| |
| |
| |
[De Nieuwe Gids. Jaargang 26. Nummer 11]
Nero en Agrippina (1908).
Drama in drie Bedrijven door Hendrik van der Wal.
DRAMATIS PERSONAE:
NERO: Romeinsch Caesar; in het begin der twintiger jaren. |
OCTAVIA: Gemalin van Nero; een dochter uit het eerste huwelijk van Claudius, den vorigen keizer; (van haar is sprake in het drama, doch zij komt niet voor onder de spelende personen.) |
BRITANNICUS: een zoon uit het eerste huwelijk van keizer Claudius, feitelijk troonopvolger van dezen; levende als jonge prins aan 't keizerlijk hof. |
AGRIPPINA: Nero's moeder en tweede gemalin van den gestorven keizer. |
POPPAEA SABINA: gehuwd met Otho, later minnares van Nero. |
ACERRONIA POLLIA: vrouw uit het gevolg en gunstelinge van Agrippina. |
SENECA: Staatsman en wijsgeer, vroeger leermeester van Nero. |
BURRUS: bevelhebber der keizerlijke lijfwachten (praetorianen). |
LICINIUS: een Senator. |
CAIUS LICINIUS: zijn neef. |
PARIS: een Helleensch voordrager en danser. |
ANICETUS, } jonge aristocratische Romeinen, behoorende tot Nero's omgeving. |
PETRONIUS, } jonge aristocratische Romeinen, behoorende tot Nero's omgeving. |
CORBULO, } jonge aristocratische Romeinen, behoorende tot Nero's omgeving. |
CREPEREïUS, } jonge aristocratische Romeinen, behoorende tot Nero's omgeving. |
Een Romein van Agrippina's gevolg. |
Een Centurio der praetorianen. |
Een heraut. |
SOSYBIUS: leermeester van Britannicus. |
|
Romeinsche aristocraten, vrouwen van Agrippina's gevolg, praetorianen, lictoren, slaven. |
Het eerste bedrijf speelt te Rome, het tweede en derde te Baiae.
Tijd: het begin der tweede eeuwhelft na Christus' geboorte.
Rechts en links van den tooneelspeler.
Het recht van opvoering volgens de Wet voorbehouden.
| |
| |
| |
Nero en Agrippina.
Eerste bedrijf.
Een groot vertrek in het keizerlijk paleis op den Palatinusheuvel. Mosaïek-vloer, wandversiering en schildering. Langs de wanden beelden van Goden en keizers. In den achtergrond een marmeren uitbouw, die uitzicht geeft op boomkruinen in de keizerlijke parken en een maanlucht. Links en rechts portières waardoor toegang naar andere zalen. In den achtergrond en links, voorgrond, hooge marmeren troonbanken met rijkbewerkte kussens.
| |
Eerste Tooneel.
Enkele gasten van aristocratisch Romeinsch type staan in den uitbouw en spreken gedempt met elkander. De beide Licinii, de oudste van omstreeks vijftig jaar (met typisch Romeinschen kop) en de jongere komen langzaam naast elkander naar den voorgrond en blijven rechts op den voorgrond staan bij de opengeschoven portière. Men hoort uit de aangrenzende zaal fluit- en lierspel, dansrythmen.
(naar binnen ziend; gedempt sprekend) . Ik ben blij niet meer binnen te zijn. 't Licht brandt laag uit nood aan ademtocht. Hier kan ik ademen tenminste.
Heb je heimwee naar de open lucht in Gallia?
Als je geademd hebt in de milde en frissche lucht daar buiten, in 't heuvelland van Zuid-Gallia... [Plotseling klinkt een roep van uit de andere zaal: ‘Evohe’, na enkele oogenblikken gevolgd door meerdere stemmen. Beiden zien naar binnen.]
De keizer juicht voor Paris... je zaagt hem niet dansen? Hij is de heerlijkste danser, dien we ooit hier zagen. Je moet hem zien als den lier-spelenden Apollo.
Zou hij niet opnieuw beginnen? We kunnen hem van hier zien.
| |
| |
Neen, hij wil niet meer dan eenmaal dansen op een avond. Er komen nu danseressen... zie, Egyptische. [Men hoort nu muziek van trom en cymbaal.] Agrippina schijnt onrustig. Heb je 't bemerkt?
Neen. Ik sta hier nog zoo vreemd... ternauwernood ken ik den keizer en zijn moeder.
Let eens op haar. Zie... ze spreekt voortdurend met de vrouwen van haar gevolg... Op 't oogenblik met haar gunstelinge Acerronia Pollia.
(rondziend) Is dat Octavia naast wie Nero den ganschen avond gezeten heeft?
Dat is Poppaea Sabina. Je bent drie dagen in Rome en je hebt nog niet hooren spreken over Poppaea?
(knikt, snel-ziende) Is dat Poppaea Sabina? (hij blijft naar haar zien.)
Zulke vrouwen zag je niet in Gallia.
Bij Jupiter, ik zou gezworen hebben, dat zij de keizerin moest zijn. Ze heeft golvend haar als Oostersche Vorstinnen en 't zacht armronden van Aphrodite, en haar gelaat is blank als elpenbeen.
(zijn hand leggend op den schouder van den jongen man.) Die vrouw zal nog doen spreken van zich.
(langzaam vragend) Denkt ge, dat...?
(hem onderbrekend met een handgebaar) Dat zal de tijd leeren.
(weer rond ziend) Waar is Octavia dan?
Ze is niet onder de gasten. Ze is ongesteld zooals meesttijds. (Hij ziet een oogenblik voor zich) Ze verschijnt maar zelden buiten haar vertrekken... bleek en schuchter als een meisje... (heimelijk) de kinderen van keizer Claudius hebben hier te weinig zon om te gedijen. (plotseling overgaand in een andere toon.) Die knaap daar met zijn blanke huid en donkre krullen, aan de linkerzijde van Agrippina, is haar broeder, prins Britannicus. 't Is vanavond voor het eerst, dat hij na den maaltijd blijft.
(met iets meewarigs in zijn stem) ... Claudius' erfgenaam!
(hem snel onderbrekend) Stil! Voorzichtig! (hij ziet snel om zich heen.)
| |
| |
Niemand kan ons hier verstaan.
Als je hier wilt zeggen wat je denkt, moet je fluisteren geleerd hebben en scherp zien. Er zijn hier ooren, die verstaan wat nimmer gezegd werd.
(zacht) Waart U in Rome, toen keizer Claudius... (aarzelend) stierf?
Ik was op 't Kapitool, toen Nero voor den Senaat verscheen, om door ons als Imperator begroet te worden. (met een glimlach) Er waren er, die Britannicus verwachtten... de geheele weg van 't Palatium tot aan het Forum was éen rij van speren en aan Nero's zijde ging de praefect der garden. Agrippina had haar vriend Burrus als zekersten geleider gekozen... (met een gebaar van berusting) de tijden zijn niet slechter of beter dan toen Claudius leefde.
