| |
| |
| |
Het verhaal van de wijze ratten door Frits van Raalte.
Ergens, diep onder de oppervlakte der aarde, in een reeds lang verlaten mijngang, leefde een rattenkolonie. In de roetzwarte duisternis hielden ze zich in het leven met het halfverrotte zwammige hout der stutpalen en de resten van kleedingstukken, die ze er vonden. En een enkele maal vielen ze in een aanval van hongerrazernij elkander aan, en dan werd een der zwakkere dieren door de andere verslonden. Een der ratten, dien we Eleios zullen noemen, werd op zekeren dag bevreesd, dat hij ditmaal eens tot spijs zou moeten dienen en daar hij geen gemeenschapsgevoel genoeg had, zijn genooten in het leven te willen houden, besloot hij, ergens een goed heenkomen te zoeken. En zoo geschiedde het, dat hij na lange omzwervingen ten slotte terecht kwam in een gang, waar hij mannen zag arbeiden. Naast elk der mannen stond een mijnwerkerslamp, waarin een door glas en metaalgaas gekerkerd lichtje geelde. Eleios, die niet wist, wat dat moest beteekenen, werd eerst bewusteloos, door de geweldige werking van het licht op zijn oogen, die nooit licht hadden gezien. Maar toen hij na een poos weer tot bewustzijn kwam, en de mannen zag eten en toen hij de geur van lang ontbeerd voedsel in den neus kreeg, begreep hij, dat het hier een goede plaats moest zijn, om te leven. Hij besloot dadelijk, naar de verlaten makkers terug te keeren, om hun de ontzaglijke ontdekking mede te deelen. Maar dit was gauwer besloten, dan gedaan, want hij kon den weg niet terug vinden. Maar na vele omdolingen gelukte het hem ten slotte, toch den weg te vinden. Toen hij de kolonie naderde, vlogen ze allen op hem af, in de meening, dat hij een vreemde indringer was, maar hij maakte zich dadelijk bekend en deelde direct de grootsche
| |
| |
ontdekking mede, die hij had gedaan. De ratten juichten, een van hen hield een redevoering, om hem, dien het toeval voor de ontdekking had uitverkoren, te prijzen en alle anderen stemden in met de hartelijke woorden van den spreker, en ze riepen: leve de uitverkorene, en ze drongen in hun hartelijkheid dicht op hem aan, als om hem te omhelzen en zonder dat iemand later zeggen kon, hoe het gekomen was of wie er het eerst mee was begonnen, werd hij temidden van allerhartelijkste omarmingen door de verheugde mederatten opgepeuzeld.
Toen men na een oogenblik tot de ontroerende ontdekking kwam, dat men in zijn overgroote dankbaarheid zijns ondanks den grooten ontdekker had opgegeten, was er eerst een verslagenheid onder de gezellen. Maar de broeder Redenaar nam weer het woord en sprak van eeuwige erkentelijkheid en hij zei, dat men niet minder doen kon, dan den gevallene heiligverklaren en dat zoo'n uiteinde, onder zulke omstandigheden een zeldzaam voorrecht was, en dat men aan den anderen kant ook niet zeker kon weten, of Eleios hen ook misleid had, om zijn leven te redden, en dat het opeten dan een gerechte straf was, voor die volksmisleiding.
Nog dienzelfden nacht had de uittocht der ratten plaats, waarbij, zooals te doen gebruikelijk is bij het verlaten van zelfs een slechtvoedend vaderland, menige traan werd weggepinkt. En door het uitzenden van pionniers wisten de ratten werkelijk na een langen tocht het nieuwe vaderland te vinden. Hun eerste werk was, zich eens flink te goed te doen aan het heerlijkste, dat er op de wereld - in een mijn - voor een uitgehongerden rat te vinden is, aan de haver, die in kisten voor de mijnpaarden klaar stond.
