tienmaal krachtiger dan tot heden, voor de gemeenschap gaan voelen en denken en doen. Want ik verbeeld mij, misschien in mijn naïefheid, dat wat door ontevredenheid opkwam en hoe langer hoe sterker omhoog rees, bij vermindering dier ontevredenheid, langzaam luwen zal. En vooral ook, dat de beste socialisten, wien het inderdaad te doen is om het geluk der menschheid, en niet om de verwerklijking van een kunstig stelsel, dan allicht zullen gaan denken: Wel, het ging niet geheel op de wijze, waarop wij zelf het wilden, maar zooals het nú gaat, zoo normaal en geleidelijk, komen wij waarschijnlijk toch éven ver, ja verder dan op onze oude, dogmatisch-gewelddadige, en dus in haar uitkomst, meer onzekere manier.
Al het maatschappelijk-goede zou waarschijnlijk bereikt kunnen worden, buiten-om het socialisme, maar nu de heerschende partij bij de pakken blijft neerzitten, om heel andre dingen denkende, dan om het waarlijk eenig-noodige, de oplossing der sociale kwestie, terwijl de meest vooruitstrevende burgers des lands thans gedwongen zijn op den achtergrond te blijven, nu geloof ik, dat het maatschappelijk streven der socialisten meer dan ooit ieder's aandacht en vriendlijk-onderzoekende belangstelling verdient. Want geen waarachtig-ontwikkeld mensch-van-heden zal kunnen beweren, zooals men dat met eenig recht nog dertig jaar geleden deed, dat wij thans leven in de beste der werelden, en dat iedere radicalere poging om betere toestanden te scheppen, van te voren reeds afkeurenswaardig heeten moet.
* * *
Om den merkwaardigen roman Leo en Gerda van Aeg. W. Timmerman op zijn juiste waarde te schatten, om hem te kunnen
| |
| |
lezen met het volle genot, dat hij geven kan, geloof ik dat men zich, zonder bijgedachten, op het hiervoren aangegeven standpunt plaatsen moet.
Want wandelt men er bevooroordeeld voorbij, omdat men denkt: dit boek is socialistisch-gekleurd, dus geen spekje voor mijn bekje, of gaat men het lezen met een weerbarstigen geest, omdat men alles beter dan de schrijver meent te weten, dan loopt men ten eerste allerlei lezenswaarde, want puntig-gezegde en volstrekt niet banale gedachten mis over het maatschappelijke vraagstuk, en ten tweede ontzegt men zich een letterkundig genoegen van bijzondere bekoring, omdat de figuren zich even natuurlijk voordoen als waarlijk-levende menschen, en de stijl zich laat lezen, alsof het boek gesproken waar' door een levendig causeur, die met al zijn vlotheid, toch hier-en-daar geenszins de middelen der plastische kunst versmaadt.
In geenen deele is Leo en Gerda dus een strekkingsboek, en al moge in den schrijver een beetje de stille achtergedachte geleefd hebben, om het, volgens hem, ten ondergang neigen van de klasse der ‘bourgeois’, door het weinig beteekenende, vrij inhoudlooze, schoon volstrekt niet mallotige van een paar getitelde personen te verzinnelijken, en al geeft één enkle figuur van tijd tot tijd een wezenlijk aanhoorbare socialistische redeneering ten beste, voor de rest schiep hij een levensbeeld, dat evenzoo had kunnen worden, al had hij het werk van Marx nooit in handen gehad. Het boek mist dus gelukkig al het onpleizierig-doordravende, dat socialistisch-gestemden werken wel eens eigen pleegt te zijn, waar iedre pijp, dien een arbeider rookt, om een socialistische speech heenblaast, terwijl de minste boterham, dien een ‘kapitalist’ zich snijdt, besmeurd heet met bloed en zweet van den arbeidersstand. Deze schrijver blijft ook objectief genoeg om in te zien, dat het socialisme niet in de eerste plaats beschouwd moet worden als een dwingend systeem van beweringen en daarop gebouwde wilsdaden, neen hij ziet het als een maatschaplijke billijkheid en een verstandlijke uitkomst van het rustig-doordenkende menschlijke gevoel. En zijn kunst heeft hij dus geenszins misbruikt als een licht te hanteeren hulpmiddeltje, een zoetfluitende lokvink, om zijn theorieën maklijker ingang te doen vinden, want zij is hem, gelukkig datgene gebleven wat zij bij
| |
| |
alle goede realistische kunstenaars van alle tijden geweest is, n.l. een beeldende weergave van een stuk menschlijk leven, zooals het hem, door zijn temperament heen, voorkwam te zijn.
