De Nieuwe Gids. Jaargang 26
(1911)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 808]
| |||||
Exacte (?) wetenschap door Dr. H.A. Naber.Michael Faraday, den lezer althans-bij-name bekend als de beroemde, zoo niet de beroemdste experimentator der 19e eeuw, was de zoon van een smid en is heel van onderop begonnen als loopjongen bij een boekhandelaar, gevestigd in de buurt der Royal Institution, het beroemde wetenschappelijk centrum in Londen, in een zijstraat van Piccadilly. Het was een der klanten van den winkel die den weetgierigen jongen man meenam naar de schitterende voordrachten van Sir Humphrey Davy, in de genoemde Royal Institution, en zoo kwam Faraday tot Davy met het verzoek hem op te nemen onder het personeel. Bij het daarop volgend mondeling onderhoud met Davy, dat voerde tot een aanstelling bij de week, gaf de jonge Faraday te kennen dat hij den handel zelfzuchtig en immoreel vond, en de wetenschap wilde omhelzen, die hare beoefenaars tot goede en beminnelijke menschen maakte en ruim leerde denken. Davy, die in den jongen Faraday nog niet den opvolger kon vermoeden, die zijnen wereldroem zou overschaduwen, glimlachte slechts om deze naieveteit van den jongen die de instrumenten zou moeten afstoffen en flesschen spoelen, en zeide dat een paar jaartjes ondervinding hem wel beter zouden leeren. Wie ten slotte gelijk had wil ik een oogenblik daarlaten; ik kom er aan 't eind even op terug; maar ik geloof dat de meesten onzer iets voelen voor Davy's glimlach, en dat te eer, als we weten dat Davy geen Droogstoppel was, maar een bezielend spreker, die de élite van Londen naar zijne voordrachten wist te lokken, en niet alleen door den inhoud, ook door den vorm; de dichter Coleridge kwam er b.v. speciaal om te genieten van de hooge vlucht van Davy's gedachten en de verrassende beelden. | |||||
[pagina 809]
| |||||
Maar wie om Faraday glimlacht is misschien op zijne beurt wederom naief ten aanzien van een nauw verwante quaestie. Al geeft men toe dat de exacte wetenschap niet zoo extra veredelend werkt op hare beoefenaars, moeielijker is het, afscheid te nemen van het denkbeeld, dat zij een beschavenden en veredelenden invloed uitoefent op de maatschappij in haar geheel. Als wij b.v. Werner Siemens hooren uitroepen dat hij zich niet wil laten ontnemen het ‘geloof’ dat de wetenschap en de techniek de menschheid veredelen en ‘idealen Bestrebungen zugänglicher machen’, zien we den glimlach - als van Davy - op het gelaat van Brunetière, die sprak over het ‘bankroet der wetenschap’. Leest ge Du Bois Reymond's schitterende rede over ‘Culturgeschichte und Naturwissenschaft’, zoo ziet ge het wenkbrauwfronsen van Tolstoï, die in zijn boekje over de beteekenis van Wetenschap en Kunst den staf breekt over alles wat door Du Bois Reymond zoo in de hoogte was geheven. Wraakt men misschien Tolstoi als een Rus, wiens gedachtengang ons te vreemd is, zoo zou ik willen noemen Mevr. Annie Besant die eens met Bradlaugh één lijn had getrokken en had meegeloopen onder het plebs dat vóór de muziek gaat. Zij keerde zich af van die westersche, die du Bois Reymondsche idealen, en constateerde dat ze groot gevaar opleveren voor de Oostersche. Het Oosten stelt het begrip ‘kaste’ tegenover ons begrip van gelijkwaardigheid der menschen; het geeft voor elke kaste - zeer practisch! - een verschillende moraal; maar het kent niet den standaard van rijkdom tegenover geboorte. Pracht en luister zijn ceremoniën verbonden aan den rang, terwijl het huiselijk leven eenvoudig is. Maar het Westen heeft, volgens haar, een nivelleerende onpractische moraal, de bergrede, en naast die theorie een practijk die er niet bij aansluit. In het Westen vindt men een vooruitgang, schier identiek met toenemenden wedijver; verlaging van het levensniveau; vermeerdering van weelde-artikelen tot in het oneindige; het scheppen van nieuwe behoeften; hetgeen altegader een groot gevaar moet heeten voor edelen eenvoud, waardige schoonheid en ware kunstGa naar voetnoot1). Een soortgelijke antithese vindt men dan ook reeds een eeuw terug in den vorm van een heftige antipathie tusschen Alexander | |||||
[pagina 810]
| |||||
von Humboldt en Schiller. Waar Schiller aan von Humboldt een te kleine, onrustige ijdelheid verwijt, gemis aan een zuiver objektief interesse en bij allen rijkdom van zijn geestelijke bagage een zekere armoede van geest; hem verwijt een koud snijdend verstand; een veel te grof orgaan voor het onderzoek der natuur; hem vooral verwijt gemis aan fantasie, - daar spreekt Humboldt's opvatting uit de enthousiaste woorden van zijnen biograaf Bruhns, die constateert dat elk woord van blaam eigenlijk een woord van lof moet heeten. Schiller's eisch dat men de natuur door aanschouwen moet leeren doorvoelen, is een restant van die natuurfilosofie uit Jena, met Schelling, Hegel, Steffens als ‘hoogepriesters’. En, zoo zegt Humboldt's biograaf verder, juist dit soort filosofie heeft overtuigend bewezen niet thuis te behooren in de natuurwetenschap. Daar heeft men behoefte aan wetten van de grootste scherpte en zuiverheid en elk ademtochtje van subjectieve ‘Empfindung’ moet daar geweerd. De zaak lijkt aldus van de baan; Schelling en Hegel zijn af; maar daar komt juist een boekje van Bolland, waarin deze personen een minder slecht figuur maken en hij ze tot uitgangspunt neemt voor zijne Amsterdamsche college's!
Zoo hebben wij dus ten aanzien van deze levensvragen precies zulk een ‘pro en contra’ als wij - maar dan op kleiner schaal - aantroffen tusschen Davy en Faraday; en men zal mij niet euvel duiden dat ik de beslissing, laat staan de behandeling, hier zoo goed als achterwege laat; het onderwerp is te omvangrijk en ook niet al te nieuw meer; willen wij bovendien elkaar begrijpen, zoo is er méér noodig dan het spreken van de Hollandsche taal.