Dus Agrippina is waarlijk de meesteres... een vrouw, die over mannen heerscht, is nieuw in Rome.
't Is zoo niet in éen dag gekomen. Ze moge blijven... nu ze eenmaal geslaagd is, zoekt ze 't bestaande te handhaven... we weten, wie ze is en wat ze ons zijn wil.
Zijn meester Seneca moog' 't hem leeren... we hebben wisseling genoeg doormaakt. [onder 't voorgaande zwijgt de muziek.]
(den jonge bij den arm vattend) Kom terzijde... men komt hierheen.
| |
Tweede Tooneel.
[Onder de volgende tooneelen klinkt muziek van fluiten, harp en lier]. Twee slaven in Grieksche dracht komen haastig door de portière en gaan naar de troonbanken, waar zij de kussens ordenen. Ook stellen zij een lagen zetel naast de troon in den achtergrond. Vier lictoren met gulden staven verschijnen onmiddellijk daarna; achter hen een heraut, die onder de portière doorgaand spreekt.
De Verhevene komt! Caesar komt!
[Nero komt, (dragend een Grieksch kleed, korte tunica met goud bewerkt en een lauwerkrans om zijn golvend haar), Poppaea aan de hand voerend. Zij is gekleed in blauw met goud, waartegen haar donker
| |
| |
haar sterk kleurt. De gasten, die in het vertrek waren, buigen het hoofd. Nero doet enkele schreden en blijft dan staan.]
Ah, de ambrosische nacht verfrischt ons hart. (naar de maan wijzend, die vol-schijnend aan het uitspansel staat) Zie, Poppaea, Artemis jaagt in haar blinkend kleed aan den hemelboog.
Zij maakt zich schoon, de vluchtige godin, wijl zij Caesar's oog op zich gevestigd weet.
[Nero buigt zich dicht tot haar. terwijl hij haar antwoordt en geleidt haar naar den achtergrond, waar hij zich neerzet op de troon en Poppaea naast zich doet zitten in den zetel. De lictoren plaatsen zich achter hem.
Achter hem is Agrippina binnen getreden (zij is gekleed met stille kleuren, een vrouw tusschen veertig en vijftig jaar, met sterk-sprekend Romeinsch profiel), gevolgd door Acerronia en andere vrouwen van haar gevolg. Zij zet zich in den troonzetel, links. Gasten volgen en verspreiden zich in de vertrekken. Men ziet Nero, die zich zacht onderhoudt met Poppaea Sabina. Als Agrippina zich heeft neergezet, komt Britannicus, een knaap van veertien jaren, gevolgd door zijn leermeester.]
(zich wendend tot Acerronia) Acerronia, doe Britannicus voor ons komen. [Britannicus, geleid door Acerronia, komt voor de troon.]
Je bent verhit, Britannicus (tot den leermeester, die achter hem staat) . Heeft hij te veel Falerner-wijn gedronken, Sosybius?
De prins dronk niet, Augusta.
(Britannicus bij de hand vattend) Ben je koortsig of hebben de dansen je bloed zoo dartel gemaakt? Welke vond je de allermooiste dans van allen?
Ik vond maar éen dans mooi, Augusta.
Je hebt een streng oordeel. Toen ik jouw leeftijd had, kende ik geen onderscheid tusschen het een en het ander.
(zacht berispend) Britannicus!
Laat hem zeggen waarom. Noem je redenen, Britannicus.
Omdat voor een jongen niets heerlijker kan zijn dan de krijgsdansen.
| |
| |
Ik houd niet van den Apollo Cytharoides. Als ik zoo'n machtig God was, zou ik mij schamen als een Grieksche slaaf de lier te spelen.
't Past een knaap niet Goden te berechten. Ik wist niet, dat Britannicus zoo belust op strijd was.
Ik zou man willen zijn om mijn vijanden te bevechten.
(glimlachend) Je spreekt fel voor zoo'n kleinen knaap. 't Is tijd geworden om je krijgsroes uit te slapen. Nu, slaap rustig, Britannicus.
[Op een handgebaar van haar verlaat Britannicus, met Sosybius de zaal. Als zij weg zijn, ziet Agrippina naar Nero en verzinkt dan in nadenken. Terwijl Britannicus afscheid neemt komt Paris, de danser, door de portière, rechts, geleid door een der lictoren. Voor de troon van Nero gekomen maakt hij een elegant-eerbiedige buiging.]
(met luide stem) Stilte! Caesar spreekt! (Het gesprek onder de gasten verstomt onmiddellijk; men ziet vol aandacht naar Nero en Paris)
(met warmte) Mijn Paris, verhef u. Caesar begeert u oog in oog te zien. Onze tijd is verlaten van goden: de lichtende gestalten der Olympiërs schijnen voor immer zich van ons gewend te hebben: onze wereld zou niet meer verscheiden zijn van 't lichtloos dooden-dal, bleef in uw stem en spel ons niet de adem en 't gebaar der Godheid bewaard. Kenbaar zij voor 't gemeen, in wien Phoebus Apollo leeft. (Hij hangt hem een zwaar-gouden ketting, dien hij van eigen borst neemt, om den hals.) Caesar wenscht u heil!
(met een smeekgebaar van den arm als tot een Godheid) Verhef mij niet te zeer, Caesar. Uw eerbewijzen zijn te zwaarwichtig voor de lichtheid mijner dansen.
Onze arm zal u van allen druk ontheffen.
[Nero zet zich weer op de troon en spreekt zacht met Paris. Seneca, een hooge gestalte in Romeinsche toga, komt naar 't voorhangsel, rechts, tusschen de gasten door, begroet aan alle zijden en met enkelen een paar vluchtige woorden wisselend. Als hij op den voorgrond langs de beide Licinii komt, gaat de oudere haastig op hem toe.]
| |
| |
(minzaam glimlachend) Wat nieuws van den Senaat, Licinius?
Vergun mij, dat ik U Caius Licinius Stola voorstel, een zoon van Gallia's proconsul (tot zijn neef gewend.) Ge staat voor een man, Caius, van wien ge ginds gehoord en zelf gelezen hebt: Lucius Annaeus Seneca, den grootsten staatsman en wijsgeer in ons midden.
(met pose, heel vluchtig) Beste Licinius, spaar ons lof-prijzende rethorica.
Mijn vader heeft mij Uw werken meegegeven op mijn tocht naar Rome, en ik heb er enkele, naar ik hoop, niet zonder vrucht gelezen.
En waartoe komt ge ons bezoeken, Caius?
Hij hoopt op eervolle bezigheid in dienst van den Staat.
Wij zullen hem gedenken (welwillend) . Een jong, sterk man, die Gallische lucht heeft ingeademd, schijnt niet onbruikbaar. Tot weerziens, Licinius. (De Licinii trekken zich terug. Seneca gaat naar den troonzetel van Agrippina en maakt, daar gekomen, zijn reverentie.)