En dus, al is Leo en Gerda in het geheel geen propagandageschrift, of liever juist, omdat het dit niet is, daar het absoluut vrijblijft van alle strekking en expresheid, weet het niet-socialisten, zooals den schrijver dezer recensie, een aangenameren en, óók geloof ik, juisteren blik op de waarde der socialistische beweging te geven, dan soms door al te droog-dogmatische of voorthollend-redeneerende partij-publicatie's verkregen worden kan. En dus - het klinkt als een paradox, maar toch is het de zuivere waarheid - heeft deze auteur de zaak, waarvoor hij een overigens geheel platonische sympathie voelt, veel beter gediend door een zuiver kunstenaar te willen blijven, dan indien hij door allerlei onware voorstellingen, lyrische ophitsingen en hatelijke zetten door zijn boek te vlechten, een eigenlijk-gezegd propagandist had willen zijn. Want de ontwikkelde, vrijzinnige lezers, voor wie L. en G. in de eerste plaats geschreven is, zullen er de overtuiging door krijgen, dat het socialisme niet zoo buitenwereldsch-excentriek is, als ze tot dusver gemeend hadden, en in elk geval zullen ze tot nadenken gebracht worden, omdat de schrijver ergens te verstaan geeft, dat het Marxistische maatschappij-beeld volstrekt niet het eindpunt der menschlijke ontwikkelingsgeschiedenis zal wezen, maar slechts een tijdelijk stadium, een overgangsperiode tot iets veel beters, iets wezenlijk-definitiefs. (L. en G. bladz. 269). De schrijver zegt dit slechts terloops, op een der allerlaatste bladzijden, en menigen lezer, die, zooals er velen zijn, hoofdzakelijk in het verhaal en zijn afloop belangstelt zou deze treffende verzekering dus allicht kunnen ontgaan.
Doch eer ik hier nader de aandacht op vestig, zal het goed zijn des schrijver's toekomst-verwachting weer te geven met zijn eigen woorden.
Hij begint met te verklaren, dat ‘de ‘intellectueelen’ (onder de socialisten, natuurlijk) ‘die immers de taak van onderwijzer op zich genomen hebben, de theorie niet in hun macht hebben. Zij staren zich blind op de toekomst-maatschappij en zien nog niet wat er achter ligt, weten nóg niet, wat haar later vervangen zal. Ze zien alleen naar den toren in de verte, aan het einde
| |
| |
van den zwaren weg, dien zij hebben te gaan. Zij beproeven zich in te denken in de moeilijkheden, die zij op dien weg zullen hebben te overwinnen, te begrijpen hoe zij zich in zullen moeten richten in het schoone gebouw, dat die toren kroont, maar denken er niet aan ‘dat er achter dien toren nóg een weg ligt, dien de menschheid zal hebben te gaan tot een nieuwer, nóg schooner leven.’
Tot zóóver slechts citeer ik: het overige, even verrassende over de veronderstelde na-socialistische toekomst gelieve de lezer na te slaan in Leo-en-Gerda-zelf.
Het zal wèl de moeite loonen, want men leert er een intuïtief denker door kennen, die heel goed begrijpt, dat het rabbinistisch-gereglementeerde maatschappijbeeld, dat Marx wou opstellen, en dat tal van ontwikkelden er van terughoudt, om anders als met schouderophalen over de socialistische idealen te spreken, onmogelijk het slot-stadium onzer Kaukasische beschaving kan zijn.
Genoeg is dit, om aan te toonen dat niemand zich van de lezing van dit boek zal behoeven te laten weerhouden door de vrees van dan gehinderd te zullen worden door een allerengst exklusivisme, dat over niets anders denkt en praat als over zijn eigen voortreflijkheid, en iedereen, die deze niet onmiddellijk wil erkennen, als minderwaardig, dom of slecht qualificeert.