Maar ik heb voor heden een nauw verwant onderwerp. De natuurwetenschappen voeren een vlag, bestaande uit verschillende banen; het zijn er zoover ik ontdekken kon, drie; de eerste die Faraday's oog bekoorde bevat de woorden ‘Veredeling van den beoefenaar’, de tweede baan, die de oogen van Du Bois Reymond en Werner Siemens tot zich trok, geeft te lezen ‘Veredeling van het menschdom’, de derde baan spreekt niet van edel of onedel, leelijk of fraai; zij bevat de woorden | |||||
[pagina I]
| |||||
Michael Faraday. 22 Sept. 1791 - 26 Aug. 1867.
| |||||
[pagina 811]
| |||||
‘Strengheid, Nauwkeurigheid, Methode’. Kortom, de schepen der natuurwetenschappen varen, op grond van die woorden, onder den naam, onder de vlag van ‘Exacte Wetenschap’, en eischen dat de andere wetenschappen voor haar de vlag zullen strijken. Zij zullen aan die andere wetenschappen wijzen hoe zij gaan moeten. Zij zullen het voorbeeld stellen wat betreft Methode, Strengheid enz. De Encyclopedie van Winkler Prins schrijft dat het Wetenschappen zijn ‘bij wier behandeling men niet volstaan kan met waarschijnlijkheden, zoo als bijv. die der geschiedenis, waarbij de kennis vaak uit onzekere bronnen wordt geput, maar die op vasten grondslag van onbetwistbare bewijzen steunen, zooals de wiskunde. Waar men dus van exacte wetenschappen spreekt bedoelt men deze in de eerste plaats, en vervolgens die, welke op de zelfde methode van onderzoek steunen, n.l. de sterrekunde, natuurkunde, scheikunde, physiologie, in een woord de geheele natuurwetenschap. Ofschoon ik nu gaarne toegeef dat die driedubbele vlag eerbied verdient, met eere wappert, door mij niet kan worden afgerukt - daarvoor is ze veel te hoog - een paar kogels wil ik met des lezers verlof trachten te schieten door die onderste baan die de Exactheid symboliseert, waarop die natuurwetenschappen zoo prat gaan. Ik hoop daarmede, als het lukt, geen kwaad te stichten, want met een kleine wijziging van een bekend gezegde zou men met volle recht kunnen zeggen ‘Kogelgaten ontsieren de vlag niet’. Ik wil echter niet verhelen dat de keuze van mijn onderwerp en de hoofdpunten van mijn betoog ten nauwste samenhangen met zekere wetenschappelijke inzichten van Faraday, die men mij voor tien jaar verhinderd heeft in den vorm van een dissertatie te verdedigen voor de faculteit der wis- en natuurkunde te Amsterdam en elders; zoodat ik, de eerste maal dat ik gehouden was een onderwerp van eigen keuze voor een kring van ontwikkelde personen te verdedigen, mijne schade wensch in te halen; met scherp, met echt kruit en heusche kogels te schieten; zelfs zal ik hier en daar een persoonlijke herinnering op moeten halen; maar ik hoop toch er voor gezorgd te hebben dat de behandeling zakelijk bleef en dat de strijd zakelijk kan worden gestreden. | |||||
[pagina 812]
| |||||
Het was in 1892 dat ik in een Natuurkundig laboratorium gezet werd aan het doen van proeven met een toestel waarin gas werd ontwikkeld door electriciteit. Het was niet dat van Fig. 1 maar dat
Fig. 1.
Ontleding van water in een prullig instrument. van Fig. 2, namelijk de waterstofvoltameter volgens het model Bertin. De verbeteringen waren slechts dat er om de meetbuis heen een waterbad was aangebracht en ten tweede dat een capillaire buis Fig. 2.
VOLTAMETER DUCRÉTET en BERTIN. was gebezigd in plaats van een kraan; zoo'n kraan kan lekken. Nu bleek mij echter alras dat dit toestel ondanks de verbeteringen des heeren Ducrétet nog zeer primitief mocht heeten, want er ontsnapt gas aan de buret, precies zooals er rook ontsnapt uit een kachel die niet trekt; en het gas kon bovendien zelfs op een ongewenscht oogenblik den stroom verzwakken of afbreken, doordat het water door het gas verdreven werd van de electrode. Ik zette mij dus aan het verbeteren van dit toestel, dat dank zij de hulp van den een, den prikkelenden spot van den ander, ten slotte - want ik wil den | |||||
[pagina 813]
| |||||
lezer niet met alle phasen dezer geschiedenis bezighouden - deze gedaante kreeg. En onder het werk dóór merkte ik dat ik houvast
Fig. 3.
WATERSTOF-VOLTAMETER, v.d. S. Section on A.B. kreeg op dien gladden bodem der oneindige wetenschap; mijn dreg had iets gepakt; en zonder bijzonder diep te duiken, kon ik constateeren dat het geleek op een gezonken Engelsch schip; en dat dit bij het zinken nog heel wat met zich had meegesleept. Volkomen onbeschadigd, vrijwel klaar om te vuren kwam, althans in mijne oogen, dat schip weer boven. En het was een Engelsch schip, een Dreadnought, een Invincible inderdaad! Het was het schip van iemand, die zekere uiterlijke gelijkenis met Nelson vertoonde; het was niets minder dan het admiraalschip van Faraday, dat weer was opgedoken en sterker leek dan ooit!! Want wat bleek mij toen ik te Londen kort daarna in de gelegenheid was dit onderwerp volledig na te gaan? Niets minder dan dat aan dit toestel door Faraday een zeer bijzondere plaats was toegekend. En de door hem gepubliceerde proeven - wel te onderscheiden van de door hem gedane proeven, want hij publiceerde hier met opzet slechts de minst mooie resultaten - konden aangevuld met proeven van anderen, | |||||
[pagina 814]
| |||||
allemaal werkende onafhankelijk van elkaar; men had slechts te verzamelen om te weten dat met het toestel, of juister volgens dit beginsel, konden worden gemeten stroomen van middelbare sterkte, zooals Faraday had gebezigd, maar ook zwakkere zooals gaan door een transatlantische kabel; en ook de sterkste, die de moderne techniek kan aanwijzen; het toestel bestreek de geheele linie. Men begrijpt het, nietwaar? Al mocht men het niet eens zijn. Hoe meer gas, des te sterker de electrische stroom; de hoeveelheid gas dus een maat voor den stroom; en nu bleek, dat geen ernstige bezwaren rezen, al nam men den stroom ook nog zoo sterk, ook nog zoo zwak!
Nochthans werd dit toestel, dit beginsel, niet genoemd in de verslagen van het in 1893, dus een jaar te voren, te Chicago ter gelegenheid der Wereldtentoonstelling bijeengekomen congres tot het definitief vaststellen van electrische eenheden!
Hoe zat dat? Was Faraday's roem aan het tanen? Was zijn standpunt ‘überwunden’? Was zijn wet soms onnauwkeurig gebleken?
Zijn roem? Neen, die was niet aan het tanen. Nog pas had Prof. Zeeman te Amsterdam zijne wereldreputatie gevestigd door met verbeterde hulpmiddelen te zoeken naar iets, dat Faraday een halve eeuw te voren gevoeld had, dat bestaan moest, en waarnaar hij had gezocht, ‘carefully and anxiously’. Nog pas had Prof. Zeeman hem ‘den grootsten experimentator dezer (19de) eeuw’ genoemd. Soortgelijken lof kondt ge hooren uit den mond van Heinrich Hertz, den man van de electrische golven, waarmee men thans draadloos telegrafeert. Deze, een leerling van Helmholtz, prees Faraday als een man van ongemeene frischheid van geest, die weer uitging van wat hij zag, niet van wat hij gehoord, geleerd of gelezen had. Helmholtz zelf, in 1881 een rede houdende in de Royal Institution, getuigde, staande op de plaats waar Faraday zoo vaak had gestaan, dat hij geleid scheen ‘door een nooit falend instinct van de waarheid’. Lord Kelvin, de president der Royal Society, zeide na Faraday's dood in 1867 dat diens persoonlijkheid een | |||||
[pagina 815]
| |||||
zoodanig gevoel van eerbied bij hem had opgewekt dat hij het nauwelijks in woorden brengen kon. Faraday's naam was spreekwoordelijk geworden voor alles wat bewondering afdwong in het wetenschappelijk genie. En niet alleen de geleerde wereld, ook een modern technisch vakblad, ‘The Electrician’, noemde hem ‘The Prince of Electricians’.
