De Nieuwe Gids. Jaargang 26
(1911)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 375]
| |
I.Het was in een historische zitting van het Engelsche parlement, op 1 Maart 1894, dat Gladstone voor de laatste maal in het Lagerhuis het woord voerde. De Home-Rule wet, door den ‘grand old man’ voorgesteld en door het Lagerhuis aangenomen, was door de Lords verworpen. Dit votum had de deur toegedaan. Het Huis, zoo verhaalt Lucy, was stampvol. Iedereen verwachtte iets, maar niemand wist wat er eigenlijk zou gebeuren. De lucht was vol geruchten. Het Huis der Lords toch had in de laatste maanden van Gladstone's bewind een neiging getoond, niet om het werk van het Lagerhuis te wijzigen en te verbeteren, maar om dien arbeid te vernietigen. Met profetische woorden sprak Gladstone het uit, dat die toestand onhoudbaar was, dat verandering moest komen. ‘In our judgment’, zeide Gladstone langzaam en men nadruk, ‘this state of things cannot continue’. En na een pauze, noodig geworden door de daverende toejuichingen van de zijde der ministerieelen, vervolgde hij: ‘For me, my duty terminates with calling the attention of the House to the fact that it really is impossible to set aside, | |
[pagina 376]
| |
that we are considering a part, an essential and inseparable part, of a question enormously large, a question that has become profoundly acute, a question that will command a settlement and must at an early date receive that settlement from the highest authority’. De quaestie, door Gladstone bedoeld, was de beperking van de macht van het Hoogerhuis. In menig belangrijk oogenblik van zijn openbaar leven had Gladstone den strijd met het Hoogerhuis aangebonden, en het was begrijpelijk dat hij, afscheid nemende van het openbare leven, een besliste meening wilde uitspreken over de toekomst, een profetisch woord waarin hij den Lords aankondigde: ‘Uw hooge sprongen zijn uit, gij hertogen en graven, baronnen en markiezen. Een die na mij komen zal, zal u met krachtige hand beletten, nog meer kwaad te doen’. De schrijver van ‘The Story of Gladstone's Life’, Justin Mc Carthy, zet daarbij uiteen, hoe Gladstone meer dan dertig jaar lang had gestreden voor de bevoegdheden van het Lagerhuis en tegen het machtsmisbruik van het Hoogerhuis. Van den dag af, dat hij als leider van het Huis was opgetreden, had hij dien strijd moeten voeren; in 1860 had hij reeds de Lords aangevallen over hun weigering om het dagbladzegel af te schaffen, en hun besluit genoemd ‘a gigantic innovation, which the Representative Chamber was bound to resist’. En in zijn laatste toespraak herhaalde hij de bedreiging: ‘Deze toestand kan niet voortduren’. Zonder zelfs te laten doorschemeren, dat hij, na dertig jaren in de voorste gelederen gestaan te hebben, voor altoos afscheid nam van ambt en ambtgenooten, zonder te spreken over zichzelf en zijn voornemens, was zijn laatste woord een waarschuwing en een profetie tevens. Velen meenden, dat Gladstone zelf de constitutioneele quaestie, de regeling der machtsbevoegdheden van de beide huizen zou ter hand nemen, en vatten zijn woorden op als een oorlogsverklaring. Het bleek spoedig, dat zij dwaalden. De strijd, door Gladstone aangekondigd, zou nog eenige jaren op zich doen wachten. Van zijn opvolger, Lord Rosebery, was niet te verwachten, dat hij zou medewerken om de macht van het Huis der Lords, waarvan hij zelf deel uitmaakte, te beperken. En evenmin van de daarop volgende conservatieve regeeringen, | |
[pagina 377]
| |