Zooals Dr. Timmerman het socialisme hier ontwikkelt en voorstelt, zoo objectief ondogmatisch en zuiver-menschlijk, zal ieder, die niet verblind is door de gewaande volmaaktheid van eigen richting, er eenige sympathie voor kunnen gaan voelen, en het in elk geval leeren zien op hetzelfde plan met, en met een evengroote waardeering voor het goede er in, als hij over heeft voor iedre andre partij. De algemeen-menschlijke diepste kern van het socialisme, ontdaan van al marxistische stelselmatigheid, dus datgene erin, waar elk denkend en voelend mensch het mee eens moet wezen, nl., dat de onderste klassen der maatschappij spoediger dan dit tot dusver pleegt te geschieden, tot een, zoowel in geestelijk als in stoffelijk opzicht, ten volle menschwaardig bestaan moeten gebracht worden, dat is het wat er uit dit boek valt te leeren, en wat de lezing ervan tot nog iets anders als een, in engeren en zuiveren zin, letterkundig genoegen maakt. Want als hij op het daar gelezene door gaat
| |
| |
denken, zullen hem ongetwijfeld nieuwe verschieten voor de menschheid openbaar worden, en zal hij zich beter kunnen troosten over wat er in het Tegenwoordige reactionnairs schijnt te zijn.
Zonder een roode geestdrijver te worden, die bezield door een idée fixe, minachtend gaat neerslaan wat hem tegen durft spreken, kan men zeer goed sociaal, dat is maatschappelijk leeren voelen en denken, iets dat bij vele overigens verlichte en vrijzinnige menschen, uit gebrek aan voortwillende daadkracht, nog maar al te zeer ontbreekt. En zoo zal dit boek, indien het maar druk wordt gelezen, er waarschijnlijk toe kunnen bijdragen, dat de modernen, uit hun onverschilligheid ontwakend, voor datgene gaan voelen en willen en handlen, wat meer dan alles noodig blijkt, n.l. vooruitgang van alle klassen der bevolking, stoffelijken en geestlijken voor de laagste, alleen geestlijken voor de hoogste, in zooverre en overal waar die noodig mocht zijn.
***
Mijn doel met deze recensie was, dit boek te bespreken, zoo zeer buiten allen partijgeest om, als maar mooglijk is. Want, zooals uit de meeste boekbeoordeelingen blijkt, wordt het in onzen tijd maar al te vaak vergeten, dat het tot de waarde van een letterkundig werk volstrekt niets afdoet, of de schrijver een orthodoxe dan wel een agnosticist, of hij een liberaal dan wel een sociaal-demokraat moet heeten, indien hem tenminste maar genoeg kunstenaarsbegaafdheid, dat is: macht van te zien en te voelen en te zeggen, is meegegeven, om zich boven zijn eigen staatkundige, godsdienstige en nog andersoortige overtuiging te kunnen verheffen, en alles in het licht der eeuwigheid te zien. Want alle overtuigingen kunnen in een kunstenaar geduld worden, en elke staat hem goed, als hij tenminste maar altijd in het oog houdt, dat het hoofddoel der Kunst niet in het verkondigen van overtuigingen, maar in het plastische en doorvoelde weergeven van reëele of psychische werklijkheid bestaat. En daarom mag dan ook zijn overtuiging ongetwijfeld naar voren springen uit zijn kunst, van tijd tot tijd, gelijk dit bij Timmerman het geval is, maar nooit mag zij de koud-dwingende potentaat zijn, die
| |
| |
alles in het werk vervormt en veropzettelijkt, totdat het ten slotte een karikatuur van de wezenlijke werklijkheid wordt.
Ook nog buiten zijn niet geringe letterkundige verdiensten om - de slotscène b.v. is een meesterstukje van stemming, dat den roman prachtig afsluit - verdient dit boek gelezen te worden, zoowel door socialisten, als door hen, die zich verre van of zelfs tegenover deze politieke partij voelen staan. Want de eersten kunnen er kalmte en objectiviteit door krijgen, en aan den andren kant zal het soms al te stereotiepe gedachteleven der laatsten, door de aandachtige overweging van de in dit boek gegeven opmerkingen en wenken, er toe gebracht kunnen worden, om zichzelf wat te herzien, en zich, in hun eigen belang, meer dan tot dusverre open te stellen voor de, bij verwaarloozing, hoe langer hoe gevaarlijker dreigende nooden des tijds.
|
|