Zoo was dan ook sedert zijn dood steeds met de grootste waardeering gesproken. Zijn opvolger, John Tyndall, had slechts één ding op hem aan te merken, n.l. dat hij de deur van zijn laboratorium, sloot als hij ging naar zijn bidvertrek of oratorium; en S.P. Thompson wist in een hoogwaardeerend boekje over Faraday, ook slechts één vlekje (en dan nog eerder iets onverklaarbaars dan wel een vlek) aan te wijzen, dat n.l. Faraday geen melding maakt van Sturgeon, die den electromagneet zou hebben uitgevonden. Maar nergens vond ik een aanwijzing dat Faraday zich ooit noemenswaard vergist had; dat zijn voltameter definitief gebleken was niet te deugen; en er moesten toch sporen zijn van den strijd die om dien voltameter was gestreden???
Zeker, ik verzamelde te kust en te keur malle en lompe uitspraken omtrent dit onderwerp (de electrochemische wetten), maar die bewijzen van onnadenkendheid schenen juist geleidelijk verdwenen na zijn dood; ieder geloofde thans aan de wet die naar Faraday heet; die wet scheen ondanks het eerste verzet onaantastbaar als de wet van Newton; een hooggeleerd tegenstander van de onderhavige zaak schreef mij zelfs: ‘Ik geloof aan de wet zoo sterk als ge U maar gelieft voor te stellen.’ Maar hoe was dan het toestel zoo in discrediet, waarmee hij die wet zoo logisch, zoo overtuigend bewezen had? Het toestel waarvan hij zooveel verwachtte? Een zeeslag als van Trafalgar zoudt ge verwacht hebben, en ziet, de geschiedenis der wetenschap vermeldde niets van dien aard en aan dat schip was zelfs geen spoor van gebarsten ruiten. Niets was er gebroken.
Om een en ander te verklaren moet ik vooral aandacht vragen voor het volgende. | |||||
[pagina 816]
| |||||
Aan wat Faraday heeft gezegd en geschreven, is iets extra bijzonders. Ik doel hier niet op die ongehoord lange lijst van wetenschappelijke onderscheidingen, hem ten deel gevallen; het is heel wat anders. Hij behoorde tot een kleine en weinig in tel zijnde kerkelijke secte, de Sandemannianen, die het deden zonder voorganger, en waarvoor hij dan ook vaak als ouderling den dienst heeft geleid. Allerminst vreemd nu aan zijn lidmaatschap van dat kerkgenootschap is het feit dat hij het maken van reclame en het ophoopen van kapitaal versmaadde; dat hij niet op vulgaire wijze werkte om roem en eer; en zoo polemiseerde hij ook niet als zijne inzichten niet werden gedeeld. Hij troostte zich met het ‘future judgment’. Dat was geen laksheid maar het geschiedde volgens wèl overwogen beginselen. Zoo heeft hij dan ook geschreven:Ga naar voetnoot1)
‘Ik ben, naar mijn gevoelen, niet zelden misverstaan; vaak ook zijn mijne woorden verkeerd voorgesteld; soms heeft men mij gepasseerd, zooals in zake de dielectrische constante, magneto-electrische stroomen, vastheid van electrolytische werkingGa naar voetnoot2), maar alleen in gevallen dat er moreele verdorvenheid in het spel bleek te zijn, heb ik mij geroepen gevoeld om van antwoord te dienen.’Ga naar voetnoot3).
Des te zekerder, gij moet het voelen, is zóó iemand van zijn zaak, als hij laat drukken; en inderdaad, zijn voorzichtigheid wordt niet minder geroemd dan zijne voortvarendheid; achter den eenvoud zijner woorden staat het diepste doordenken; zijn trots was, een door hem ontdekt veld van onderzoek zóó te ontginnen, dat wie na hem kwam niets wezenlijks meer zou vinden. ‘Een ontdekker heeft het recht op den buit.’ Nu wilde het toeval dat ongeveer terzelfder tijd dat Faraday met zijn electrochemische wetten kwam, en daarmede een soliden grondslag gaf voor het gebruik van dat bekend maar nog weinig | |||||
[pagina 817]
| |||||
begrepen toestel, - dat ongeveer terzelfder tijd, zeg ik, een ander stelsel zich begon baan te breken. Het had een totaal ander uitgangspunt; het was gebaseerd op de nog slechts kort te voren ontdekte, maar opzienbarende werking van een electrischen stroom op een magneetnaald, en vond dan ook direct den steun van hen die het nieuwe het mooiste achten; het vond ook den steun van de wiskundig aangelegde physici, want zij konden hier grasduinen in formules. Volkomen in de lijn der hierboven aangehaalde woorden heeft Faraday dat stelsel niet alleen niet aangevallen, maar zelfs hoffelijk bejegend; hij was de eerste, die (ten behoeve van de Royal Institution) een der standaard-weerstanden aanschafte, die verkrijgbaar werden gesteld door het comité, dat zijn voorstel negeerde en dat andere voorstel propagandeerde! In gedachte, ja, zie ik hem glimlachen om dat z.g. ‘absolute’ stelsel van electrische Eenheden; in gedachte zie ik, hoe hij zich zou geërgerd hebben aan de verminking van zijn eenvoudigen, op eigen verzoek niet geadelden, maar toch ongerepten naam, als hij dien in dat hem onsympathieke stelsel als ‘farad’ had kunnen tegenkomen. Maar, zeker dat de schoone slaapster toch ontwaken zou, als was het over honderd jaren, en zeker dat hij haar met zorgenGa naar voetnoot1) had omringd, heeft hij het zwijgen er toe gedaan.
Zoo is dan geen strijd gestreden; het schip lag op den bodem door toedoen van de bewakers (?), die het hebben doen zinken; maar naar boven gehaald is het weer klaar voor het gevecht!
Wie waren die ontrouwe bewakers?
Het spijt mij te moeten zeggen, dat één ervan was de beroemde man, die, na John Tyndall, Faraday's plaats zoo waardig bekleedt: Lord Rayleigh, de man van het Argon. Met één enkelen pennestreek, (N.B. in een noot aan den voet van een bladzijde), dacht hij in 1886 te kunnen wegvagen wat Faraday in zijne Experimental Researches had laten drukken; | |||||
[pagina 818]
| |||||
het eenige zelfs waarbij hij klein-kapitaal letters had gebezigd; dat n.l. de volta-electrometer (zooals hij noemde wat wij thans bij afkorting voltameter noemen) in de electrochemie en wat daaraan zich vast zou knoopen ‘of the utmost use’ zou worden. Instede dan van den waterstofvoltameter prees Rayleigh den zilvervoltameter aan,
Fig. 4. Verouderd model ZILVERVOLTAMETER.
en toonde daarmee hoe weinig soms de goede traditie vermag, zelfs bij een stichting, zoo trotsch op haar verleden, als de Royal Institution. Even los van alle traditie bleken de achtereenvolgende congressen tot het vaststellen van electrische en andere eenheden. Het eerste van dien aard werd in 1870 geleid door den beroemden Petersburger Hoogleeraar, Moritz Hermann von Jacobi, (broeder van den bekenden wiskundige); den man die zich zoo verdienstelijk maakte voor de verlichting en voortbeweging door electriciteit; die zijn naam verbonden zag aan het begrip ‘torpedo’, en aan de galvanoplastiek; zich voor fabriekwezen in het algemeen hoogelijk interesseerde; toen zelfs reeds voor de luchtvaart: kortom een verziend man. Met veel succes stelde hij op dat congres dan ook voor, tot eenheid van stroomsterkte te nemen een stroom die in 1 minuut 1 cM3. knalgas vrijmaakt, dus een eenheid, nauw verwant aan de eenheid van Faraday, al is ze wat minder fijn doordacht.Ga naar voetnoot1) Die eenheid had hij reeds in 1855 in een keurig exposé voorgeslagen, en ze is inderdaad reeds lang vóór en ook nà dat congres van 1870 nogal veel gebezigd, zooals ge zoudt zien bij het opslaan van thans verouderde | |||||
[pagina 819]
| |||||
boeken; en hier en daar wordt ze dan ook geprezen ‘Vanwege haar eenvoud en duidelijkheid’.