die in het Hoogerhuis slechts een steun en bondgenoot vonden voor hunne wetgevende maatregelen. Zeventien jaren, nadat Gladstone zijn waarschuwend woord heeft uitgesproken, zeventien jaren van strijd en van geduldig wachten op de zegepraal van het goede recht, is de profetie van den grooten ouden man bewaarheid. Een omwenteling, met de meest vreedzame middelen volbracht, zonder geweld of bloedvergieten, heeft de macht van de Lords eindelijk, zooal niet vernietigd dan toch geknot, en een herhaling van de geschiedenis der laatste vijftig jaren onmogelijk gemaakt. En juist op hetzelfde punt, waar Gladstone, oud en der dagen zat, na een meer dan dertigjarigen kamp de wapens neerlegde, staat thans Asquith, als overwinnaar. Het is als 't ware een apothéose voor Gladstone, waarin naast de Parliament-bill ook de Home-rule-bill verrijst, die in 1894 door de Lords werd vernietigd. De politieke ontwikkeling van het Vereenigd Koninkrijk, die na Gladstone's aftreden scheen te zullen blijven stilstaan, kan thans weer voortgaan; en naast den naam van William Ewart Gladstone zullen die van Herbert Henry Asquith en David Lloyd George met eerbied worden genoemd in de Engelsche constitutioneele geschiedenis. | |
II.Bij deze belangrijke periode in de geschiedenis van het Engelsche parlement is het gewenscht, een oogenblik te blijven stilstaan, om aan de hand van Freeman, Luke-Owen Pike, Wylie en eenige andere in 't kort de geschiedenis van het ontstaan, van den bloei en van het verval van het Huis der Lords na te gaan. Op de vraag: ‘Wanneer en door wien is het Parlement in 't leven geroepen?’ antwoordt Freeman zonder aarzeling, dat het, als zoodanig, nooit is geschapen, doch dat het de voortzetting is van een ander politiek organisme, de vergadering der vrije mannen, die door allen kon worden bijgewoond, maar waarin alleen de wijzen (witan) een actieve rol vervulden, en die daarom ‘Witenagemot’ werd genoemd. Zij beraadslaagden, en het volk gaf zijn goedkeuring of afkeuring te kennen door | |
[pagina 378]
| |
den kreet: Yea of Nay. Uit de ‘Witenagemot’ zou de vertegenwoordiging ontstaan zijn, waarin de wijzen, de besten, de edelsten zitting hadden. De deensche thane en de normandische vavasseur gingen over in den baron, dat feitelijk hetzelfde woord is als het latijnsche vir, en het spaansche varon, wat ‘man’ beteekent. Of deze meening de juiste is, dan wel of de zaak eenvoudiger en menschelijker tot stand kwam, kan moeilijk worden nagegaan. Maar zeker is het, dat onder de Normandische koningen geleidelijk de grondslagen werden gelegd van den toestand, die de ontwikkeling van het Engelsche staatsrecht mogelijk maakte. In 1081 vinden wij het eerst melding gemaakt van het parlement, maar het zou nog wel twee eeuwen duren, voordat dit iets meer was den een naam. De adel, door Willem den Veroveraar geschapen, wist echter beter dan de Fransche adel zijn macht en zijn rechten te doen gelden. Waar in Frankrijk de pairs, door Robert den Wijze ingesteld, meer aan hun rang en de daaraan verbonden onderscheidingen gehecht waren dan aan het werkelijke gezag, toonden de Engelsche pairs spoedig, dat zij niet voornemens waren voor holle of leege vormen de werkelijkheid uit het oog te verliezen. In 1086 stelden zij reeds de grondslagen van hun feudale rechten vast, die zij neerschreven in het ‘Doomsday-book’. Eenige directe macht hadden zij echter niet; de koning was heerscher in het rijk en liet zich bijstaan door de ‘Curia regis,’ het koninklijk hof, een soort chaotisch lichaam, waarin uitvoerende, wetgevende en rechterlijke macht op de merkwaardigste wijze waren dooreengeward. Nog altoos zijn de wetgevende en de rechterlijke macht in handen van het Parlement, en is het Huis der Lords tevens het hoogste rechterlijke college, welks