| |
| |
| |
Buitenlandsch staatkundig overzicht door Chr. Nuijs.
L.
‘Den lieb' ich, der Unmögliches begehrt’.
Goethe: Faust II.
In den nazomer van 1904 was Berta von Suttner, de bekende Oostenrijksche strijdster voor den wereldvrede, in de Vereenigde Staten en werd zij door Theodoor Roosevelt in audientie ontvangen. In den loop van het onderhoud, dat door de barones von Suttner is gepubliceerd, zeide Roosevelt, dat hij drie plannen had, om den vrede te bevorderen: hij wilde pogingen aanwenden om den ontzettenden strijd tusschen Rusland en Japan in Oost-Azië te doen eindigen; hij wilde de tweede Haagsche conferentie doen bijeenkomen, en hij wilde door de regeering der Vereenigde Staten aan alle andere mogendheden het sluiten van arbitrage-verdragen doen aanbieden. En bij het afscheid nemen zeide hij, met zijn gullen glimlach, die geheel zijn schitterend gebit liet zien: ‘Wees ervan overtuigd, dear baronness, de wereldvrede komt,... wel langzaam, stap voor stap, maar komen doet hij!’
Het is bekend, wat Roosevelt heeft gedaan, om zijn beloften aan Mevrouw von Suttner in te lossen. Op zijn aandringen zijn de onderhandelingen tusschen Rusland en Japan te Portsmouth, in de Vereenigde Staten begonnen, en is de vrede gesloten, die den strijd in Oost-Azië heeft beeïndigd. De tweede vredesconferentie is bijeen gekomen, en hoewel Roosevelt het uitnoodigen der mogendheden uit courtoisie aan den Russischen Tsaar heeft overgelaten, is het denkbeeld van hem uitgegaan. En wat hij niet meer kon tot stand brengen, het aanbieden van een arbitrage- | |
| |
tractaat aan verschillende mogendheden, dat doet zijn vriend en opvolger Taft.
‘Niets is de aandacht van een staatsman meer waard’, zeide Roosevelt later, in een zijner boodschappen aan het Congres, ‘dan het streven, een betere en veiliger methode te vinden dan thans bestaat, om de gerechtigheid tusschen de volkeren te bevestigen, zoowel voor de bescherming van de kleine natiën, als om een strijd tusschen de groote natiën te voorkomen. Daarom moeten wij pogen niet alleen bloedvergieten te beletten, maar vooral de kracht van het rechtsgevoel te versterken. Deze machtige Republiek moet met alle andere staten, hetzij groot of klein, slechts op de grondslagen van de strengste eerlijkheid verkeeren, en hun rechten even naijverig bewaken, als zij het haar eigen rechten doet’.
Dat is een beginsel, waarvan elke regeering moest uitgaan, bij het regelen van hare betrekkingen tot anderen; daardoor zou al dadelijk veel aanleiding tot verschil en strijd worden weggenomen. En wanneer dan verder de staten, de volkeren of regeeringen doen, wat de personen, de individuen, al lang gedaan hebben, in plaats van een beroep op het recht van den sterkste, een beroep doen op de uitspraak van een onpartijdigen arbiter - dan is er kans dat de oorlog, die ook door de meest verstokte militairisten (zie o.a. Clausewitz) toch als een abnormale toestand wordt beschouwd, zooal niet geheel verdwijnt, dan toch tot het uiterste minimum wordt beperkt.
Reeds is een strooming in die richting merkbaar; het denkbeeld, geschillen aan arbitrage te onderwerpen is niet meer een ijdele waan, een holle frase, maar wordt herhaaldelijk practisch toegepast. Tot dusver echter werden bij het sluiten van arbitrage-tractaten steeds uitzonderingen gemaakt; in de meeste tractaten wordt bepaald, dat vragen, die de nationale eer, het levensbelang der Staten, of hunne souvereiniteit betreffen, van de verplichte arbitrage zouden zijn uitgesloten. Daardoor werd de competentie van het Internationale Hof van Arbitrage te 's-Gravenhage, dat over eventueele geschillen uitspraak zou hebben te doen, beperkt tot juridieke en economische quaesties. Enkele kleine staten, zooals Nederland, Denemarken en anderen, hebben verdragen met elkaar afgesloten zonder die beperkende bepaling, en ook Italië heeft
| |
| |
met Denemarken een algemeen arbitrageverdrag aangegaan; maar voor de practijk zijn die verdragen van niet veel beteekenis, wijl de aanleiding tot strijd tusschen genoemde landen zeer gering is.