En nu het verloopen dier traditie.
Latere congressen schoven dat voorstel van Jacobi op zij, ‘sans mot dire’. Jacobi had samenwerking gezocht, maar de andere partij was daarop niet ingegaan; sommigen, zooals Carhart, hadden de impertinentie de eenheid ‘willekeurig’ te noemen en anderen, zooals Classen, lieten van het toestel geen stuk heel; en zoo vindt ge dan dat in 1893 te Chicago een stoet van uitgelezen geleerden de wereld begunstigde met een stel uiterst ingewikkelde eenheden, in principe afkomstig van Gauss, Humboldt, Weber en hunne volgers. In de publicaties van dat congres en de congressen die daaraan voorafgingen, vond ik alleen met de grootste moeite een zeer flauw spoor van Jacobi, en nergens een behoorlijk geschiedkundig overzicht van de zaak zelve. Dat behoort toch, nietwaar? Dat heeft ook zelfs een technicus als Werner Siemens gevoeld en duidelijk gezegd al was het niet naar aanleiding van deze questie. Men behoort om de zooveel tijd instrumenten en methoden te herzien, omdat het zoo licht kan voorkomen dat iets werd verworpen om een kleinigheid, een kleine moeilijkheid, die bij nader inzien volstrekt niet onoverkomelijk is. Maar niets daarvan bij onze congressen! Wèl de erkenning dat tal van wetenschappelijke lui er moeite mee hebben, en de belofte dat er een boekje met voorbeelden zal komen om ze uit den brand te helpen, maar geen samenhangend boekdeel, waarin de zaak uit historisch, maatschappelijk, wiskundig en physisch oogpunt eens magistraal behandeld wordt, zooals Jacobi dat wist te doen (maar wiens woorden op dat eerste congres wel zoek schijnen te wezen). Zoekt ge dan ook van hier en ginds de publicaties bij elkaar, zoo komen er feiten aan het licht die verklaarbaar maken dat men niet alles voor het groote publiek te toegankelijk maakt.
Maar we behoeven niet eens zoo nauw te zien. We kunnen niet alleen spelden, maar ook dikke wiggen steken tusschen de naden van het slecht doortimmerd gebouw. | |||||
[pagina 820]
| |||||
Het is in de Electriciteit erger dan bij de gewone metingen. Het is U bekend dat de Meter niet is wat hij volgens eerste afspraak moest wezen; er is een fout; men heeft een knoop doorgehakt en gezegd: ‘dat stuk platina te Parijs zal onze Meter zijn.’ Dat is erg, maar erger is het in de leer der electriciteit. Het vastleggen van de ideale eenheid van stroomsterkte, dáár gehuldigd door hen die Faraday's raad in de wind sloegen, heeft zoowat evenveel moeite gekost als het vaststellen van den meter; f 1260 is al hetFig. 5.
Al reeds verouderde STANDAARD DYNAMOMETER zooals gebruikt door British Association Standard - Committee for making absolute determinations 105 pd. st. f1260. In heel Nederland niet te vinden. minste wat het voornaamste toestel kost; maar nu nog de tijd en ook de ab-en dependenties. Dus heeft men gezegd of gedacht: ‘het is voor gewone laboratoria een onuitvoerbare geschiedenis; laat ons afstappen van die ideale eenheid en nemen een surrogaat’. Voor dat surrogaat koos men, mede met medewerking van Lord Rayleigh, den zilvervoltameter, waar ik het straks ook over zal hebben; en dien men zich moet denken in den vorm van een reuzen-platinaschaal (met toebehooren). Zie fig. 4. Maar - en hier komt erger - die zilvervoltameter is op zijn beurt | |||||
[pagina 821]
| |||||
weer te lastig; ik heb hem slechts ééns en dan maar half in ernst zien gebruiken, en toen kwam iedereen er bij te pas; ik zou hem dan ook niet in ernst durven toepassen voor ik een crediet van vele honderden guldens had gekregen voor het aanschaffen van een platinaschaal en fijne balans waarop die schaal kan worden gewogen, en voor ik mij minstens geruimen tijd nog eens verdiept had in de literatuur, en al den tijd had gehad om den boel op te stellen; iemand die geen fijne weegschaal heeft, groot genoeg om een schaal van een d.M. middellijn te wegen; die geen accumulatoren, weerstandsbanken, droogstoven etc. bezit, denke er maar niet aan! De toestellen op de tentoonstelling te Chicago in 1893 werden dus door de jury niet onderzocht met dien zilvervoltameter, maar, op voorstel van prof. Ayrton,
Fig. 6.
AMPERE METER. (Ongeveer als die van Weston). met iets anders, een Weston-amperemeter. Een surrogaat van een surrogaat! En naast dien standaard heeft men nu n.b. ook nog andere; men heeft ampère-etalons, die circa f 250. - kosten en waarvan eveneens uw leverancier U moet zeggen of ze goed zijn; en wie dat niet betalen kan behelpt zich met een kopervoltameter, of met standaardelementen, waaraan ook weer allerlei bezwaren kleven: als vliegen op een kleefpapier. Vreemd dat, bij zoo'n toestand, de opgevischte Dreadnought nog geen krachtiger schoten heeft gelost. Maar bedenk, voor ge dit in ernst zegt, dat op dat gevaarlijke schip niemand meer wordt toegelaten; het heeft zoolang onder water gelegen dat het is gaan lijken op een uiterst gevaarlijke onderzeesche mijn. Zoo mag men, om het anders uit te drukken, promoveeren op een onderwerp dat men zelf kiest, of dat Uw professor kiest, maar als één man kant men zich tegen een dissertatie, waaruit zou kunnen blijken dat de congressen te Parijs, Philadelphia, van Weenen, Como en Chicago, dat Helmholtz en al zijne beroemde mede-afgezanten een grooten flater begingen, en dat Faraday het, waarlijk niet voor de eerste maal, bij het rechte eind had gehad. Ga naar Groningen en promoveer op den zilver- | |||||
[pagina 822]
| |||||
voltameter; het is U toegestaan; maar den waterstofvoltameter voor de faculteit te willen verdedigen, loopt op eene weigering uit. Gij moogt slechts verdedigen datgene waartegen geen eigenlijke bezwaren zijn. Als groote gunst staat men U toe te promoveeren op het verwante maar minder explosieve onderwerp: ‘Het Electrochemisch Equivalent van Waterstof’, voor welke beleefdheid, gelijkend op een operatie, uit de veeteelt welbekend, ge natuurlijk bedanken moet.