voorzitter, de Lord-Kanselier, het hoofd der rechterlijke macht is. Geleidelijk werden de eorls, de Saksische edelen, de baronnen, de Normandische edelen, en de bisschoppen geroepen om zitting te nemen in den raad des konings; de koning riep hen bijeen, wanneer hij goeden raad of geld noodig had. Het was gewoonte, dat zij beraadslaagden met en in bijzijn van den koning. Onder Eduard I werden deze beraadslagingen in wettelijken vorm geregeld door het uitvaardigen der Magna Charta, (1215), waarin de macht van het Huis der Lords voor het eerst erkend en | |
[pagina 379]
| |
georganiseerd werd. Tot dien tijd waren de bevoegdheden van dat parlement, evenals de samenstelling, vaag en onzeker. De Magna Charta kende slechts één kamer; eerst later, in dagen van strijd, werden de ‘Oxford provisions’ uitgevaardigd, waarin de lords bepaalden, dat een ridder der graafschap zal zitting nemen in een lichaam, dat de Lords in den wetgevenden arbeid zal bijstaan. Dit is het begin van het Huis der Gemeenten. Later werd dit uitgebreid tot twee burgers voor elke city, twee voor elken ‘borough’. Aan de Lords dankt het Lagerhuis zijn ontstaan, en tot de regeering van Elisabeth waren de Lords de eenige rechters over de rechtmatigheid van de benoeming der leden van het ‘Huis der Gemeenten’, die naar het oude adagium moest geschieden ‘sine prece, sine pretio, sine poculo’, d.w.z. de gekozenen mochten geen stemmen werven door verzoeken, of door het aanbieden van geld of drank. De Lords hechtten hooge waarde aan hun suprematie; Chamberlayne (Etat présent de l'Angleterre, 1688) haalt deze uitspraak van het Hoogerhuis aan (II, 2, IV, 64): ‘S'il arrive qu'un des communes soit si hardy que de parler désavantageusement de la chambre des lords, on l'appelle au barreau pour recevoir correction et quelquefois on l'envoie au Tower’. (Tot aan de vijftiende eeuw werden alle parlementaire debatten in het Fransch gehouden en de parlements-acten in het Fransch opgesteld. Eerst onder Hendrik VII werd het Engelsch als de officiëele taal erkend.) Het Hoogerhuis was, tot de veertiende eeuw samengesteld uit de earls en de bisschoppen; de baronnen werden door den koning opgeroepen als hij dit noodig oordeelde; maar in de veertiende eeuw werd het herediteitsbeginsel de grondslag voor de samenstelling van het Huis. Niet de persoonlijke herediteit, maar het bezit van den grond; niet de baron had zitting, maar de baronnie, wat door den naam ‘Peers of the land’, die toen in gebruik kwam, op kenschetsende wijze werd aangeduid. En eerst geleidelijk werd het herediteitsbeginsel van den grond overgebracht op den persoon. Die was voornamelijk het gevolg van het scheppen van twee nieuwe titels, die van hertog en markies; de eerste hertog werd benoemd in 1337, de eerste markies in 1386. Later werden hierbij nog de Viscounts gevoegd. Het werd | |
[pagina 380]
| |
toen tevens gewoonte, dat de edelen, eenmaal geroepen zitting te nemen in het parlement, zich als permanente leden beschouwden, en het recht om zitting te nemen overdroegen op hun oudsten zoon of naasten erfgenaam. Toch is het recht des konings, om de ‘Lords temporal and spiritual’ bijeen te roepen door een writ, zij het ook als formaliteit, in stand gebleven tot nu toe. | |