De beweging voor arbitrage heeft er steeds naar gestreefd, deze beperkingen, tenminste voor een aantal vraagpunten, bij voorbaat principieel te verminderen, en zooveel mogelijk geschillen onder alle omstandigheden voor het Hof van Arbitrage te brengen. Dat werd besloten op de interparlementaire conferentie te Londen, bij het vaststellen van een model arbitrage-contract; en dat was ook de bedoeling van de meerderheidsbesluiten der tweede Haagsche conferentie, die echter nog een aantal gevallen moest uitsluiten, om de verplichte arbitrage mogelijk te maken. Maar door de houding der minderheid kon de Haagsche conferentie de besluiten van de meerderheid niet in een algemeene internationale conventie belichamen.
Toch heeft het denkbeeld sedert dien tijd bij de openbare meening veld gewonnen; dat blijkt het best uit het arbitrage-voorstel, door president Taft aan de Engelsche regeering voorgelegd. Naar de mededeelingen, die Sir Edward Grey daarover gedaan heeft, gaat dit voorstel nog verder dan de besluiten van de meerderheid der Haagsche conferentie. Want ook de uitzonderingen, die deze wilde doen gelden, zijn in het voorstel van Taft vervallen; zijn denkbeeld is, in de toekomst geen enkele uitzondering te doen gelden, maar alle geschillen aan de beslissing van arbiters te onderwerpen. Dat is duidelijk op te maken uit hetgeen Sir Edward Grey daarover mededeelde:
‘Sta mij toe twee uitingen van den president der Vereenigde Staten aan te halen; de eerste is: Ik zie persoonlijk geen enkele reden, waarom quaesties, die de nationale eer betreffen, niet evengoed aan arbitrage kunnen worden onderworpen, als particuliere of nationale eigendomsquaesties. Ik weet dat dit verder gaat dan de meeste menschen voornemens zijn te gaan, maar ik zie niet in, waarom quaesties van eer niet kunnen worden onderworpen aan gerechtshoven, die zijn samengesteld uit mannen van eer; hun begrip van nationale eer zal hen in staat stellen in zulke quaesties even goed uitspraak te doen, als in alle andere geschillen, die tusschen volkeren kunnen ontstaan.’
| |
| |
‘Zoo wij met andere naties kunnen onderhandelen en overeenkomsten aangaan, om geschillen aan internationale arbitrage te onderwerpen die niet door diplomatieke besprekingen uit den weg zijn te ruimen, onverschillig of zij over eer, grondgebied of geld loopen, zullen wij een grooten stap voorwaarts hebben gedaan, wijl wij daardoor bewijzen, dat het tenminste voor twee volkeren mogelijk is, onder elkaar hetzelfde stelsel te huldigen, dat van rechtswege bestaat voor personen, die onder de regeeringen staan.’
Dat zijn werkelijk koene en moedige woorden. Zij doen het hart en het staatsmansgevoel van president Taft eer aan, en geven de overtuiging, dat hij tenminste inziet: dat geen geschil zoo groot, zoo ernstig kan zijn, of het is te beslechten zonder bloedvergieten, en tevens, dat geen smet op de nationale eer door menschenbloed kan worden uitgewischt.