Het strenge woord: Errare humanum est, perseverare diabolicum, werd zoo in mijne oogen ten volle toepasselijk op de exacte wetenschap. Naar behoorlijk voorgedragen rede, naar weloverwogen, hoogst eerbiedwaardige woorden, grootendeels aan Faraday ontleend, werd niet geluisterd. Ik vroeg schriftelijk, in beleefde, neen hoogst hoffelijke, door vrienden en magen gecontroleerde zinnen, aan Lord Rayleigh, of het z.i. geen waardig onderwerp voor eene dissertatie zou zijn, als ik er in kon slagen hem zelven in het ongelijk te stellen en zijn ook door hem zoo geëerden voorganger te doen triomfeeren, - en ziet, ik kreeg een neutraal briefje dat na ontcijfering al heel weinig bleek te bevatten om onze Hollandsche geleerden te overtuigen. Den broeder van Gladstone, den chemicus, den oud-vriend van Faraday, schrijver van een enthousiast boekje over Faraday, bezocht ik persoonlijk, en toonde hem de in het oog vallend gedrukte woorden van Faraday, blijkbaar bedoeld als een soort testament; maar de bewonderaar van Faraday, die elk woord zeide te koesteren als een schat, zeide van de zaak geen verstand te hebben; endosseerde mij aan zijn vriend en medewerker; die mij op zijn beurt weer aan een anderen vriend endosseerde, die er meer van heette te weten; en inderdaad, dat was zoo; hij was met oolijk opzet gekozen; het bleek de man die mijne zaak had trachten te ridiculiseeren in het bekende tijdschrift ‘Nature’. Ik sprak hierboven van iets diabolisch, maar inderdaad, hier leerde ik wat het is, bij den duivel te biecht te komen.
Te opmerkelijker was het dus voor mij, dat een der eerste bekeerlingen en ook vrijwel de laatste, dien ik maakte, een reeds bejaard oud-literator was, die oorspronkelijk heftig tegen de | |||||
[pagina 823]
| |||||
geheele zaak was ingenomen. Ik wil niet ontkennen dat de bekeering moeite kostte, maar ze lukte toch. Mijn bekeerling stelde zich de vraag, hoe hij het indertijd Prof. Rijke te Leiden had zien doen; een paar blikjes; een bakje met vloeistof; gasbelletjes; zóó wilde hij den electrischen stroom meten.
‘Accoord’ zeide ik, precies het idee van Faraday en zijn voorgangers en volgers!
Daarna moest ik uitleggen hoe men het dan nu deed; en wel werd van het absolute stelsel niet veel begrepen, maar toch genoeg om te vatten, dat het zóó niet kon door Jan en Alleman, en dat men een secundairen standaard had moeten nemen; toen ik nu ten slotte dien standaard, zijnde den zilvervoltameter of iets dat er heel in de verte op leek, kon toonen, sloeg mijn bekeerling de handen van verbazing in elkander; de tallooze voorzorgen; de duurte van het geval;Ga naar voetnoot1) het wegen, spoelen en drogen: het leek absurd vergeleken met den eenvoud van den waterstofvoltameter van Faraday. Al mocht het Absolute stelsel dan deugen, de Secundaire standaard, het surrogaat deugde niet;Ga naar voetnoot2) het was een puzzle hoe men, hiervoor teruggekeerd op Faraday's terrein, Faraday's keuze mir nichts dir nichts op zijde had geschoven; en óók hoe men bij plechtige gelegenheden den loftrompet stak over dien - nooit gebruikten - waterstofvoltameter! Dat mijn argumenten niet geheel ongegrond waren bleek tevens uit eenige oppositie van denzelfden aard uit het kamp der electrotechnici. Hefner Alteneck gaf te kennen dat de ingeslagen weg met die electrische eenheden niet erg gelukkig was geweest; dat de ware definitie steeds meer op den achtergrond trad en in de te verwachten wetvoorstellen zelfs heelemaal niet meer voorkwam. Zoo mopperde ook Dolivo Dobrowolsky; en ook Prof. Nernst vroeg om iets anders dan den zilvervoltameter. De officieele menschen van de Reichsanstalt antwoordden slechts dat zij zich niet geroepen voelden om de eenheden van het Parijsch-congres door andere te vervangen. Blijkbaar was dus wel eenigszins tot hen doorgedrongen dat zij met weinig loonend | |||||
[pagina 824]
| |||||
werk bezig waren. De groote lui, ik noem b.v. Rowland, strooiden zich zelf en anderen zand in de oogen door plechtig te verklaren (Ao. 1883) dat we electriciteit en electrische stroom al met evenveel gemak konden wegen en meten als de gewone materie. Had Rowland niet ook verklaard dat het hem 2 à 3 jaar leven zoo uitsparen als Lord Rayleigh zijn instrumenten voor hem ijken wou? | |||||
Photometrie.Aan deze eene ongerechtigheid nu bleken andere nauw verbonden. De stad Amsterdam had nog pas een enorme schadevergoeding aan de Imperial Gas Association moeten uitkeeren, omdat zij door een fout in het photometreeren die maatschappij gedwongen had gas van hooger lichtgehalte te leveren dan in het contract was bepaald. Dat had zijn grond natuurlijk in den onvolmaakten toestand van dit hoofdstuk der physica en niet zoozeer in de waarnemers. Over het afmeten van een stuk linnen hoort ge niet twisten; een el is een el; een Meter is een Meter, maar in de Photometrie!.....? In 1885 schreef een vakman in een technisch blad, dat photometreeren was ‘une opération presque illusoire’. Verder constateerde hij, dat de zaak er niet op vooruitging, en stelde dan ook eenige jaren later in hetzelfde blad een wet voor ‘à la Rochefort’:
Toch had Lord Kelvin al in 1884 gezegd, dat we het ideaal - een gioeilamp, - begonnen te naderen en op meetbaren afstand van dat ideaal gekomen waren; ik zou dus de vraag willen stellen hoe het komt, dat we nu, een kwart eeuw verder, dat ideaal nog altijd niet bereikt hebben? Reeds in 1837 werd het idee uitgesproken; in 1859 werd het toegepast; in 1879 weer, en zoo is het telkens opgedoken, zonder zich te kunnen handhaven. | |||||
[pagina 825]
| |||||
Een kijkje op de ware moeilijkheid krijgt ge als ge ziet, dat Lord Rayleigh in 1886 te kennen gaf, dat hij raad wist. ‘Meet de stroomen, die door de gloeilamp gaan, met behulp van mijn zilvervoltameter’, zeide Rayleigh! Wie het vorige goed heeft gevolgd, begrijpt, waarom dat niet helpen kon. Een zilvervoltameter is voor een gewoon mensch eenvoudig onbruikbaar; ge moet werken met uw tertiairen standaard, b.v. een Westonamperemeter, en nu is zoo'n ding niet accuraat genoeg. Want stel dat het slechts een fout van ½ pCt. geeft, zooals de allerbeste leveranciers garandeeren, (maar waar ik niet op zou durven afgaan)Ga naar voetnoot1) dan is dat nog te veel; want bij ½ pCt. minder stroom geeft de lamp wel 4 pCt. minder licht en die fout is te groot. Een fout in de bepaling der stroomsterkte wreekt zich als een 8 à 10 maal zoo groote fout in de lichtsterkte! Ik beweer dus - en voor nadere motiveering van dit beweren, verwijs ik naar een artikel in ‘Electra’ dat naar ik hoop nog niet te zeer verouderd is - dat het meten van lichtsterkten zooveel te wenschen overlaat, omdat de eenheid van lichtsterkte niet practisch is; en dat de gloeilamp nog niet als oplossing kan worden aanvaard omdat men niet zeker genoeg is van zijne electrische meetapparaten; omdat men Faraday's toestel op zijde heeft geschoven, dat het eenige handige en tevens betrouwbare toestel genoemd mag worden. | |||||
Magnetisme.Iets soortgelijks trof ik aan op het gebied van het magnetisme. Indertijd heb ik heele dagen besteed om na veel moeite en gerèken een zeer middelmatige uitkomst te bereiken voor de sterkte der aardmagneetkracht, meer speciaal te Amsterdam. Het was gelukkig slechts een oefening; maar dat had toch dit bezwaar dat ik er nooit achter ben gekomen, hoe groot de fout was; er was haast geen contrôle op de methode. Men kon het hoogstens alles overdoen en dezelfde fouten maken; als het dan anders uitkwam zei dat nog niets, want het aardmagnetisme kon in dien tijd veranderd wezen. De omslag bij dat alles was mij wel een beetje een ergernis; | |||||
[pagina 826]
| |||||
die methode van Gauss leek mij al even wetenschappelijk als zijn hoogst wetenschappelijke felicitatie, gericht tot zijn vriend en medewerker Humboldt, die op een goeden dag werd geluk gewenscht met het feit dat hij nu op den dag af even oud was als Newton toen hij... stierf! Gauss had dat allesFig. 7.
