De Nieuwe Gids. Jaargang 26(1911)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 660] [p. 660] Verzen door Josef Cohen. I. Het land van Holland. Den Componist J.P.J. Wierts. Wie mint de leuke molens niet, Die met hun vlerken zwaaien, Terwijl het water van de vliet Zoo morgen-vast-vandaag-nog-niet, Zoo rustigjes, bedaardjes vliet En jongens bij het rechte riet Fel-plassend pootje baaien? De frissche wind slaat zwaar en bol Over de vlakke wegen. Dan gaan de molens aan den hol, De vliet denkt: ‘zoo'n kwajongenslol, Zoo'n hollebollge dolle hol, Dat draaien zit ze in hun bol, Ik houd ze maar niet tegen’. De eendjes schudden vlug den kop, Nadat ze vischjes doken, Een scheepje voert de vlag in top: [pagina 661] [p. 661] Het kiest vandaag het ruime sop... Een waagstuk toch, zoo'n notedop! De schipper staat er boven op Stil-droomende te rooken. Een beter land bestaat toch niet, Al zou je eeuwen zoeken! Het land van Holland, waar je ziet Is 't land van water en van riet, Van molens en een kalmen vliet, Van Rembrandt, Ruysdael, wien al niet! En van de wijde broeken. [pagina 662] [p. 662] II. De kievit. Hij houdt den kop geheven hemelwaarts En loopt zoo statig op het wei-tapijt, Als een notabel in een kleine stad, Die niets heeft dan zijn kleine waardigheid. Hij kent maar ééne roep: ‘Kivi, kivi’, Verboemelt al den tijd met wandlen in de wei, Hij kent maar ééne angst, de schaduw van zijn trots, Dat men zijn ei verwarde met een wulpenei. Vorige Volgende