III.Uit het bovenstaande blijkt op welke wijze, geleidelijk, uit de ongeregelde bijeenkomst der baronnen en bisschoppen om den koning van raad te dienen, een machtig staatslichaam is ontstaan, dat zich zelf niet alleen het recht van samenkomst en van beraadslaging verschafte, maar ook eigenmachtig regelen opstelde voor de aanvulling en opvolging. Naast dit Huis kwamen langzamerhand de vertegenwoordigers der Gemeenten op, aan wie de Lords, doch onder hun toezicht, een deel van den wetgevenden arbeid overlieten. Na verloop van tijd kregen de Gemeenten meer rechten en het is te begrijpen, dat elke vermeerdering der rechten van het Lagerhuis een vermindering van invloed en gezag beteekende voor het Hoogerhuis. Maar in dien tijd was het Lagerhuis vol deferentie voor de aanzienlijkere en oudere zuster. In de groote politieke processen bepaalde het Lagerhuis zich tot de rol van beschuldiger, het Hoogerhuis vervulde die van souverein rechter. Uit minachting voor het aardsche slijk en vooral voor het betalen daarvan aan de openbare kas liet het Hoogerhuis aan de Gemeenten de zorg over voor de financiën; en de Gemeenten bepaalden de ‘aids and supplies’ zonder dat zij een Lloyd George hadden, om hen duidelijk te maken, dat de werkelijke meester in den staat degene is, die de koorden van de beurs houdt. Toch deed zich het gevoel daarvoor reeds in beginsel gelden. De strijd, die in 1909 zijn hoogtepunt zou bereiken, is feitelijk begonnen in 1661. In dat jaar eischte het Lagerhuis voor zich het recht, alleen en uitsluitend te beraadslagen over de uitgaven, wijl het reeds lang de uitsluitende zorg had voor de inkomsten van den staat. Maar dat was den Lords niet naar den zin. Het geld opbrengen voor de behoeften van den | |
[pagina 381]
| |
staat, dat mochten de Gemeenten doen; maar de beschikking over de wijze waarop dat geld zou worden besteed lag niet op den weg der Gemeenten alleen; daarover wilden de baronnen ook meespreken. En in een adres aan den Koning beklaagden zij zich, dat zij tot machteloosheid gedoemd werden in vele zaken van hoog nationaal belang, wijl het ‘andere huis’ alle amendementen der Lords verwierp, zich grondend op het recht, om alleen te beschikken over alle financieele aangelegenheden. Het Huis der Lords wees op zijn onweersprekelijk recht, financieele wetten in haar geheel te mogen afkeuren, maar het aarzelde om over te gaan tot een maatregel die, naar het uiteenzette, wanorde brengen zou in de openbare diensten. De strijd, eenmaal uitgebroken, zou worden voortgezet en vaak met zeer krachtige middelen. Maar de Gemeenten lieten zich niet meer van hun stuk brengen. In een nieuwe resolutie, van 1678, zette het Lagerhuis nogmaals zijn recht uiteen, om zonder eenige contrôle zoowel de inkomsten als de uitgaven van den staat vast te stellen. En in 1688 werden in een verklaring van de Lords en de Gemeenten, die bekend is onder den naam van ‘the Bill of Rights’, de rechten en vrijheden van het Engelsche volk vastgesteld, en na goedkeuring door Willem III en Maria Stuart als ‘Act of Parliament’ afgekondigd. Victor Hugo ziet in die ‘Bill of Rights’ een: ‘ébauche des droits de l'homme, vague ombre projeteé du fond de l'avenir par la révolution de France sur la révolution d'Angleterre.’ Met het verminderen van de politieke macht der Lords nam de aristocratische hoogmoed steeds toe; het was alsof de Engelsche adel het er op wilde toeleggen als de Venetiaansche oligarchie een gesloten kaste te worden. De vereeniging met Schotland onder de regeering van koningin Anne, en die met Ierland in 1800, zouden het aantal peers aanmerkelijk doen toenemen. Het Huis der Lords wist echter gedaan te krijgen, dat niet alle Schotsche en Iersche peers erfelijke wetgevers zouden worden, doch dat slechts enkelen, door hunne standgenooten aangewezen Lords in het Huis zitting zouden nemen. In 1719 werd zelfs een wet voorgesteld, om het recht van peersbenoeming door de kroon te beperken; Robert Walpole bestreed die wet en wist | |
[pagina 382]
| |