Natuurlijk gevoelde de broeder Redenaar zich gedrongen, na dien eersten feestmaaltijd nog eenige hartelijke woorden te wijden aan de nagedachtenis van Eleios. En toen nu een der jongeren, een onstuimige gast, er op wees, dat men nog een oogenblik had kunnen gelooven aan bedrog van de zijde van Eleios zaliger nagedachtenis, toen ontstond er een soort van tumult, uit protest tegen den spreker, die de gemoederen niet beter tot kalmte wist te brengen, dan door voor te stellen Eleios dubbel heilig te verklaren en wel om deze redenen:
ten eerste, hij had de nieuwe wereld ontdekt; ten tweede, hij
| |
| |
had de waarheid gesproken; ten derde, hij had zooveel gemeenschapsgevoel gehad, den langen weg terug te maken, om de genooten in te lichten; ten vierde, hij was gevallen als offer... en bij die woorden begon een zoo geweldige storm van bijvalsbetuigingen, dat de spreker de geheele vergadering op zijn hand had. Er werd besloten, dat de naam van Eleios het eerste woord was, dat iedere jonge rat moest leeren, zoodra hij er den leeftijd voor had. Zoo werd Eleios dubbel heilig verklaard en door een geheime afspraak zouden de nakomelingen nooit te weten komen, op welke wijze hij om het leven was gekomen, men moest maar zeggen, dat hij op vreemde wijze uit dit leven was gegaan. En zoo geschiedde het.
En toen een der jongeren, wier beenen nog niet sterk genoeg waren, de rijke weelde der welgevulde haverkisten te dragen, zich in een overmoedige bui verstoutte, te zeggen, dat het toch eigenlijk zoo'n groote kunst niet was, het nieuwe land te ontdekken en dat een andere rat het evengoed had gekund, en dat men er vanzelf kwam, als men maar steeds den goeden kant uitliep, toen werd hij door de anderen aangegrepen en hij boette zijn heiligschennende woorden, doordat zijne makkers hem op aansporing der ouderen verslonden. Zoo hield men in het rattenrijk de eer zijner groote mannen hoog.
We zijn vele rattengeslachten verder. Wanneer de mannen, die met zware houweelen het ingewand der aarde uithollen, om de zwarte koolbrokken mede te nemen, na hun werk in de lift naar omhoog zijn gegaan, dan komen de ratten uit hun schuilhoeken te voorschijn.
Maar andere, rampzalige tijden zijn voor het rattenvolk aangebroken. Want twee groote, vreeselijk sterke katten zijn door de mijnwerkers mee naar beneden genomen, om de ratten te verdelgen. De ratten hebben hun den dood gezworen, maar ze durven de gehate beesten niet aan te vallen. Onzichtbaar komt de dood aansluipen. Een rat wil even een bekje haver halen, of een stukje spekzwoerd, dat een werkman heeft weggeworpen, onverwachts voelt men een reuzenworging en het is gedaan. Wat al dooden zijn er gevallen, groote dooden, beroemde spoorzoekers, prettige
| |
| |
vertellers, de beste gymnast van het geheele rattenrijk, de beroemde Apion is het offer van zijn kunst geworden.
Toen hij juist van een stuk zwam, dat als een kaap in zee, aan een paal uitstak, wilde springen, werd hij gegrepen en gedood. En als men dan nu nog een plechtige begrafenis kreeg in de maag zijner mederatten, zooals in den ouden tijd, naar men zeide, bij feestelijkheden der ratten wel plaats had, dan was het nog wat anders, maar zoo maar in de maag te komen van het monsterdier... een rilling beving elke rat, wier gevoel nog niet geheel was afgestompt.