Kunnen twee volken, twee groote rijken, als Engeland en de Vereenigde Staten, er toe komen, een verdrag te sluiten op den grondslag door president Taft aangegeven, dan is het even goed, alsof zij aan de geheele wereld doen weten, dat zij onder geen omstandigheid ooit weer met elkaar strijd zullen voeren. En de uitwerking daarvan zou op de geheele wereld van grooten invloed zijn; want waarschijnlijk zou die overeenkomst gevolgd worden door vele andere, van gelijke strekking. De erkenning, dat de oorlog tusschen twee groote landen niet alleen voor hen zelf, maar ook voor de neutralen een ernstige aangelegenheid is, zal steeds meer de volkeren doen inzien, dat zij niet alleen moeten pogen zelf geen strijd te voeren, maar mede te werken aan het behoud van den wereldvrede.
Wel moest Sir Edward Grey erkennen, dat zulk een opvatting van het internationale scheidsgerecht een zeker risico met zich brengt, en voor Engeland een zekere opoffering van nationalen trots beteekent, maar hij noemde het voorstel zoo breed opgevat, zoo grootsch van conceptie, dat hij voor zich het gaarne in overweging zou nemen.
President Taft is dus begonnen, de belofte in te lossen, die Roosevelt in 1904 aan Mevrouw von Suttner deed. In den loop der laatste jaren hebben de Vereenigde Staten trouwens heel veel
| |
| |
gedaan, om de arbitrage te bevorderen. Reeds in de dagen van Cleveland was die beweging begonnen, toen het Hay-Pauncefote verdrag in behandeling genomen werd, dat echter afstuitte op den tegenstand van het Congres der V.S. Niet dat de Senaat het beginsel van het verdrag niet wilde goedkeuren; de verwerping was meer het gevolg van een vormquaestie, wijl volgens de geldende opvatting tractaten niet door den president, maar door den Senaat moeten worden aangegaan.
Op de tweede Haagsche Conferentie ging van de V.S. het denkbeeld uit, het model-verdrag, dat door de interparlementaire unie was vastgesteld, door de conferentie te doen aannemen. Toen dit, door het gebrek aan medewerking der minderheid onmogelijk bleek, poogden de Amerikaansche afgevaardigden de arbitrage-quaestie op andere wijze tot oplossing te brengen. Het is bekend, dat op de Conferentie besloten werd tot instelling van een internationaal Prijzenhof, dat in tijden van oorlog een permanent karakter hebben zal, en over de uitspraken van de prijsgerechten der afzonderlijke Staten in tweede en hoogste instantie uitspraak zal moeten doen. De regeering der V.S. meende in de instelling van dit Prijzenhof zulk een krachtigen vooruitgang van de internationale rechtsorganisatie te zien, dat zij de bevoegdheid van dit hof wilde uitbreiden, en het wilde maken tot een permanent scheidsgerecht, om naast de van tijd tot tijd recht sprekende arbiters te werken; dit zou het groote voordeel hebben een soort jurisprudentie te scheppen, en dus meer gelijkheid te brengen in de internationale rechtspraak. Doch het voorstel van de V.S., om aan dat Prijzenhof een permanent karakter en bevoegdheid ook voor andere geschillen te geven, stiet op zulke moeilijkheden, dat het moest worden opgegeven. Bij de benoeming van rechters in het Prijzenhof moest vooral worden gelet op hun speciale kennis van zeerecht, en het was derhalve twijfelachtig, of die rechters ook de groote kennis van internationaal volkenrecht zouden bezitten, noodig voor een beslissing in algemeene internationale quaesties van economischen of politieken aard.
Er was nog een bezwaar, dat vooral in Engeland zwaar woog. In Januari 1909 werd te Londen de zeerecht-declaratie afgesloten, waarvan de bedoeling was een materieele regeling op het gebied
| |
| |
der prijzenjurisdictie te treffen; de algemeene aanneming dier declaratie van Londen zou tegelijkertijd met de ratificatie van de prijsgerecht-conventie plaats hebben.
In Engeland ontstond echter een heftig verzet tegen de Londensche declaratie, zoodat de Engelsche regeering de behandeling daarvan in het parlement heeft uitgesteld tot na de samenkomst der koloniale conferentie, waarop de koloniale premiers deze declaratie zullen bespreken. Daardoor is ook de ratificatie der conventie betreffende het Prijzenhof uitgesteld. En daarom heeft nu de regeering te Washington een nieuwen stap gedaan, door aan Engeland het plan voor te leggen een arbitrage-verdrag aan te gaan, waardoor elk mogelijk geschil zal worden onderworpen aan scheidsrechterlijke beslissing.
