de overtuiging vastwortelt, dat deze vooronderstelling, met verlof gezegd, eene ‘plattitude’ is.
Ik zei, dat de tooneelspeler Franz Everth ons het bedoelen van den dichter nader bij gebracht heeft. Welnu, zijn Peer Gynt was sympathiek en wekte medelijden en geen verachting. Everth bleek daardoor een man van begrip te zijn, die zich niet liet beïnvloeden door commentatores, die hij kent. Dat hij ze kent, kan ik met eenige gewisheid zeggen, wetende den ontwikkelingsgang, die de Duitsche tooneelspeler gaat. Aan de tooneelschool, verbonden aan het ‘Düsseldorfer Schauspielhaus’, waaraan Franz Everth leeraar is, is onder de leervakken philosophie opgenomen. En iemand, met eenig wijsgeerig besef, kan het, dunkt me, niet eens zijn met de vooronderstelling, die ik fout noem en die ontstaan moet zijn door eenzijdige analyse. En omdat Ibsen syntheticus is, moet men hem synthetisch beschouwen, en, doet men dat, dan komt men tot het vermoeden, dat Ibsen beneden zich zelf zonk toen hij met een ‘sneer’ zei dat met dien Peer Gynt het Noorsche volk was bedoeld.
Passarge, in zijne voorrede tot den eersten druk van Peer Gynt en Emmanuel de Bon in zijne nota's (Henrik Ibsen en zijn werk) zeggen ongeveer hetzelfde en wel: ‘Het gestelde probleem is: Hoe werkt eene overtollige fantasie op den inwendigen mensch en op zijne verhouding tegenover de maatschappij, wanneer deze fantasie niet als bij den kunstenaar zich productief een uitweg baant, maar hem in zijne rein menschelijke handelingen beïnvloedt?’
Met deze probleemstelling, in hare algemeenheid, kan ik meégaan. En het antwoord luidt, dunkt me: De overtollige fantasie in Peer Gynt maakt hem handelingszwak, omdat voor zijn verbijsterenden geest, wanneer hij doen wil, zich eene schrikgestalte vermaterialiseert, die hem afhoudt te handelen zooals hij dit, om zijn geluk te bevorderen, wenscht.
En daar hij anti-sociaal is, daar hij, dermate fantast, geniaal is, is zijne verhouding tegenover de maatschappij deze: dat hij de maatschappij en hare verhoudingen minacht en dat deze hem bespot en uitstoot. Hij is individualist en hij heeft dus niets te verliezen behalve zijne persoonlijkheid (geen maatschappelijke plaats en zoo) en dat deze niet na zijn dood verloren ging, daarvoor bewaarde hem de lieflijke Solveig, die zijne nagedachtenis in eere houdt.