Junius Silanus werd gevat te Brundisium, Augusta, toen hij scheep wilde gaan naar Hellas.
Dank voor uw tijding, waarde Seneca. Men zal hem in verbanning brengen naar Corsica, niet waar? Maar ik wilde u spreken van andere dingen... ge zult u misschien verwonderen, zoo ge als wijsgeer niet verleerd hebt zoo te doen.
Een leven zonder verbazing, Augusta, zou wellicht al te troostloos zijn.
Ik wenschte een volledig afschrift uwer werken. In ons zomerverblijf te Baiae zal ik enkele rustige uren vinden.
Al mijn werken bied ik ter dienste van Nero's moeder.
Aan Nero's moeder dus? Niet aan Agrippina?
Ik weet, dat Agrippina geen hooger aanspraak kent dan: Nero's moeder.
Ah, gij wijsgeeren weet behendig vorm en wending te geven aan uw woord. Ik wenschte daarin een goede leerlinge van U te worden.
| |
| |
Al onze levenswijsheid, Augusta, kan in éen formule worden saamgevat: op tijd te zwijgen en op tijd te spreken.
Het eerste is moeilijk en 't tweede vaak gevaarlijk.
De ware wijsheid, verheven vrouwe, kent moeiten noch gevaren.
(snel) Ge spreekt uitmuntend; maar zie toe, dat ge in wezenlijk gevaar meester blijft van uw gevoelens.
We kunnen ons slechts voorbereiden en goede hoop dragen, dat onze kracht ons niet begeven zal.
(weer in haar vroegere toon) Waarlijk, uw filosophie is besmettelijk als een ziekte. Ge hebt mij reeds verleid met U te twisten. Ik gevoel verlangen naar een waarheid, naar een verzekerdheid zonder twijfeling, zonder redetwist. Daarin moet een grenzenlooze kracht gelegen zijn. Kan de wijsbegeerte ons dat niet geven?
De geestelijke vrijheid laat het een niet gelden zonder 't ander, voor en tegen, zij en keerzij.
Ach, ge zijt ontmoedigend met uw bespiegelende wijsheid. Uw wetenschap is een droef doodsliedje voor stervelingen. Wie zal 't krachtig maken in den kamp van 't leven?
De wijsheid kan niet anders dan zij is, verheven vrouwe.
(na een oogenblik) Toch wil ik uw werken hooren. Ik hoop te vinden.
[Nero is opgestaan met Poppaea. De heraut treedt voor de troon en spreekt.]
Caesar noodt zijn gasten in de keizerlijke parken!
[Als Nero naast Poppaea de zaal verlaat, wendt Agrippina zich haastig tot Seneca]
Ik bid U... ik wensch Caesar te spreken... vraag hem gehoor... maar dringend.
Ik zal Caesar uw wensch doen hooren.
[De gasten verlaten het vertrek door de portière, links. Seneca gaat haastig tusschen hen door. De muziek, die tot nu toe heeft doorgespeeld, houdt op.]
(tot de vrouwen van haar gevolg) Laat mij alleen met Caesar. Wacht mij in mijn vertrekken.
[De vrouwen verlaten haar.]
(tot Acerronia, die op een wenk van haar is gebleven) . Ah, ze is verfoeilijk! Heb je haar blik gezien, toen ze heenging? Ze waant te triompheeren met haar deerne-oogen... Poppaea trotseert Agrippina! Er dient ras gehandeld.
| |
| |
Jupiter geve u kalmte en kracht.
[Zij gaat heen door de portière rechts. Agrippina blijft alleen op de troonverhevenheid gedurende enkele oogenblikken.]
| |
Derde Tooneel.
Nero komt door de portiére links.
(nadert, terwijl zijn moeder voor zich ziet; na een oogenblik, staande voor de troonverhevenheid) U hebt mij doen roepen?
Zet je naast mij, Nero... ik bid je.
[Nero zet zich bij haar op de troonverhevenheid. Zij ruimt plaats voor hem. Men hoort onder het volgend tooneel bijwijlen stemmen door de avondlucht van beneden uit het park.]
Is er iets dringends, dat u mij te zeggen heeft?
Waarom ben je vanavond niet tot me gekomen?... ik heb je minzaam zien spreken met vreemden... wij leven alsof elk woord tusschen ons dwaze verspilling zijn zou. Is 't zoo wonderlijk, dat een moeder verlangt samen te zijn met haar zoon?
Er was niets waarover ik te spreken had met U.
Er is een tijd geweest, dat de dagen te kort waren voor alles wat wij elkaar te zeggen hadden. Er is veel dat verandert als men ouder wordt. Men smeekt de Goden om een kind... men brengt 't groot in lijden en gevaar... en geeft 't beste wat men te geven heeft... om achteloos voorbij gegaan te worden, als 't kind nauwelijks zelf heeft leeren gaan. Je vindt, dat ik lastig ben geworden... een moeder mag de ernstige dingen, die een moeder denkt, niet zeggen... je hoort liever 't vluchtig woord van vleiers... de gekozen taal van mooi-sprekers, die tongen hebben en geen hart... ik mag niet zwijgen... ik ben je moeder... tweewerf je moeder... ik heb je meer gegeven dan 't leven.
(nerveus haastig) Ja, ik wéet, wat u hebt gedaan voor mij... zelf heb ik 't gezien en 't sindsdien gehoord.
Toen je een heel klein kind was heb ik je in mijn armen gewiegd en gedroomd van je geluk, als je eenmaal man zoudt zijn... wat was ik sterk van liefde en hoop in die dagen!... je vader was vroegtijdig heengegaan... Claudius was reeds een oude man met eenzelvige gedachten, toen hij mij
| |
| |
verlangde als keizerin. Ik heb mijn jonkheid overgegeven in zijn bevende armen... er waren lange nachten, dat ik slaaploos neerlag met strakke oogen en droogen mond, dat mijn gedachten dwaalden en keerden, al maar keerden... Ik haatte hem als hij mij... hij had vrienden, die hem spraken over mij... ik zag het aan zijn oogen, als hij met hen gesproken had... zijn schuwen, killen blik... er waren dagen, dat plotseling in eenzaamheid zoo zware treurigheid en angst mij aangreep, dat ik machteloos uitbrak in eindeloos schreien. Ik vreesde en ik haatte hem... maar 't heeft me onverwinnelijk gemaakt jou te zien in je groeiend geluk... dat was de zonnedag in mijn nachten... wat was ik onbezorgd gelukkig, als 't volk mijn kleinen Caesar toeriep. O die triomphante dag, toen jij en Britannicus elk aan 't hoofd van knapen-stoeten voor 't volk verschenen... ik sidderde, toen ik je zag komen in je feestgewaad, dat ik zorgzaam had gekozen uit de schoonste stoffen. Eerst was 't stil in de menigte... ik hoorde bloedsuizing in mijn ooren... toen daverde 't juichen plotseling om je op in één rumoer van stemmen... en al mijn bloed voelde ik dringen naar mijn hart... Dat hebben wij te samen doorleefd, en er is niemand, die in ons hart dat kan verdringen... waar waren toen die mannen en vrouwen, die allen thans een genegen oor bij Caesar vinden en Agrippina voorgaan?