De volharding, waarmede de Ver. Staten dit doel hebben nagestreefd, doet verwachten, dat het tractaat met Engeland een eerste stap is, en zoo het tot stand komt door andere overeenkomsten van dezelfde strekking zal worden gevolgd.
Het denkbeeld van president Taft heeft aan beide zijden van den Atlantischen Oceaan groote instemming ondervonden. In Londen werd een Guildhall-meeting belegd, om het te steunen, en niemand minder dan de eerste-minister Asquith trad daar als verdediger van het plan op. Hij zeide bij die gelegenheid: de beide volken zijn vastbesloten een oorlog tegen elkander te beschouwen als een groote misdaad, en daarom moet een voorstel als dit, waarin de oorlog als middel om een geschil uit de wereld te ruimen wordt veroordeeld, algemeene goedkeuring vinden.
Het denkbeeld werd uitgewerkt in besprekingen tusschen Taft en Bryce, den Engelschen gezant te Washington, een man die als geschiedkundige en diplomaat een grooten naam heeft. En wanneer hetgeen door Amerikaansche bladen over den inhoud van het tractaat wordt medegedeeld, de waarheid nabij komt, zal het voor ieder conflict een scheidsrechterlijke uitspraak mogelijk maken, waardoor een strijd tusschen Engeland en de Vereenigde Staten voor goed onmogelijk wordt. Geen verbond, geen entente, kan twee rijken zoo innig, zoo volkomen vereenigen voor vredelievende oogmerken, als Engeland en Amerika zullen zijn zoo dit verdrag is tot stand gekomen. En dat heeft bij den reusachtigen omvang, dien zoowel het Britsche wereldrijk als de Vereenigde Staten hebben, een groote beteekenis.
| |
| |
Maar volgens de Amerikaansche berichten heeft het tractaat nog een andere, verdere strekking. Zoolang het tractaat van kracht is mag geen der beide partijen, zonder toestemming der andere, een politiek verbond sluiten met een derde mogendheid, en verder bepaalt het, dat soortgelijke verdragen met de bondgenooten der contracteerende mogendheden zullen worden afgesloten, en dat geschillen met die bondgenooten slechts met hun toestemming en medewerking zullen kunnen opgelost worden.
In Amerika hecht men aan die bepalingen groote waarde, daar Japan, de bondgenoot van Engeland, als de mededinger van de Ver. Staten in den Stillen Oceaan wordt beschouwd. Door het scheidsgerechtstractaat met Engeland zou dus tevens het gevaar voor een botsing met Japan worden voorkomen, en indien dit het geval is zou een werk zijn gedaan, dat in de wereldgeschiedenis zonder voorbeeld is. De bezwaren, die in de V.S. werden gekoesterd tegen de onderwerping van de aanspraken, op de Monroe-theorie berustende, aan scheidsrechterlijke uitspraak, vallen weg tegen het voordeel, dat een strijd met Japan zou worden voorkomen.
Maar zelfs als deze verwachtingen niet worden vervuld, en deze uitbreiding, niet aan het tractaat wordt gegeven, blijft het een grootsch plan, dat een geheele hervorming van de internationale betrekkingen kan ten gevolge hebben. Wel is de verhouding tusschen Engeland en de Vereenigde Staten zeer eigenaardig, zoodat wat voor dezen mogelijk is, niet gelden kan voor allen. Maar zij, die meenen, dat een scheidsrechterlijke uitspraak in alle denkbare gevallen onmogelijk is, dat de algemeene arbitrage een utopie is, zullen moeten gaan inzien, dat zelfs utopiën verwezenlijkt kunnen worden - als men maar den moed heeft en den vasten wil, om een anderen, beteren toestand voor te bereiden. Het gaat met den oorlog als met het duel. Er zijn landen, waarin men meent, dat een geschil slechts met de wapens in de hand kan worden beslecht. Om een scheef gezicht grijpt men naar degen of pistool. Het recht van den sterkste gaat boven de uitspraak van de rechter; eigen recht boven dat van den staat. Spreek in zulke landen niet van een andere opvatting, van andere middelen om een geschil te beslechten. Men hoort dan dezelfde argumenten voor het behoud van het duel aanvoeren, die in
| |
| |
internationale kringen voor het behoud van den oorlog worden gebruikt. Maar men ziet voorbij, dat er landen zijn, waarin een duel iets onmogelijks is geworden, waar men dengene, die zijn leven op het spel zet om zijn recht te bewijzen, voor een dwaas houdt.