MAGNETOMETER VAN GAUSS. Model volgens Observatorium te Kew, 65 pd. st. = f 800. ongetwijfeld zeer exact uitgerekend; rekening gehouden met het jaar 1700 dat geen schrikkeljaar was, en met de schrikkeljaren zeker ook; gedacht aan mogelijke verwarring met ouden en nieuwen stijl,... maar ik vraag U wat we denken moeten van den practischen zin van een geleerde die den ouderdom van Newton beter tijdmaat vindt dan jaren en eeuwen en iemand feliciteert met het feit dat hij zoo oud is als Newton toen deze... stierf! Het gelijkt op een aanmaning om aan dit leven maar een eind te maken. Gelukkig dat Humboldt zoo oud geworden is en Gauss geen Hara-kiri op zijn geweten heeft. Hoogst voldaan was ik dan ook, toen ik vond dat Schneebeli iets anders had voorgesteld, en wel de oude, thans reeds uit de techniek verdwenen tangentenboussole. Wij gebruiken ze nog wel eens om stroomen te meten; ‘neen’, zegt Schneebeli, zorg dat ge dien stroom d.m.v. den waterstof-voltameter kent, en bepaal dan d.m.v. de boussole de sterkte van het aard magnetisme. Ik zou weer denken: het is in een wip gedaan; en als het zoo niet gedaan wordt, komt dat doordat men niet voldoende zeker is | |||||
[pagina 827]
| |||||
van zijne electrische meettoestellen, die òf geijkt zijn door den leverancier, òf te onnauwkeurig zijn; òf zelf magneten bevatten, en dan niet in de nabijheid gebruikt kunnen worden. Wat er -
Fig. 8.
TANGENTENBOUSSOLE. ik zeg niet in den tijd van Schneebeli maar thans - aan het beginsel hapert kon ik niet te weten komen. Er hapertaan deinvoering alleen dit, dat men Faraday's waterontledingstoestel van de baan heeft geschoven. En dat is jammer, want de studie van het aardmagnetisme vertoonde; althans voor een jaar of tien, weinig of geen voortgang,Ga naar voetnoot1) men bouwde of had gebouwd antimagnetische laboratoria, waar men dus geen brokje ijzer bij gebruikte; alles was koper; maar het nut van die laboratoria is alweer twijfelachtig gebleken, en de mode is uit. Hoe moet dat magnetisme zich dus redden? Van alle kanten worden de waarnemers belaagd. Er kan m.i. alleen iets goeds verwacht worden van eene methode die men vlug en handig in het vrije veld kan uitvoeren, en als zoodanig ken ik alleen die van Schneebeli. | |||||
[pagina 828]
| |||||
Electrische Trams.Ik sprak van dat de waarnemers werden belaagd. Inderdaad, dàn was het te Cambridge, dàn te Berlijn, dàn te Groningen, dàn te Utrecht of de Bilt, dat men hoorde van questies tusschen de directeuren der laboratoria en de besturen van gemeente of trammaatschappij. De een zegt dat hij niet kan waarnemen met zoo'n tram in de buurt; de andere partij zegt: ‘een omweg nemen kan niet; neem gij andere maatregelen; hier is geld!’ Maar andere meetinstrumenten bedenken, dat gaat niet wel, zegt partij no. 1, (althans een tien jaar geleden), waarop partij no. 2 antwoordt: ‘het gaat toch niet aan dat de wetenschap den aanleg van een electrische tram verhindert’. Roerend, smeekend waren bij zoo'n gelegenheid de woorden van Prof. Slaby aan het adres van Prof. Kohlrausch beiden te Berlijn, de eene directeur der Technischen Hochschule, Charlottenburg, de andere President der nabijgelegen Physikalisch Technischen Reìchsanstalt.
Ondergeteekende dacht: ‘Faraday zal u kunnen helpen’; maar het bleek hem bij een bezoek aan beide heeren dat men alles liever wilde dan geholpen worden door diens voltameter. Zij bleken naneven van Näaman den Syrier uit het O.T., die zich niet wilde laten genezen door een bad in den troebelen Jordaan. Maar die liet zich overtuigen.