(staat plotseling op en doet enkele schreden op den voorgrond) Ik weet... ik wéet dat alles. Ik zou u meer zoeken, als u 't minder mij deedt. U bekommert u te zeer om mij... ik heb u dat gezegd.
O, je denkt te kunnen leven zonder mij! Je zoudt willen, dat ik van nier ging... naar een stil en ver oord... aan de kust, waar ik mijn jaren slijten zou, uitziend over de wijde zee. Er zijn er die geduldig wachten tot ik gaan zal... die nu hun hoofd gebogen houden. Ah, als ik moest sterven... waak Nero, dat je moeder ongedeerd blijft... om je zelfs wil.
Ik moet gelooven, wat ik u altijd hoor zeggen: dat ge alles deedt om mijnentwil! Hoe schoon van keizerlijkheid is het te schitteren in feestgewaden als een zomerpauw en bewaakt te worden en toegesproken als een kind. Een jong man verlangt naar daden zonder toezien. O ik haat 't, altijd te moeten denken
| |
| |
aan wat anderen willen; dat maakt 't beste zieklijk in me... mijn levensadem, mijn lust aan daden... er is niets dat zwaarder weegt op 't denken. U kunt toonen, waartoe u bereid bent om mijnentwil. Als u gehandeld hebt voor mij, laat mij dan genieten van 't verworvene... 't zal ditmaal nog grooter zege van uw moederlijke liefde zijn: driewerf moeder zal ik u heeten, als ge mij vrijheid geeft!
Je ondankbaarheid grieft me in 't hart. Je wilt dat ik zal zwijgen, dat ik zal heengaan, dat alles zijn zal voor jou; je moeder mag niet meer zien, wat ze schiep in kamp om dood en leven... dat is wat jij eischt van: om mijnentwil. Je verlangt vrijheid... jij, die spreekt van keizerlijkheid, van Caesar-zijn... vrijheid voor je geheime en openlijke minnarijen, voor je nachtelijke lusten en feesten, je gelagen met dansers en fluitspeelsters, met histrionen, die elk Romein van edele geboorte schuwt. Je zoudt onkeizerlijk in enkle maanden rijk en leven verdanst hebben en verspeeld!
Dat is het, wat ge mij altijd als uw eenigst wapen voorhoudt: onkeizerlijk. De bekrompen, dwaze gewichtigheid van uw antieke Romeinen is heel uw keizerlijkheid, belachelijk en levenloos. (haar aanziende) Zie naar Paris als Apollo Cytharoides. Er is meer keizerlijkheid in hèm dan in heel uw lijst van verstramde consuls uit het verleden. Als ge zelf jong waart, zoudt ge anders spreken... u ziet spoken in het daglicht.
Je durft te spreken van Caesar-zijn. Zeg mij of 't keizerlijk was wat je dees avond deed? Tot nu verborg je je lusten; vanavond ging je schaamteloos voor aller oogen... met die deerne, hand in hand als een minnares.
Ik doorzie je, ik zie je in 't hart. Waarom is haar echtgenoot heengezonden als proconsul van Danubia, Otho, Caesar's vriend?
Waarom noemt u haar deerne?
O 't was tijd, dat ik tot je sprak. Haar invloed tiert ras en wulps als onkruid, bedwelmt als een giftige geur. Je wang purpert van toorn.
Zinloos is uw woord. U lastert als een jaloersche minnares.
Je wilt Caesar heeten, jij, die in een dronken
| |
| |
tuimelroes je daaglijks vangen laat in andre vrouwen-armen? Je bent een slaaf van deernen!
Ik zal spreken. Niemand zal mij doen zwijgen, als ik onze eer en zekerheid baldadig aangerand zie door knapen-dwaasheid en deernen-sluwheid. Ik zal niet aflaten van je, voor je mij gehoord hebt. Ik ken mijn plichten: als jij in droomen leeft, zal ik dubbel waakzaam zijn. Ik ben jouw moeder maar niet min van Claudius' kinderen, van Octavia, de rechtmatige keizerin. Lang genoeg heb ik stilgezeten in lijdzaamheid. Ik zal waken, dat zij geëerbiedigd wordt naar haar rang: ik zal nìet dulden, dat zich iemand hier vermetel rechten aanmatigt.
U kunt niet verhinderen, dat ik zal handelen naar welgevallen.
Handelen naar welgevallen? Je wilt voortgaan, dagelijks onedeler van houding, allen, wien je dankbaarheid en eerbied schuldig bent, feller te grieven. Ah, ik weet 't.. ik weet te wel, dat er hier in hooge eere en aanzien rondgaan, die je hart vergiftigen met leugenwoorden tegen mij, en ik weet, dat je ijvrig luistert naar wie mij haten. Ik ken ze allen met hun dubbel aanzicht en listige redewendingen; ik hoor hun spreken tot voor mijn troon... ik heb gezworen; (met nadruk) handelen zal ik, als je niet wilt hooren.
Ik bezweer U: zie toe op uw daden! Ik doorzie wat zich in uw woorden versteekt! Wie aan Poppaea zich vergrijpt, treft Caesar. Dat zweert Caesar!
Wat ik gezegd heb, Nero, heb ik gezegd.
Hoor scherp toe, moeder. U werdt een oude vrouw, ge verstaat uit u zelve 't levensverlangen niet meer van jonge menschen. Daarom hoor scherp toe, wat ik U zeggen zal. Hebt ge Octavia en Poppaea tesaam gezien? Uw Caesars-dochter met haar grijze oogen, verkillend als 't fletse winterlicht; haar witte lichaam geeft me een afkeer als 't aanraken van koud-bloedige padden. Dat is voor mij uw rechtmatige keizerin, die ik schuw! Maar de andere, die een vrouw is, begeer ik. Ik huiver in de bedwelming van haar welriekend donker haar...
Zwijg. Spreek anderen van je liefdesverlangens.
Neen, ik wil uitspreken. Ik wil u alles zeggen tot 't laatste.
| |
| |
(staat op en daalt af van haar troonverhevenheid) Ik wìl je niet hooren.
De vrouw, die U een deerne scheldt, begeert Caesar. Die vrouw is waardig keizerin te zijn. En wat zij verdient te zijn, zal Caesar haar maken.
(geslagen) Je wilt die vrouw...?
Caesar zal haar maken wat zij verdient te zijn. Ik heb gesproken.
(verbleekend in toorn, die geen woorden vinden kan) Je zegt... je zegt... (hem strak aanziende en met grooten nadruk) is de waanzin over je gekomen, Nero?