haar te doen verwerpen, minder in het belang van het Lagerhuis, dan in dat van de kroon, die het gevaar begon in te zien van een afgesloten en zichzelf aanvullende aristocratische club, waarin de invloed der groote adellijke geslachten overheerschend zou zijn. De koning zag zeer goed in, dat het Huis der Lords een staat in den staat zou worden, een Venetiaansche republiek in het Engelsche Koninkrijk en dat elke vermeerdering van macht van de Lords de macht van den koning verminderen zou. De strijd, in de zeventiende en achttiende eeuw gevoerd, liep dan ook voornamelijk tusschen den koning en den adel. Van beide zijden poogde men elkaars macht te verminderen. En de beide partijen, de monarchie en de oligarchie, zagen niet in, dat zij in haar verblinding werkten voor een derde: de democratie. | |
IV.Het jaar 1830 bracht deze nieuwe macht, de democratie, voor het eerst in Engeland naar boven. Heel kalm en voorzichtig, voetje voor voetje, moest het terrein worden veroverd. Een tachtig-jarige strijd voor de vrijheid moest worden gevoerd. Maar geregeld kon men vooruitgang merken, en de eindelijke overwinning van 1911, door Asquith en Lloyd George behaald, is een belangrijke factor in dien strijd. Tot 1830 was het Lagerhuis niets dan een pépinière voor het Huis der Lords. De meerderheid der zetels in het ‘andere huis’ waren bezet door den landadel en de jongere zoons van de Lords; en het tweekamerstelsel, hoe scherp ook belijnd, was slechts gezichtsbedrog. Maar in het jaar, dat een einde komen zag aan de heerschappij der restauratie in Frankrijk, sloegen ook aan de overzijde van het Kanaal de golven van het revolutionaire liberalisme hoog op. In het Lagerhuis werd de Reform-bill ingediend, die wijziging brengen zou in de wijze van verkiezing van het Lagerhuis, en die aan het privilegie van de Lords, om een aantal leden van dat huis te benoemen of aan te wijzen, een einde zou maken. Doch de meerderheid van het Hoogerhuis, trouw aan de ‘immemorial rights’, aan de traditie, aan de gewoonte, weigerde haar toestemming. Met negen stemmen meerderheid | |
[pagina 383]
| |
werd de Reform-bill verworpen, die de ‘rotten boroughs’ de sterke vesting der aristocraten, zou doen verdwijnen. Het ministerie-Grey gaf koning Willem IV den raad een aantal liberale peers te benoemen, om deze meerderheid te veranderen. De bedreiging met deze daad alleen was echter reeds voldoende, en in het volgende jaar werd de Reform-bill aangenomen en in het Statute-book ingeschreven. Maar daarmede was slechts de eerste bres gelegd in de heerschappij der aristocratie. Er zou nog een menschenleeftijd noodig zijn, een periode van voortdurenden strijd en van vele hervormingen, om aan die heerschappij den laatsten slag te kunnen toebrengen. Nog hadden de Lords hun invloed op de verkiezingen niet verloren, nog bleef het Lagerhuis de plaats waar de zonen van den adel hun politieke opvoeding genoten of zich een naam maakten op politiek gebied. Dat werd ook niet veranderd door de invoering van het geheime stemrecht in 1870, en door de wijziging van de kiesdistricten. Eerst als straks de Pluralvote zal zijn afgeschaft, die aan den landadel groote voordeelen brengt, als het beginsel ‘one man one vote’ geheel zal zijn ingevoerd, als door toekenning van schadevergoeding aan de parlementsleden de mogelijkheid zal worden opengesteld ook voor onbemiddelden zich de weelde van een candidatuur te veroorloven, als de kosten der verkiezingen niet langer ten laste komen van de candidaten, maar van het land, zal de gelegenheid ook voor anderen dan rijke burgers en adellijken aanbreken, lid van het parlement te worden. Tegelijkertijd heeft