was zijn geest gestemd om te schrijven niet slechts voor één geslacht, niet enkel voor dat eigenaardige, altijd polemische en alles-omverhalende, om dan weer opnieuw te dogmatiseeren, waarin hij zelf moest leven, maar vóór en bóven alle geslachten der menschelijke Geschiedenis, zooals deze woelt en jaagt, door de eeuwen heen.
En het is hem gelukt, hij heeft, vóórdat hij heenging, bereikt wat hij wou. Want al is de vers-gang zijner treurspelen, vooral die van zijn laatste, ‘Eduard van Gelre’ niet zoo goed verzorgd als in-waarheid behoord had - de schrijver heeft trouwens zelf, en uit eigen beweging, in een brief aan mij, op die onvolmaaktheid gezinspeeld, toen hij mij meldde, dat zijn stuk door de (oude) Gids was geaccepteerd - toch zou het verkeerd zijn, om op die technische tekortkoming, nu de schrijver eenmaal dood is, teveel nadruk te leggen: het spel behoudt desondanks zijn wezenlijke verdienste, en wie er dus van genieten wil, kan niet beter doen, dan de afdeeling in vers-regels eenvoudig weg te kijken, en het werk te lezen, alsof het in rhythmisch proza waar' gesteld. Ik geloof zelfs, dat het stuk zou winnen aan belangrijkheid en dus leesbaarder worden, indien het, bij een eventueele tweede uitgaaf, gedeeltelijk of geheel als proza werd gedrukt. In Shakespeare wisselen vers en proza óók vaak af, en daar de schrijver zelf trouwens het technisch-onvolkomene van zijn arbeid erkend heeft, zou zoo'n typografische wijziging geenerlei schennis van zijn vereerde nagedachtenis zijn.
Wat nu den bundel ‘Nagelaten Werk’ betreft, bij al onze blijde dankbaarheid voor het hier geschonkene, stemt hij ons toch weemoedig, juist omdat wij dankbaar kunnen zijn.
Met pijnlijke klaarheid blijkt er toch, uit deze 200 bladzijden, waar al het halfvoltooide of nog nauw-begonnene werd bijeenverzameld, dat Van Oordt, ware hem langer leven gegund geweest, en hadde hij dus alles kunnen volbrengen wat deze losse papieren beloven, in de toekomst waarschijnlijk nog heel andere kanten van zijn kunstenaarschap zou hebben laten kijken, dan hij tot dusver had getoond. Behalve een bewonderend uitbeelden van het leven der verledene tijden, school er in hem, het blijkt hier duidelijk, ook een fijn-geestig schetsen van het leven-om-hem-heen: ‘Een Liefde in Limburg’, ‘Een zeeman’ en ‘Een Pleiziervaart’ o.a., waarin hij onverbeterlijk leuk-ironisch en toch