Ik ben niet voor eeuwig verbonden aan wie U mij als knaap gekoppeld hebt. Ik heb gesproken. Ik verlang vrijheid.
Je wìlt die vrouw tot keizerin maken, je wilt echtbreken?! O, o! je bent vreeselijk... ik huíver je aan te zien... de goden hebben je gestraft met waanzin.
(toornig en angstig’) Kòm, kòm... spreek niet zoo zinneloos!
De wraak der Goden is gekomen over ons!
Ik kan u niet aanhooren! (hij wil heengaan) .
(zeer gebiedend, zoodat Nero staan blijft) Nero! (plotseling op anderen toon) Ik dank de Goden... mijn lot staat onafhankelijk van 't jouwe. Ik zal sterk zijn en geen aarzeling kennen. Ik zal vergéten wat ons saambond, wat tusschen ons was zal verleden zijn, voorbij! Ik dank de almachtige Goden... ze hebben mij niet alleen gelaten... (snel) Britannicus is mij gebleven... Claudius' zoon is tot de jaren gekomen!
(ondanks zich zelf) Britannicus? Wat wilt u?
Wat ik wil? Ik wil alles, alles tot het laatste. Ik zal vrij zijn, ik zal het verleden wegslingeren van mij. Wat geschied is zal niet langer verborgen zijn: hoe ik je heb lief gehad, hoe keizer Claudius stierf, dat deze hand gemoord heeft om jouwentwil, alles zal geopenbaard zijn.
(schielijk om zich ziend) Bij Jupiter, zwijg!
Rome zal de dochter van Germanicus aanhooren, als zij spreekt en rechten tusschen Britannicus en jou. Ik zal sterk zijn om te dragen wat komen mag. Thans handel naar welgevallen!
[Zij gaat bewogen heen.]
(terwijl ze heengaat) O, ge tiert!
| |
| |
| |
Vierde Tooneel.
Nero staat een oogenblik, als hij alleen gebleven is, overmeesterd door zijn gedachten. Dan strekt hij zijn rechterarm omhoog en wendt zich naar den achtergrond; doet enkele schreden gebogen maar gespannen, in de houding van iemand, die gedrukt gaat onder een zwaren last maar vol gedachten van verzet. Hij hoort uit het park klanken van lichte muziek opstijgen.
Muziek? Ik wil thans geen muziek hooren. (hij keert zich naar de portière, links) (luid:) Praetorianen voor!
[Men hoort beweging in het aangrenzende vertrek].
Beveel, dat die muziek zwijgt.
[De centurio legt zijn hand op de borst en buigt; hij wil heengaan.]
Vraag Seneca hier te komen... zonder verwijl... zeg, dat Caesar hem wacht.
[De centurio gaat heen. Nero blijft alleen; hij gaat op en neer in het vertrek; na enkele oogenblikken houdt de muziek buiten op.]
| |
Vijfde Tooneel.
Seneca komt door de portière ter linkerzijde. Nero gaat nog heen en weer, terwijl Seneca na hem te hebben aangezien zacht naar het midden van het vertrek gaat.
Ik heb 't voorzien, toen de Augusta mij naar u deed gaan.
(stilstaand) Voorzien?... bij Jupiter, wat hebt ge voorzien?
Dat ik Caesar treffen zou, als ik hem thans vind.
(met een afwerend gebaar) Ah... ge hebt voorzien, dat ge mij vinden zoudt als een bestraften knaap, die in 't verborgene kan weenen om zijn onmacht?... het is een benijdenswaard lot in Caesarisch purper uitgedost, als een bedelaar te leven van genade! Ge hebt daarin stof voor een tragedie, Seneca!... Bezie mij goed... ge vindt in mij een onwaardeerbaar model... een voorbeeld, dat ge slechts hebt na te bootsen om te doen lachen en weenen... beide... voor beide is stof te veel!... ge zult moeten waken voor gulle lachers onder uw hoorders.
Ge geeft me te weinig stof en laat te veel aan mijn verbeelding.
| |
| |
Maar wie 't treft heeft stof tot weenen... tot grimmig weenen om zijn onmacht! (Een stilte) De tijd is nabij, dat men zal komen zien en meewarig glimlachen om de jammerlijkheid van zooveel uiterlijke grootheid... als een gekooide leeuw uit de Aegyptische woestijnen... belachelijk als 't hol gepraal van een armzalig tooneelspeler! Ge hebt mij groot gebracht en lessen gegeven voor een toekomstig Caesar... uw wijsheid is aan mij verspild, Seneca. Ge hebt mij geleerd, dat de macht van 't Romeinsche volk in mijn hand gegeven was! dat ik geroepen was te handelen vrij-machtig, zonder schroom, uit eigen machtsvolheid. Als ik deed naar uw woord... Ah!
Wilt ge mij niet zeggen wat er is geschied tusschen U en de Augusta?
Toen ik een knaap was, mocht ge naar Agrippina's wensch mij niet spreken van uw wijsbegeerte; ge kunt mij daarin thans onderwijzen; ik zal berusting noodig hebben... (na een oogenblik) ik wilde, dat uw wijsbegeerte mij van mijn moeder kon verlossen.
Ik moet zwijgen, zoolang ik niet weet wat geschied is.
(voor zich zelf) Te moeten verteren van onvervulde begeerten, te moeten neerliggen, wijl lokkende stemmen roepen, onverpoosd roepen! 't Moet tot een einde komen!
Ik hoorde u eer zoo spreken in toorn. Niettemin weet ge, dat ge u volmaken moet in zelfbeheersching en geduld... om u zelfs wil.
Zelfbeheersching, geduld! Wanneer zal de beproeving van mijn geduld een einde nemen? Moet ik dulden berispt en bekijfd te worden als een kind, jaar na jaar? Te lachen, als Agrippina 't mij vergunt, te weenen, als ze verlangt dat ik weenen zal? Ik heb haar gezegd, dat ik vrijheid verlangde... ze heeft mij gedreigd zelve voor 't volk Britannicus' rechten te zullen opeischen. Wat zegt ge thans Seneca? Ze schrikt niet terug voor daden.
(met nadruk) Ge mòet haar wil volgen. Dat zij uw eerste daad! Zoó, kunt ge haar niet trotseeren. Verhoed, dat uw houding haar prikkelt tot een dolle daad. Bedenk, dat de rust van den Staat en bovenal uw eigen lot in uw hand gegeven is. Ge moogt dat alles niet ten offer brengen aan uw trots!
Ge spreekt als een leermeester. Ik dank de Goden,
| |
| |
dat 't gewicht uwer wijsheid niet weegt op mijn wil! Ik zal haar toonen wat het heet Caesar te bedreigen... We zullen zien, wat van haar dreiging rest zonder Britannicus.
Handel niet in toorn. Bij de Goden, er is reeds te veel bloed gestort. Wat zal uw antwoord zijn, als men vraagt, waarom een schuldeloos kind sterven moest?