het Hoogerhuis, door den drang der omstandigheden genoodzaakt, herhaaldelijk pogingen ondernomen, om ook zich zelf te hervormen. Gladstone had al, tegen het einde van zijn groote ministerie, in 1874, voorstellen gedaan om aan het Huis der Lords de bevoegdheden als Hof van Appel en van Cassatie te ontnemen, omdat een erfelijke rechtbank nog dwazer is dan een erfelijk Huis van wetgevers. Door den val van het ministerie-Gladstone kon dit plan niet worden volvoerd; maar Disraeli, die het beginsel van Gladstone's voorstel als juist erkende benoemde een aantal ‘Lords of appeal in ordinary’ die met den Lord Kanselier de ‘Judicial committee’ zouden vormen. Inmiddels was sedert eenige jaren het levensbeginsel van het | |
[pagina 384]
| |
Huis ter sprake gebracht. Sommige peers namen telkens de gelegenheid te baat, om hunne ambtgenooten er op te wijzen, welk een verschil er bestond tusschen hun bevoegdheden en de moderne maatschappelijke behoeften. En zij bepleitten daarbij de noodzakelijkheid voor alle instellingen, zelfs de meest conservatieve, de evolutie van de staatkundige begrippen te volgen. Een voorstel van Lord Rosebery, om een commissie te benoemen ten einde de wenschelijkheid eener veranderde samenstelling van het Huis te bestudeeren, werd in 1884 en 1888 verworpen. Lord Dunraven deed een omvangrijk voorstel om het herediteitsbeginsel te beperken; het werd zelfs niet ernstig besproken. De conservatieve meerderheid van het Huis, die in verhouding tot de liberale groep staat als 8: 1, had geen lust, om aan de grondslagen van het Huis te tornen. En de liberale peers, die sedert een halve eeuw door de verschillende liberale ministers werden benoemd, werden in den kortst mogelijken tijd conservatief. Voor die merkwaardige verandering van politieke opvatting zijn tal van oorzaken genoemd, die geen van allen hout snijden. Wij willen daarom alleen maar op het verschijnsel wijzen, zonder de oorzaken ervan na te speuren. In de jaren tusschen 1860 en 1894 heeft Gladstone, die tienmaal minister was in dien tijd, viermalen den strijd met het Huis der Lords aanvaard; tweemalen bleef hij overwinnaar, eenmaal werd de vrede gesloten voordat de strijd tot een botsing aanleiding gaf, de vierde maal leed hij de nederlaag en hield hij de toespraak, in het begin van dit overzicht aangehaald. Na Gladstone's aftreden brak voor het Hoogerhuis een kalme tijd aan; het was verlost van zijn onverzoenlijken vijand, en in het Lagerhuis was een meerderheid, die de conservatieve beginselen huldigde. De Lords konden op jacht gaan of hunne uitgestrekte bezittingen beheeren, zonder voor verrassingen te vreezen. De weinige heeren, die zich uit liefhebberij of uit plicht met de zaken bemoeiden, konden de wetten, die het Lagerhuis hen toezond, registreeren, en overigens den tijd in behagelijke rust doorbrengen. De verkiezingen van 1906 brachten een algeheele verandering teweeg in de Engelsche politiek. De groote massa, die door haar gewicht de schaal nu eens rechts, dan weer links deed | |
[pagina 385]
| |
overslaan bracht een beslist radicale meerderheid aan het bewind. Een kabinet-Campbell Bannerman trad op, met een zeer uitgebreid program, en toen het bleek dat het Hoogerhuis de vroegere handelwijze weer wilde beginnen en alle liberale denkbeelden in de wetgeving wilde dooden, sprak Sir Henry de dreigende verklaring uit, die door zijn opvolgers als zijn politiek testament is beschouwd. Slechts een stap deed het Hoogerhuis in de goede richting, door het aannemen van het voorstel van Lord Rosebery, dat het in 1884 en 1888 had verworpen. Het benoemde een commissie om de grondslagen voor een andere samenstelling te bestudeeren. Maar daarbij bleef het. En het Lagerhuis, dat achtereenvolgens al zijn wetten door het Hoogerhuis zag vermoorden of onkenbaar maken, kon geen rekening houden met de besprekingen van de Rosebery-commissie. Het zag slechts een uitweg: afschaffing van het veto. De samenstelling van het Hoogerhuis kon den radicalen onverschillig zijn, zoo het slechts de macht verloor, om altoos en overal de liberale beginselen te kortwieken. De radicale partij bereidde zich voor op den grooten slag. | |