Hoe de genezing in ons geval werd beproefd en welke instrumenten men uitdacht leert ge door de jongste gebeurtenissen te Amsterdam. Er is daar een tram gelegd in de buurt van het Physisch Laboratorium; er is ook een kabel, ik denk dat bedoeld wordt die welke aan het lab. zelf stroom toevoert. Op een goeden dag bemerkt men dat de metingen hinder ondervinden, en de alarmklok wordt geluid! De thans welbekende heer Ressing van de Gemeentelijke Electriciteitswerken, en de heer Neissen van de tram, worden ontboden. Het komt van de kabel, zegt de een; het komt van de tram, zegt de ander; want geen van beiden heeft veel lust in zijn departement veranderingen aan te brengen. Men zal de zaak beslissen door proeven te doen, want het experiment zwaait immers den scepter in de exacte | |||||
[pagina 829]
| |||||
wetenschappen. En de heer Ressing laat zijn kabel uitschakelen, althans zoo zegt hij, maar geeft geheime orders om het niet te doen. Daar de toestand hetzelfde hinderlijke karakter bleef vertoonen moest het - dat was simple comme bonjour - aan de tram liggen? Van allerlei werd nu bedacht; men dacht over het bouwen van een aparte brug, een eind verderop; men dacht over het afbreken en elders weer opbouwen van het heele laboratorium; men dacht... dat de directeur van het laboratorium al met ontslagaanvrage gedreigd had; totdat men ten slotte het op een accoordje gooide en een crediet van Twintig Duizend Gulden werd uitgetrokken voor een nieuw soort instrumenten, speciaal voor die nieuwe soort van gevallen uitgedacht; gepantserd in een bonk van het allerbeste Kruppstaal, waar storingen van buiten niet door heen kunnen. Men denke aan de op een rijdend fort gelijkende automobiel van den Czar van Rusland! Nu blijkt achteraf, door het uitlekken van bovengenoemd geheim, dat de techniek hier de wetenschap heeft... bedot; de wetenschap heeft niet bemerkt dat de kabel stroom bleef voeren, en ze had het moeten bemerken; en zij heeft zich door haar hooghartig versmaden van Faraday's toestel - zij is er tijdig en nadrukkelijk opmerkzaam op gemaakt - op bedroevende of juister gezegd onsterfelijke wijze geblameerd. Daar ik echter niet kon bemerken dat aan de zaak iets veranderd is, en het Physisch Laboratorium niet tot de orde werd geroepen, ligt de gissing voor de hand dat die f 20.000 in elk geval als de eenige oplossing der moeilijkheden zou zijn beschouwd en dat men ook in Groningen, in het zonder een enkel ijzeren draadnageltje opgebouwde antimagnetisch laboratorium, zulke bonken staal zal moeten binnenhalen, als waren ze evenveel paarden van Troje. Had dan, hoor ik vragen, Faraday's toestel ook in dit geval weer een rol kunnen vervullen? Welzeker, is mijn antwoord. Alle moeilijkheden waren als sneeuw voor de zon verdwenen als men slechts een paar tientallen guldens had willen uitgeven om het toestel alsnog ‘a fair chance’ te geven, of liever om zichzelven te overtuigen van iets dat al lang is uitgemaakt. Voor ik daarop inga moet ik echter nogmaals mijne bevreemding te kennen geven over het feit dat van de zijde van het laboratorium geenerlei mededeeling is gedaan omtrent den aard | |||||
[pagina 830]
| |||||
en het bedrag van den ondervonden hinder. Zoo geeft het Observatorium te Leiden jaarlijks een gedrukt verslag uit, waarin men kan lezen van de fouten der uurwerken, de verbeteringen in de instrumenten, herstellingen aan den koepel enz.; maar een physisch laboratorium vermeldt slechts op zijn eigen tijd zooveel als het los wil laten. En dat was absoluut nihil bij deze gewichtige aangelegenheid. Waren het de verschijnselen die de storing ondervonden of waren het de werktuigen waarmede verschijnselen moesten worden gemeten? Ik gis: het laatste; maar weet het niet. Ik heb mijn beide ooren open gezet, zooals gij gissen kunt, maar ben er niet achter gekomen; men zweeg als aan een ministerie van buitenlandsche zaken. Hoe groot waren de fouten die gemaakt werden tengevolge van die kabel of tram? Weer geen antwoord. Voor we dus debatteeren gaan over mijn stelling dat het toestel van Faraday hier de panacee van de kwalen was, is het aan anderen te zeggen waarin de moeilijkheden bestonden. Ik kom den lezer tegemoet door te verwijzen naar verschillende publicaties en ten slotte naar de woorden van Faraday en Sir W. Siemens. Faraday zeide dat het instrument accuraat nota nam van de hoeveelheden electriciteit die er doorheen werden gezonden, en dat het noch door veranderingen in den tijd, noch door veranderingen in de intensiteit, noch door veranderingen in den stroom zelf, noch door veranderingen van eenigerlei aard of van eenigerlei oorsprong, werd aangedaan; en Sir W. Siemens, die aan boord van een schip (de ‘Faraday’,) dat transatlantische kabels legde, weerstanden had te bepalen, en dus door de bewegingen van het schip en deszelfs draaiende ijzermassa heel wat meer geplaagd werd dan eenig laborant in een weldoortimmerd laboratorium, schafte eenvoudig zijn galvanometers af, en nam kleine voltameters in de plaats; maar ik mag den lezer met dat alles niet langer ophouden. Men lezeGa naar voetnoot1) s.v.p. hoe het hem beviel. | |||||
[pagina 831]
| |||||
Meters.Bij de quaestie der Gemeentelijke Electriciteitswerken bleek nog iets anders. Meters van sommige verbruikers waren met opzet 20 pCt. fout ‘gesteld’, zoodat de directeur groote klanten wist te winnen ten koste van de particuliere maatschappij Electra of ten koste van wat het dan wezen mocht. Duidt dit niet aan dat de wetenschap in gebreke is gebleven om aan het publiek instrumenten en methoden te bieden waarmede het zichzelf redden kan? Indertijd toen men - hoogst wetenschappelijk! - de lengtematen el en voet verving door het 10-millioenste van een aardquadrant, was men ten minste zoo vriendelijk dat onbereikbaar eenheidje vast te leggen in den vorm van een staaf die ongeveer die lengte had; en ieder uit te noodigen er in Parijs een copie van te gaan halen. De lengte van den secondeslinger - zooals Sir John Herschell wilde - was misschien wèl zoo practisch geweest; maar enfin, elke huisvrouw heeft thans haar metermaatje en kan zien of ze ook bedrogen wordt. - Op het gebied der Electriciteit echter bedriegt men U voor 20 pCt.! Dat is,Fig. 9.
Een der vele soorten ELECTRISCHE METERS. men geeft U laat zeggen 100 en laat U betalen 120 terwijl men de vriendjes voor 80 kan helpen, want door elkaar moet het toch zoowat kloppen. Ik ben daar thans een beetje uit; maar voor 16 jaren werd reeds op dien onhoudbaren toestand gewezen; ik vond het woord meter toen reeds in één adem genoemd met den leugen-Ananias uit het N.T. Men fraudeerde van beiskanten; de gebruikers legden er magneten bij; maar de andere partij gaf dan ook meters die door de regeering niet geautoriseerd waren; alleen met den Schallenberger meter scheen dat het geval te zijn; maar daarbij was, naar ik meende te begrijpen, sprake van overrompeling der regeering, die dan nu ook wachtte tot er | |||||
[pagina 832]
| |||||
meters zouden komen die men autoriseeren kòn. En midderwijl hield men voordrachten over het onderwerp, waarin te lezen was dat een meter reeds door temperatuur-verschillen soms 15 pCt. fout kan geven, en dat een meter die af te lezen is tot op 1 pCt. en nooit 3 pCt. fout wijst heel wat meer aanbevelingswaardig is - het zal wel waar zijn! - dan een die soms 0.1 pCt. fout geeft maar bij andere gelegenheden 150 pCt.! (Zegge honderd en vijftig). Ofschoon ik nu allerminst beweer dat de voltameter zoo maar als meetinstrument moet worden ingeschakeld, is er toch plaats voor eenige verbazing, dat hij nooit of te nimmer te hulp wordt geroepen ter contrôle van de meters. Maar laat ons thans afstappen van dit onverkwikkelijk terrein. Reeds in het doodenboek van de Egyptenaren is het knoeien met maat en gewicht een zaak van hoogen ernst; en wie dat knoeien niet tegengaat en zich laat bedotten staat daar m.i. mede schuldig aan. Zoo is de geheele geschiedenis van electrische metingen en electrische eenheden uit nationaal oogpunt ook niet bijzonder eervol, want het is alles geschied en vastgesteld zonder dat onze geleerden er één woord in hebben meegesproken. Toen de meter werd vastgesteld ging het anders en sprak van Swinden uit naam van ons land. | |||||
Barometer.Ik ga thans over tot een ander onderwerp dat zich als van zelve aan het vorige aansluit, maar de meteorologie betreft. Zeer zorgvuldige proeven met een voorloopigen waterstofvoltameter hadden mij niet geheel voldaan. Er waren foutjes gebleven die mij onverklaarbaar leken. Ten slotte echter bleek mij dat ze te verklaren waren uit het op en neer gaan van den barometer gedurende de proeven. Gewend aan de egale lijnen die, op de weerkaartjes, het verloop voorstellen, had ik mij weinig voorgesteld dat er in werkelijkheid groote verschillen zijn, die door de sloomheid van den kwikbarometer ons geheel ontgaan. Maar dan was ook een volume gas in principe een voortreffelijke barometer! Ik zocht de geschiedenis na, en jawel: er bleken van die barometers te zijn gemaakt en te zijn gebruikt. De ver- | |||||
[pagina 833]
| |||||
klaring werd langs dezen weg mogelijk van het Perpetuum Mobile van Archimedes, dat Marcellus na het beleg van Syracuse naar Rome had gevoerd. Fig. 10.