Agrippina heeft hem schuldig gemaakt. En mij gaf ze 't voorbeeld, hoe men zich ontdoen kan van gevaren zonder rekenschap.
Neen, neen, daarin zult ge haar niet volgen... dat verhoede Jupiter! Ge denkt te edel om uw jong bestier met arglist te besmetten. Vijf jaar heb ik met U saem gesproken van 't edelste dat ons de voortijd liet in woord en daad. Ik weet, dat een hart, zoo verlangensvol naar poëzie en schoonheid, veredeld door wetenschap en historie, geweld verafschuwt. Ik ken u te goed om te oordeelen naar een woord in hartstocht. Bedenk Nero, dat hoogheid allermeest clementie van U eischt, dat Goden en vorsten verhevenst zijn in hun genade.
Ik wil niet denken. Ik ben 't denken moe als een beklemmende zwaarte, die men van zich af moet werpen. Ik smacht naar zorgenvrijheid.
Ah, ge zult wankelen onder 't wicht uwer zorgen, als ge gedachteloos hebt gehandeld! Wat meent ge te winnen, als een machteloos en willoos kind van u is heengegaan? Zal de beheerscher der wereld zich verheugen in de dood van een weerlooze, de armzaligste weerpartij van een Romeinsch Caesar? Denkt ge Agrippina zoo tot onmacht te slaan? Ge zult uw arm zwaarder moeten stalen, uw slag en uitval met sterker drang moeten voeren, wilt ge haar treffen. Zij zal uw aanval rustig doorstaan, niet min te vreezen na uw slag in 't ongewisse. Na Britannicus blijven er nog velen: Octavia en de bloedverwanten van keizer Claudius, die zij 't leven heeft gelaten: en voor alles zij zelve, een beproefde weerpartij als geen' in Rome.
O, ik haat uw overwegingen! Ze leiden alle tot 't zelfde moedeloos einde: berusten, berusten. Predik liever voor wie behoefte hebben aan uw woord. Als ik U spreken hoor, groeit een fel verlangen in mij op de vlammen te zien uitslaan in alles wat zoo rustig om ons staat, in een bacchantischen roes
| |
| |
te dansen, terwijl alles opgaat in eén schoonen, lichten brand! (sarcastisch) Kunt ge mij voorspellen, of ik tot in hoogen ouderdom zal moeten voortgaan mij te oefenen in geduld en zelfbeheersching?
Als ge u zelf beheerschen leert, zult ge 't uw moeder doen. Dat durft uw leermeester u te propheteeren.
(met een droef-spottende lach) Kunt ge mij de middelen zeggen om mijn moeder te overwinnen?
Als ge samen met mij overwegen wilt, zullen vele wegen gevonden worden, die ons tot het doel geleiden, zoo wij behoedzaam voortgaan. 't Werk van jaren vergaat maar zelden door de beslissing van éen dag. Om schrede voor schrede voort te gaan zullen misschien jaren van ons gevergd worden.
(met een bittere lach) Jaren, jaren... 't zij genoeg, Seneca. Ik ben thans niet gestemd diepzinnige kansrekeningen te volgen. Ge zoudt een onoplettend hoorder in mij vinden.
Mijn oprechtste wensch is Caesar eenmaal bereid te vinden.
(ironisch) Wie zal 't zeggen?
[Seneca gaat door de portière, links, heen. Nero blijft nog even in dezelfde houding, en gaat dan heen ter rechterzijde. Men hoort gerucht van de wacht in het aangrenzende vertrek en een stem: ‘Caesar’. Daarna wordt het stil en het vertrek blijft een oogenblik ledig. Men hoort van buiten stemmen van gasten en een vrouwenlach.]
| |
Zesde Tooneel.
Er komen gasten in groepen van twee en drie door de portière ter linkerzijde. Zij gaan over het tooneel langzaam en in gesprek. Enkelen gaan weer heen door het voorhangsel ter andere zijde. Men hoort enkele woorden als: ‘de keizer’, ‘Paris’, ‘de maannacht’. Anderen gaan naar den achtergrond en spreken daar gedempt. Enkele jonge aristocratische Romeinen komen door de portière, links. Als zij op den voorgrond gekomen zijn, blijven ze staan en men verstaat hun gesprek.
(niet te luid, tot een ander; de overigen staan om hem heen) Dat is ongelooflijk, wat ge zegt: Agrippina bang voor haar?
(tot den vorige) Bang voor wie?
| |
| |
Agrippina moet bang zijn voor Poppaea.
Bang? Ze heeft een af keer van haar: dat merkt iedereen.
(heimelijk) Neen, neen ze is bevreesd... om haar invloed op Caesar. Een van haar vrouwen heeft geklapt. 't Moet een kwade dag geweest zijn, toen zij vernam, dat Otho alleen zou reizen en Poppaea achterbleef te Rome.
Er wordt zooveel gezegd. Agrippina zal grooter zorgen kennen dan die vrouw.
(met een gebaar van onverschilligheid) Ge kunt gelooven wat ge wilt.
[Van den achtergrond komt een der gasten naar Corbulo en raakt zijn schouder aan. Zij vormen nu een afzonderlijken groep met een paar anderen. De overigen spreken voort].
(tot Corbulo) Is het waarheid, wat men van je vertelt: dat ge als legatus naar Aegypte gaat?
(omziend) Ah, Septimius. Waarom niet? Aegypte is een goed land. Men heeft u gezegd, dat mijn erfdeel niet meer toereikend is om nieuwe sandalen te koopen? Spreek dat tegen. Ik heb 't vol-op genoeg in mijn draagkoets door het gedrang op de Via Appia te worden gedragen... en ik heb een ware passie opgevat voor alles wat Aegyptisch is.
(glimlachend) Is die passie je zoo plotseling gekomen?
Plotseling? Zoo iets heeft tijd noodig om te rijpen... (met komisch air van benauwing) In het begin is ze me wat zwaar gevallen (men lacht) ... 't duurt lang voor je hooren wilt naar zoo'n roepende stem... maar ik ben nu besloten. Denk eens: Aegypte! De pyramiden!... de sphinxen... al de doode Farao's... de woestijn!
De Nijl! Waarlijk, de Nijl! Een vaart er op met een schoone Aegyptische... in een maannacht! Ik dank u... ge helpt me troosten. O, er is poëzie in het woord Aegypte! Stil. Ginds komt Burrus... iemand, dien ik in mijn krijgsmansstaat te vriend moet houden,
[Burrus (een breedgebouwd, gebruind vijftiger met breede, goedmoedige trekken en een baard, gehard soldatentype) komt door het voorhangsel, links. Corbulo gaat op hem toe. Petronius komt door de portière ter linkerzijde in den kring op den voorgrond.]
| |
| |
Hebt ge 't gehoord? Junius Silvanus is gevat te Brundisium, op 't oogenblik toen hij wilde oversteken naar Hellas.