V.De gebeurtenissen van de laatste twee jaren hebben den loop dier democratische hervorming op krachtige wijze verhaast. Toen Lloyd George in 1909 zijn beroemd geworden begrooting indiende, was dat gedeeltelijk een vergelding voor de verwerping van de licence-bill door het Hoogerhuis. De kanselier van de schatkist wilde een gedeelte van hetgeen de regeering en het Lagerhuis noodig achtten, maar dat door het belang van de Lords bij den steun der kasteleins was mislukt, bij de begrooting invoeren, evenals Gladstone in 1860 met de afschaffing van het dagblad-zegel had gedaan. En tevens wilde hij het gevaar, dat de liberale partij dreigde, voorkomen; hij was niet de man om zich tot een gemakkelijke administratieve politiek te bepalen. Hij wilde den strijd voor het beginsel, dat Gladstone in 1894 had gesteld, en hij wist zijn ambtgenooten mee te sleepen, om door het budget, dat de tory-pers op de scherpste wijze bestreed, de | |
[pagina 386]
| |
Lords tot verzet te prikkelen. De begrooting, die na langdurige en belangrijke besprekingen in het Lagerhuis was aangenomen, vond in het Hoogerhuis een tegenstand, die voor het eerst sedert drie eeuwen leidde tot verwerping. Het recht, om een financieele wet te verwerpen had het Hoogerhuis nooit opgegeven; het maakte er echter geen gebruik van, omdat het, zooals het herhaaldelijk had verklaard, terugschrikte voor de gevolgen die dit votum voor het beheer van het land hebben zou. Had het Huis dien stelregel ook ten aanzien van het budget van Lloyd George gevolgd, dan zou het zijn, in den loop der eeuwen toch feitelijk ineengeschrompeld recht van medewerking in financieele quaesties geheel hebben opgegeven, maar zijn andere politieke rechten gered hebben. En door de aanneming van de hervormingsvoorstellen van de Rosebery-commissie had het dan tevens zijn bestreden karakter als hereditaire kamer kunnen afleggen, zich in anderen en beteren vorm hebben kunnen handhaven. Dit is het Huis door de gematigde conservatieven, en zelfs door de Times herhaaldelijk duidelijk voor oogen gehouden. Het verwerpen van het budget was een va-banque spel, waardoor niet alleen de financieele maar ook de andere rechten van het Hoogerhuis op het spel werden gezet. Maar de Lords wilden dat niet inzien. Zij, die meerendeels een klassieke opvoeding hebben genoten, waren vergeten wat reeds de ouden inzagen, ‘Quos Jupiter perdere vult prius dementat’. Met het beruchte en later ook diep berouwde woord: ‘Damn the consequences!’ zette de conservatieve meerderheid zich over alle overwegingen heen en wijzigde zij het budget op een wijze, die de ontbinding van het Lagerhuis en het beroep op de kiezers noodzakelijk maakte. De conservatieve leiders hebben klaarblijkelijk een te hoog denkbeeld gehad van de politieke macht, waarover zij in het land beschikten. Zij rekenden op een groote nederlaag der liberalen, op een conservatieve meerderheid in het Lagerhuis. En zij begrepen niet, dat eindelijk de dag der afrekening komen moest. Door hun groote meerderheid meenden zij verder voor alle gebeurlijkheden gevrijwaard te zijn. Dat de koning zich zou laten vinden, om vier of vijfhonderd nieuwe peers te benoemen, teneinde die meerderheid om te zetten, achtten zij onmogelijk. Maar tot tweemalen toe hebben zij het land uitspraak zien doen | |