Het voortdurend gevaar, waarin de ratten verkeerden, deed oude, plechtige herinneringen wakker worden in de gemoederen van de dieren en menigmaal werd het verhaal van Eleios herhaald, omhangen met den opschik der sage, zoodat voor de thans levende jonge ratten Eleios een mythische Groote was, van wien men geloofde, dat hij niet gestorven was. Hij was, naar het verhaal, op vreemde wijze verdwenen, maar de sage sprak niet van gestorven, zoodat het zoogoed als zeker was, dat hij leefde. En sommigen voegden erbij, dat hij een witte rat was geworden, die door alle dieren en menschen vereerd werd, en dat zijn oogen karbonkelsteenen waren, weer anderen vertelden, dat hij ergens in een zwartmarmeren huis woonde, en dat hij daar lag en sliep, totdat honderd getrouwen met een kattestaart op den bronzen deur van het zwartmarmeren huis zouden slaan, dan zou Eleios opstaan uit den slaap en de wereld veroveren. Maar wanneer dat bijna onbestaanbare zou gebeuren, durfde niemand voorspellen, want hoe konden de ratten een kattestaart krijgen. En als men eenmaal zoover was, dat men de staart van een kat had en als dan werkelijk Eleios zou komen, om de wereld te veroveren, dan zou de kat reeds dood zijn, zoodat ze dan niet veel behoefte meer zouden hebben aan de bevrijding.
Het is niet vreemd, dat in zulke tijden van vrees en geloof in het wonderlijke in verschillende hoofden plannen rijpten, om de redding te bevorderen. Zoo ontstond op onnaspeurbare wijze de meening, dat een rat, die maar eenmaal Eleios had aanschouwd, voor altijd tegen de listen der kat was beveiligd. En verschillende ratten, die daarvan hadden vernomen, besloten, de proef te wagen. Ofschoon de ouderen hen vermaanden, toch niet door het zoeken
| |
| |
naar avonturen hun leven te wagen, het hielp niet. Verschillende jongeren zouden en wilden ondernemen, wat ze noemden den heiligen tocht.
Het was een uiterst gevaarlijke onderneming, want ieder, die buiten den mijn wilde komen, moest met de lift omhoog. Maar toch gelukte het een kleine, tengere rat, onder het stroo verborgen, naar boven te komen. Toen hij boven den grond was, kreeg hij kennis aan een anderen rat, die in den stal van een boer woonde, waar hij veilig en gerust leefde en onze ondergrondsche rat, die van zijn nieuwen kennis had vernomen, dat de naam Eleios onbekend, en dat verhaal een sprookje was, besloot, mee te gaan naar den veiligen stal.
Toen hij nu niet meer terug kwam in den mijn, duizend meters onder den grond, werd hij eerst door de zijnen betreurd en daarna werd zijn naam onder de groote mannen opgenomen, die hun leven veil hadden, voor het geluk en de redding van hun vaderland.
Een tweede rat ondernam de reis naar de bovenwereld ook, maar hij werd, toen hij uit de lift sprong, door een paar straatjongens met groote steenen doodgegooid, en het eenige succes van zijn poging was, dat hij door zijne familieleden werd bejammerd als een gevallen held. Een derde had vele avonturen, nadat hij in een met steenkool gevulde lift naar boven was gekomen. Hij verborg zich aanstonds in het kippenhok van den directeur van de mijn, die dicht bij het machinegebouw woonde; in het kippenhok bracht hij een geweldige opschudding teweeg en toen de dienstmeid met een hark bij het hok kwam, om hem dood te slaan, vluchtte hij eerst in een omgevallen bus, waarin wagensmeer was geweest, zoodat hij zich vreeselijk bemorste en toen nu de meid weer op hem aanstoof, redde hij zich, door in het schuurtje te kruipen onder een hoop oud goed. Daarbij lag ook een oude pop en toen hij die nu had stukgebeten van wanhoop en woede, kwam hij vol zaagsel te zitten.
