De Nieuwe Gids. Jaargang 26(1911)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 162] [p. 162] Verzen door Hendrika Boer. I. Op lichte trippelvoetjes. Ik wilde wel zoetjes, zoetjes Op dansende trippelvoetjes Zweven heel blij Leven voorbij Luchtigjes Vluchtigjes. Maar Leven ziet mij zoo ernstig aan - Dan moet ik wel telkens blijven staan, En als ik heel lang naar zijn oogen staar, Dan worden mijn voeten zoo loom en zwaar En 't is mij of ik met iederen keer Iets van mijn luchtige pasjes verleer. [pagina 163] [p. 163] II. Vogeltje. Het vogeltje vluchtte, Toen 'k eventjes zuchtte; En brak met een knakje Zijn hangende takje. Er dwarrelde een blaadje Omlaag naar het paadje. Och vogeltje, brak je Om mij wel je takje? Maar waarom toch ducht je Het vluchtige zuchtje Van 't zwervende meisje, Beluist'rend jou wijsje? [pagina 164] [p. 164] III. O liefde, lichtgod! O Liefde, Lichtgod! zie, ik sta Als smeekelinge in wijde wâ, Een blanken band in 't hangend haar, Vol schroom nabij Uw hoogaltaar, En wijd den bloei van mijn verlangen, Mijn tranen U en al mijn zangen. - Zie, hoe ik nu met open ziel In overgave nederkniel, De handen aan mijn borst gevouwen, Met stille lippen van vertrouwen, Mijn hoofd in ootmoed neergebogen, Geloovig met geloken oogen. En hoor, wat U mijn beden wagen Eerbiedig smeekende te vragen. Zoolang al heb ik onverhoord Staan wachten aan de dichte poort, O! laat me Uw heiligdom betreden Als priesteres met vrome schreden, Ik zal tot dank Uw tempelhallen Altijd van jubelzang doen schallen, En wil vol vreugde U, Liefde, geven Ten offer heel mijn jonge leven. Arnhem, Augustus 1907. Vorige Volgende