Ah, pf... (hij maakt een zacht-fluitend geluid) .
Hij was aan boord en gereed in zee te gaan.
Van wien heb je 't gehoord?
Seneca vertelt het aan wie 't hooren wil. Vanavond is er bericht gekomen.
Heeft hij niet groote landgoederen in Sicilië of ergens in 't Zuiden?
Agrippina zal ze weten te vinden. Wees gerust.
Stil. 't Is een geluk, dat haar vriend Burrus je niet spreken hoort.
Samen-zweren kost geld in onzen tijd.
Ik heb hem goed gekend. Waar is Seneca te vinden?
Ik wil er meer van hooren.
[Enkelen gaan weer heen met hem, links. Corbulo en Burrus komen meer op den voorgrond. Ondertusschen verspreiden zich de anderen.]
't Valt u zwaar Rome te verlaten?
Ik heb goede redenen te verlangen naar mijn heengaan.
Toen ik uw jaren had, heb ik Rome zonder weemoed den rug gekeerd. Maar - eerlijk gesproken - ik heb altijd gemeend, dat ge onder de eerste liefhebbers van het groote stadsleven behoorde.
(een oogenblik aarzelend; dan luchtig) Ik heb mijn deel gehad. Wat luchtverandering zal mij niet schaden.
(neemt het ernstig) Bij Hercules, zoo moesten meer jonge mannen spreken; er zijn nog krachtige armen genoeg onder hen, maar ze zijn ontwend aan het rechte gebruik. Ik wensch u 't beste ginds. Maar weet ge, waar de keizer toeft? We moeten ons haasten, willen we vannacht nog onze legerstede zien.
[Terwijl zij heengaan (rechts) komt door de portière t.l.z. Poppaea Sabina, begeleid door Anicetus, een jong voornaam Romein in Griekschen dracht. Als Poppaea de zaal binnentreedt ziet zij snel rond en komt dan naar den voorgrond gevolgd
| |
| |
door Anicetus. Onder het volgend gesprek gaan verschillende gasten, die in den achtergrond spreken, heen. Er blijven tenslotte twee over.]
O ik ben moe geworden van uw avondwandeling. Ge zijt onvermoeibaar, geloof ik.
Maar ge hebt nu de mooiste plekjes van het keizerlijk park in maanschijn gezien, en in een goed geleide, durf ik zeggen.
Daarvan deedt ge beter u niet te roemen.
En nu kunt ge rusten. [Hij geleidt haar naar een rustbank op den voorgrond, rechts, waarop zij zich neerzet.]
(staat bij haar, half zittend op de leuning; na een oogenblik, in een andere toon:) Ge verwent uw vrienden waarlijk niet, Poppaea. In al de jaren, sinds ik u te Baiae ontmoette is dit de eerste maal, dat wij weer te samen zijn.
Ge zijt vanavond droefgeestig gestemd. En ge overdrijft: ge spreekt van al de jaren sinds onze ontmoeting te Baiae. Was 't niet in den zomer voor twee jaar, dat ik u voor 't eerst zag?
't Scheen mij veel langer, al herzie ik die dagen weer in alle bijzonderheden van wat toen geschied is. In den herfst, toen ik te Rome was teruggekeerd, hoorde ik, dat ge huwen zoudt met Otho en hij heeft u een heel jaar weten te verbergen - zelfs voor onze blikken.
Ge hebt mij toen eenmaal met u genomen op uw jacht in de golf van Baiae. Ik herinner mij, dat de zee dien dag rimpelloos en blauw was als meren zijn; we hebben lang te saam gesproken in de schaduw van het baldakijn. Dat zachte voortglijden door dien blauwen dag was een genot voor mij.
Ge droegt een kleed van dezelfde kleuren als ge thans draagt: blauw met goud, en ge hadt gouden spangen om den arm. Herinnert ge 't u nog? Als ge in Baiae komt, moet ge mij nog eenmaal verzeilen. 't Zelfde vaartuig wacht ons daar, geheel nieuw getuigd: we zullen dien vaart herhalen op een zelfden schoonen dag als twee jaar her.
(plotseling) Ge hebt datzelfde vaartuig nog?
Ik heb 't geheel nieuw doen versieren. Het baldakijn, rust thans op acht spijlen weerzijds, van gedreven zilver en
| |
| |
overtogen met fluweel. Daaronder zult ge veilig zijn voor 't hevigst branden van de zon, als verscholen onder loover, en de zachte zeebries zal u koelte toeademen. Tijdens de vaart zal ik een mijner slaven de liederen der Helleensche zeevaarders voor u doen zingen.
(die naar 't voorgaande niet geluisterd heeft, in gedachten sprekend) Dat is heerlijk, dat uw oude vaartuig nog ginds is.
Ge maakt mij gelukkig met dat te zeggen.
Weet ge nog, dat ge mij een oogenblik angstig hebt gemaakt op dien vaart? Ge toondet mij... uw vaartuig immers, kan uiteengenomen worden?
(glimlachend in herinnering) Ach, ik herinner 't mij... ja, 't is heel licht gebouwd en 't wordt tesaam gehouden door ijzeren staven.
Ge toonde mij die, en zeide: als ik die staven wegneem, hooren wij van avond de zangen der nymphen op den bodem der zee. En ik vreesde, dat ge zoo zoudt doen en smeekte u terug te keeren onder 't baldakijn.
Ik herinner mij, dat ik u een oogenblik heel angstig heb gemaakt. Ik beloof u beterschap. Maar ge hebt mij uw woord nog niet plechtig gegeven, dat ge mij zult verzellen.
O, als wij te Baiae zijn... wellicht, wellicht... (overgaand in een andere toon) maar spreek mij toch van Nero... die arme, jonge Caesar... ge hoort tot zijn naaste vrienden?
Caesar wilde mij verheffen tot een zijner vertrouwdsten.
't Moet vreeslijk zijn voor een jongen man van zoo hoogen rang en naam niet te zijn, wat hij zijn kan, en groote gaven te bezitten om te kunnen schitteren! Spreekt hij nimmer met u van zijn verlangens? (aarzelend) van zijn moeder?
Hij lijdt veel, dat 't niet anders is.
Lijden, lijden... dat is berusten. Als ik een jong man was en Caesar, zou ik voor geen stonde berusting vinden in een lot, waartoe vreemde macht mij dwingen wilde, dat ik niet zelf geschapen had in volmaakte vrijheid. Ik zou geen andere woorden spreken als van begeerte en opstand, zoolang ik niet verkregen had wat ik eischte.
| |
| |
Het is een genot u zoo vurig te hooren spreken.
Maar hoe spreekt Caesar? Zeg mij toch, spreekt hij nimmer opstandig en verteerd door hartstochtelijke drang en verlangen? O ik zou vechten voor mijn vrijheid als ik man was. En gij en allen, die zijn vrienden heet, ziet lijdelijk toe?