[pagina 387]
| |
tegen hun conservatieve opperheerschappij. Zij hebben de onderhandelingen, die Asquith hen aanbood doen mislukken. Zij hebben de Veto-bill verworpen. Maar zij hebben ten slotte het hoofd moeten buigen voor de bedreiging, dat de koning zooveel liberale peers zou benoemen als noodig waren, om die wet te doen aannemen. En zij hebben daardoor hun eigen doodvonnis moeten voltrekken. Dat zij dit gedaan hebben toont nog, dat zij na alle groote fouten die zij begingen, de grootste fout wisten te vermijden: om het zwakke overblijfsel van vroegere rechten, die de Veto-bill het Hoogerhuis liet, niet geheel te vernietigen. Een liberale peersbenoeming zou niet alleen de Veto-bill toch tot wet hebben verheven, maar ook de conservatieve meerderheid van het Huis in een liberale hebben veranderd. Dan zou ook het suspensieve veto, dat de wet het Huis laat, zijn vernietigd, of liever, dat suspensieve veto zou alleen tegen conservatieve wetten van mogelijke Tory-kabinetten zijn aangewend. Een liberale regeering echter zou, in de eerste jaren tenminste, een altoos bereidwillig Hoogerhuis hebben gevonden. Nu is er nog een geringe kans - en Lord Lansdowne heeft niet geschroomd om daarop te wijzen, - dat een conservatieve regeering de toestanden wijzigt, door de wetten van deze regeering in 't leven geroepen. Die mogelijkheid is wel niet groot; maar door het creëeren van vijfhonderd nieuwe peers zou zij volkomen zijn vernietigd. Inmiddels heeft het liberale ministerie nog vijf jaren voor zich om den nieuwen toestand te bevestigen. Het kan dit doen, en zal dit doen, door de noodige hervormingen, die aan de overmacht van het conservatieve element in het land een einde maken, en door een grondwetswijziging in reactionairen zin, ten gunste van een privilegie-parlement, onmogelijk te maken. Het Hoogerhuis zal nu de bittere pil wel moeten slikken, en zijn rol van remmenden, tegenstrevenden factor in de wetgeving wel moeten opgeven. Ook nu nog geldt voor het besluit van het Hoogerhuis het woord van Victor Hugo: ‘La chambre des lords est aujourd'hui un peu etonnée et triste de ce qu'elle a fait sans le vouloir et sans le savoir. D'autant plus que c'est irrévocable. Elle a cru créer le privilège des pairs, elle a produit le droit des citoyens. L'aristocratie, ce vautour, a couvé cet oeuf d'aigle, la liberté!’ | |
[pagina 388]
| |
En daarmede is de groote democratische overwinning behaald, die de kroon zet op den in 1830 door de Reform-bill aangevangen arbeid, en die er toe zal bijdragen om in Engeland de beslissing over alle belangrijke zaken betreffende het volksleven te leggen in handen van het volk. Dat is de weg, om den zuiver representatieven regeeringsvorm tot de macht te brengen. En die hervorming, die groote en belangrijke ommekeer in het geheele staatkundige leven, is tot stand gekomen zonder revolutie, zonder bloedvergieten, zonder terreur - uitsluitend met wettige en gewettigde middelen. Dit is een les voor elk land, voor elke vooruitstrevende partij, voor elke democratische hervormingspartij. De wijze, waarop deze gewichtige quaestie in Engeland is beslist, toont, dat nog steeds, als van ouds, op politiek en parlementair gebied de wijsheid en het geduld eens moeten overwinnen. En tot besluit kunnen wij het woord herhalen, dat Victor Hugo voor bijna een halve eeuw schreef in zijn studie over het Engelsche Hoogerhuis: ‘L'aristocratie agonise, l'Angleterre grandit!’ |
|