Den volgenden dag kwam de nijdige fox-terrier van den directeur eens in het schuurtje snuffelen en nu vluchtte onze rat naar het konijnenhok. In dat hok zat ook een wit konijn, met roode oogen en de rat, die gehoord had van de sage van Eleios, die een witte rat zou zijn geworden met karbonkeloogen, door menschen en dieren vereerd, twijfelde geen oogenblik, of hij bevond zich tegen- | |
| |
over den heiligverklaarden ontdekker, die immers in een huis door de menschen was opgesloten. Van dit oogenblik gevoelde hij zich veilig en nu zijn doel was bereikt, kon hij weer terug gaan naar het rattenrijk, duizend meters onder de aarde. Voortaan behoefde hij voor niets bevreesd te zijn, en in het gelukkige gevoel zijner onschendbaarheid marcheerde hij onbevreesd voorbij het huis van den directeur, om naar de lift te gaan. Toen hij tot dichtbij het hek van de liftkoker was genaderd, kreeg de fox, die daar aan het snuffelen was, hem in den neus en beet hem den nek af. Hij kon zich nog voortslepen tot vlak voor het hek; door pijn en bloedverlies verloor hij het bewustzijn en stortte naar beneden, waar hij op den liftbodem liggen bleef.
Toen een oogenblik later de lift daalde, werd hij gezien door een der mijnwerkers, die hem bij den staart greep en wegslingerde. Hij bleef voor dood liggen, maar toen de werklieden weg waren, werd hij door vele zijner makkers bij de staart voortgesleept naar een plaats, die men met wat hooi uit de ruif der paarden tot een leger had ingericht.
Toen hij weer tot bezinning kwam, fluisterde hij met gebroken stem: ‘Ik-heb Eleios-gezien-groot-wit-karb...’ Dit waren zijne laatste woorden. Maar daar hij vol zaagsel zat, hielden enkelen, die zijn laatste woorden niet gehoord hadden, hem voor den witten Eleios, die teruggekomen was. En ofschoon het gewaagd was, te meenen, dat er goede grond voor die veronderstelling was, ontstond er toch een partij die hem voor den heiligverklaarden rat hield. En zoo kon het gebeuren, dat na een poos de partij van Prisma, den gestorven rat, zooveel aanhang kreeg, dat men zijn heiligverklaring eischen kon.
Maar nu was er niet alleen een partij, die conservatief, Eleios bleef vereeren en een andere, die een eeredienst voor Prisma invoerde, maar tevens ontstond een groep onder de jongeren, die de ontkenners genoemd werden, omdat Prisma zelf had gezegd, dat hij Eleios had gezien, groot en wit met karbonkeloogen, en toch met doorgebeten nek was gestorven, zoodat men niet aan het wonder der beveiliging moest gelooven. En later ontstond nog een nieuwe groep, die wel geloofde aan het wonder der beveiliging door den aanblik van Eleios, maar die ontkende, dat Prisma Eleios kon hebben ontmoet, omdat hij, Prisma, gedood was. En
| |
| |
het zou wel vreemd zijn, als er een groep ontbrak, die het nog-in-leven-zijn van Eleios ontkende, daar hij voor vele geslachten had geleefd; en van deze laatste partij waren er velen, die beweerden, van betrouwbare ratten te hebben gehoord, dat de juiste overlevering leerde, dat Eleios door zijn stamgenooten was gedood, opdat hij het geheim van het nieuw ontdekte land niet aan anderen zou verraden.
En zoo heerschte er twist en tweespalt tusschen de Eleioïden en de Prismaïden en de ontkenners en de anderen, maar de katten bekommerden zich niet om de partij waartoe men behoorde, noch zelfs of men wild of mogelijk geheel beginselloos was, maar met edelmoedige onpartijdigheid beten ze nu een lid van deze, dan weer van gene groep dood.
En hiermee is het verhaal der wijze ratten uit. Het kan nog niet oud zijn, want ik heb het zooeven eerst verteld; en toch was het voor vele eeuwen al waar en het zal dat blijven, zoolang er menschen zijn.
Arnhem, 28 Mei 1909.
|
|