Ik wenschte, dat onze hulp hem baten kon. Hij zou mij bereid vinden tot veel, tot heel veel. Maar wat vermag 't vurigst willen en wenschen tegen de overmacht van het noodlot.
Ah, 't noodlot laat zich dwingen door wie moed bezitten om tot het uiterste te gaan.
(haar aanziend; met nadruk en bewondering) Ik geloof, dat gij dien moed bezitten zoudt, Poppaea. [Een oogenblik stilte; dan gerucht uit het aangrenzende vertrek ter rechterzijde.]
(staat op) De keizer komt hierheen, geloof ik.
(ziet door de portière, rechts) Hij zegt de gasten vaarwel. (naar Popppea toekomend) Wanneer zal 't een volgend maal zijn dat ik u weerzie?
(ziet hem een oogenblik aan) Als ge wilt, kom mij morgen bezoeken in den middag.
O ge zijt genadig als Juno. Ge verhoort onze smeekbeden. (haar hand vattend) Ik dank u, ik dank u. [Hij buigt en gaat naar het voorhangsel; als Nero komt kondigt hij diens komen aan de gasten, die nog in den uitbouw op den achtergrond bijeenstaan.]
| |
Zevende Tooneel.
Nero komt door de portière rechts en gaat naar de troonverhevenheid (rechts achtergrond), waar hij zich neerzet. Anicetus volgt hem en stelt zich naast hem in afwachting. Nero spreekt niet tot hem en ziet zwijgend voor zich. De twee gasten, die in den achtergrond staan komen voor Nero's troon.
Vaarwel Caesar (hij buigt en gaat heen, rechts voorgrond; de tweede gast evenzoo) .
(groet hen zwijgend met een handgebaar.) [Als zij zijn heengegaan bemerkt hij Poppaea, verrijst van zijn troonzetel en geeft Anicetus een teeken heen te gaan; deze verlaat zwijgend het vertrek, links.]
| |
| |
| |
Achtste Tooneel.
Poppaea gaat toe op Nero, terwijl hij afdaalt van de troonverhevenheid.
Ik bid u, vergeef mij, dat ik ben gebleven als laatste van allen. Ik had reeds moeten gaan. Mijn dragers zullen ongeduldig worden.
Ah, Poppaea... ik zocht u overal... hoe goed is 't, dat ge hier nog toeft... U nog te vinden, als allen zijn gegaan, verlicht mijn hart als morgenkoelte... na de benauwing van zware droomen. Ik bid u... schenk nog een kort verwijl, wat lutt'le oogenblikken, die ras genoeg vergaan... (hij heeft haar hand gevat en geleidt haar naar de troonverhevenheid op den voorgrond, waar hij haar doet neer zitten. Hij blijft staan, leunend tegen den marmerrand en ziet een wijle zwijgend naar haar op.) (plotseling) Ge moest altijd bij mij blijven! Ik zou zoo in stilte met u willen samen zijn, waar niemand zijn zou dan gij en ik.. en de eenzaamheid. (Hij maakt een gebaar als wilde hij haar omvatten maar bedwingt zich en zet zich dan op de troonverhevenheid aan haar voeten.)
Poppaea (zacht, na een oogenblik) Het zal voor 't laatst zijn, dat wij zoo te samen zijn. Ge zult mij dezen zomer niet te Baiae zien. (zij ziet voor zich) .
(evenzoo) Ik heb dagen gedacht en geweifeld... ge zult mij verstaan... ik moet blijven, waar 't mij voorgeschreven is te blijven... ik kan niet anders.
Poppaea... neen, neen! dat is onmogelijk... ik kàn niet zonder u. (hij verrijst plotseling en wil haar in zijn armen nemen) Poppaea!
(opstaand en zich bevrijdend) Neen, neen... ik bid u, laat mij gaan!
Ik smeek u, blijf... wat zegt ge toch? Ge wilt u terug trekken in eenzaamheid, ge keert u af van mij, ge wilt mij alleen laten... waarom, waarom? O bij de Goden, ik begrijp... ge gaat niet vrijwillig... er is een, die machtiger beveelt dan wij, die 't voorbij doet zijn met al ons schoone spel van hopen en verlangen!
| |
| |
Ge antwoordt niet! O, ik heb 't voorvoeld... ik bid u, spreek toch. Spreek zonder schroom... verzwijg me niets, ik smeek 't u... ik wil alles van u hooren... alles tot het allerlaatste... ik verlang naar bitterheid... ik smacht naar woorden van uw mond, die openrijten... die als dolken priemen.
(met een zucht) Ach... ge moogt Poppaea smaadlijk treffen naar uw wil. De Goden weten de geheimenis van onze harten.
Ah, ge hebt me lief, en wilt me verlaten. Ik kan het niet verstaan.
Moet ik zeggen, wat ge zelf weet? Moet ik u zeggen wie ik ben en wie gezelf zijt? Wie er in Rome verlangens hebben en een wil buiten ons?
Wie heeft er macht te hinderen, dat ge naar Baiae komen zult... op Caesar's wensch?
Waarom wilt ge niet begrijpen? Er zijn machten en banden, die sterker zijn dan wij. Ik bid u, laat ons sterk zijn zelve het einde te willen. (zij staat in smeekende houding voor hem) .
O ik begrijp... (met ironie) ge hebt recht, Poppaea. O bij de eeuwige Goden... Caesar te heeten en geketend als een slaaf aan wet en banden! Ah, ge hebt recht... O, alles staat vereenigd tegen mij. Ik wenschte, dat voor mij een einde komen mocht. Ik ben moe. (Hij zinkt neer op de rustbank) .
(gaat na een oogenblik zacht op hem toe. Zij buigt zich van achteren over hem) Mijn árme, arme Caesar.
O, ge voert tot waanzin!... (hij verrijst half en omvat haar) o wreede, wonderzoete vrouw... ge bedwelmt mijn leed nog eenmaal met de streeling uwer vingeren, in 't geuren van uw haar... en ge wilt van mij gaan! O ik zou u willen kussen en dooden, kussen en dooden!
(in zijn arm) Wees sterk, Nero, wees sterk! Ge zult eenmaal zijn, wat ge verlangt te zijn... ik weet het... eenmaal zult ge vrij zijn en machtig. Vrij zijn en machtig, hoort ge 't? Maar ge moet kracht bezitten om tot het uiterste te gaan!
Wat zal ik zijn zonder u?
(maakt zich los uit zijn omarming).
(verrast) Ge wilt reeds gaan?
| |
| |
(plotseling besloten) Wij moeten moedig zijn. Wat geschieden moet, geschiede. (zij gaat heen door de portière t.l.z.) .
| |
Negende Tooneel.
(Als zij is heengegaan werpt Nero zich op de rustbank. Dan richt hij zich op, wanhopig, met omhoog gestrekten arm) O, o, o!
(Scherm).
(Wordt vervolgd).
|
|