Evengoed als in Engeland, Nederland, Scandinavië een duel bijna een onmogelijkheid is, wijl men het onjuiste van dit ‘eigen recht zoeken’ heeft leeren inzien, evengoed zal de oorlog een onmogelijkheid worden, als men het misdadige ervan heeft leeren begrijpen. Het komt er slechts op aan het rechtsgevoel van de volkeren te ontwikkelen, en de leer dat Recht steeds boven Macht moet gaan ingang te doen vinden. Dat dit in een afzienbaren tijd algemeen zal worden is te veel verwacht. Maar dat is nog geen reden, om elke hoop, elke verwachting op te geven. Wat in één generatie onmogelijk is, zal in twee menschenleeftijden tot stand kunnen komen; en wij werken allen mede aan de tot stand koming van de betere opvattingen, zoo wij in de richting, door de beschavingsgeschiedenis aangewezen, zoeken naar de oplossing. Die richting is de scheidsrechterlijke uitspraak, de erkenning, dat Recht boven Macht gaat, en dat gerechtigheid en rechtvaardigheid de eerste voorwaarden zijn voor iedere verstandige en duurzame rechtspraak. Het is ook de plicht van regeeringen, zoowel als van personen, naar de uitspraak van Ernst von Hohenlohe te handelen en ‘nach bestem Wissen für das Recht einzutreten und Anderen nach Möglichkeit Gerechtigkeit wiederfahren zu lassen’,
En in dit verband geldt ook, als in het particuliere leven, hetgeen Albert Traeger in zijn gedichtje: ‘Das Recht’, zegt:
‘Das Recht lässt sich nicht dreh'n und biegen,
Ehrfurcht sei stets ihm dargebracht,
Und nimmer darf es unterliegen
Im Kampfe mit Gewalt und Macht,
Ob seinem Ursprung auch beflissen
Nachforscht gelehrte Wissenschaft:
Tief aus dem menschlichen Gewissen,
Entspringt die Quelle seiner Kraft.’
Het is onmogelijk dat ook de volkeren, de regeeringen, niet ééns zullen inzien, dat zij, als de individuen in de wet, een beter hulpmiddel kunnen vinden om hunne oneenigheden uit den weg te ruimen; thans staan alle volkeren nog in dienst hunner legers en
| |
| |
vloten, dan zullen zij inzien, dat zij in al de jaren waarin zij schatten uitgaven voor deze onnoodige dingen, de gevangenisdeur van de binnenzijde gesloten hadden. Zij konden de vrijheid krijgen, maar wilden het niet, zij konden zich aan den druk ontworstelen, maar wisten het niet!
Velen zullen dit voor een waan houden, voor een onbereikbaar iets; zij zullen meenen, dat men eer de quadratuur van den cirkel, of de eeuwigdurende beweging, den steen der wijzen, of de kunst om goud te maken vinden zal, dan den wereldvrede en de daarmede verband houdende beperking der strijdmachten. Doch met Goethe herhaal ik: ‘Den lieb ich, der Unmögliches begehrt!’ - overtuigd, dat ook het meest onmogelijke mogelijk wordt, als men zich er maar met overtuiging, met vasten wil, met onverzettelijkheid voor aaneen sluit.
Wij kunnen nu toch wel hebben leeren inzien, dat niemand meer over ‘onmogelijk’ mag praten, ‘qu'il ne faut jamais jurer de rien!’
|
|