PERP. MOBILE van Drebbel. Het Perp. Mobile van Drebbel was er eveneens op gebaseerd; en tweehonderd jaar geleden nog had een professor uit Oxford een eenvoudig toestel laten maken bij den blikslager en daarmede bewezen dat de luchtbarometer gemakkelijk 1200 zegge twaalf honderd maal zoo gevoelig kan worden gemaakt als die zware kwikbarometer; hij had er keurige waarnemingen mee gedaan. Om welke redenen die luchtbarometer dan van de baan was geschoven? Anderen mogen het U zeggen; ik weet alleen dat hij ook onderworpen is aan temperatuur-veranderingen. Fig. 11.
LUCHTBAROMETER van Caswell (Ao. 1705) 1200 × zoo gevoelig als kwikbarometer. Maar mag de exacte wetenschap een uitmuntend toestel verwerpen omdat er op het eerste gezicht misschien een tikje meer zorg vereischt wordt? Men klaagt in de mijnen over het feit dat mijngas in groote hoeveelheden loskomt als de barometer daalt, maar dat gevaarlijke goedje is den barometer vóór! Niemand echter die aan den luchtbarometer denkt. In het gebergte en op zee overvallen U stormen die uw kwikbarometer niet tijdig aangaf; en de | |||||
[pagina 834]
| |||||
exacte wetenschap, verzonken in haar geleerde formules, vergat te hameren op het feit dat daar een barometer
Fig. 12.
LUCHTSPIRAALBAROMETER v.d. S. was die 1200 maal gevoeliger is! Zoo gaan wij met kostbare ballons of vliegtoestellen de lucht in, en de pioniers vallen bij dozijnen verpletterd neer; de wind is opgestoken, gedraaid, zonder dat de meteoroloog het kon zeggen. En deze schimpt maar op de oude overleveringen van duizenden jaren, alsof hij met zijn kwikbarometer en kwikthermometer wonder wat aan het menschdom had gebracht! En hij verzamelt duizenden, millioenen waarnemingen omtrent den barometerstand zonder te begrijpen dat het de moeite loonen moet ze eens voor verschillende Fig. 13.
EMMERTJE van's Gravenzande. steden op elkaar te leggen zooals de la Rive het honderd jaar geleden deed; ja hij zegt zelfs à la Wollaston, ‘die proef moet zekerlijk mislukken’. | |||||
Stereometer.Hoe Archimedes zelf zijne beroemde wet heeft bewezen is nogFig. 14.
Onbenoemd toestel tot bepalen van inhouden van lichamen. (STEREOMETER). steeds een raadsel. En hoe mooi wij het ook theoretisch doen, met het experimenteele bewijs is het treurig gesteld. Het emmertje van 's-Gravezande is, afgezien van onnauwkeurigheden, toch werkelijk niet toonbaar in de 20ste eeuw. Hoe zullen de leerlingen als een algemeene wet aanvaarden | |||||
[pagina 835]
| |||||
wat ze slechts voor een extra bijzonder geval, met eeuwig datzelfde toestel, te zien krijgen? Neem een willekeurig lichaam, bepaal het gewichtsverlies en toon hoeveel water het verplaatst! De vraag mag eenvoudig heeten; maar de wetenschap beantwoordt ze niet. Wel vindt men in boekjes voor lagere scholen hoe men een voorwerp in een cilinderglas kan doen zakken, maar geen natuurkundeboek bijna durft dat overnemen; het is ook àl te primitief. Zoo zien we dan dat de exacte wetenschappen in staat zijn lengtes te meten, hyper-hyper nauwkeurig; en te wegen dito; maar dat zij met lamheid zijn geslagen als zij volumes moeten bepalen. Wie niet de wet van Archimedes te hulp wil roepen, kan geen volumes van lichamen bepalen, zóó staat de zaak vrijwel. Is het dan niet verrassend te zien dat Archimedes zelf ons heeft getroefd? Lees nogmaals wat Vitruvius zegt, en ge zult vinden dat hijFig. 15.
STEREOMETER. Verbeterd model v.d. S. het vat vulde ‘ad summa labra’, d.i. tot den rand. Dat is het geheim. Dan kunt ge precies bepalen of het niveau telkens even hoog komt; dan laat ge uit een opening water wegvloeien, werpt het lichaam in het vat en kunt verrassend zuiver opnieuw instellen. Zoo komt er een geheel nieuw uitgangspunt voor calorimetrie en dergelijke. Dank zij dit middel is het mogelijk een lichaam te brengen in een open vat en toch zuivere metingen te doen. Het wil mij voorkomen - en ik heb dit elders uitvoerig ontwikkeld - of schier elk hoofdstuk der physica zoo zijn eigen stelletje verwaarloosde instrumenten en methoden heeft. Dat er een zolder is op het gebouw der Wetenschap, niemand zal er | |||||
[pagina 836]
| |||||
tegen hebben; maar het is een onopgeruimde, een rommelzolder; op bepaalde tijden wordt ze niet uitgehaald, en het gevolg is dat er vaak geen voortgang is in een onderdeel der physica; er ontbreekt dan: het verwaarloosde instrument op den rommelzolder! Zoo is er b.v. weinig voortgang in het hoofdstuk geluid;
Fig. 16.
SIRENE. (Zelfs fout afgebeeld) er is geen wisselwerking tusschen de muziek en de wetenschap; in een bekend laboratorium is dan ook het lokaal voor geluid al sedert tijden voor iets anders in gebruik genomen. Ik behoef niet te zeggen dat hier weer een verwaarloosd instrument achter steekt, de Sirene, en dat men eenvoudig ‘paf’ staat als men ziet op welke wijze dat instrument door de exacte wetenschap is behandeld, en dan ook voor kort den rommelzolder op, of den doofpot dreigde in te gaan; de argumenten tegen de sirene zijn zoo naïef en ondoordacht, dat ik schier geen voorbeeld weet, beter geschikt om de exacte wetenschap voor haar eigen-gekozen naampje op de kaak te stellen. Ik heb mij tot dusver bepaald tot de physica, maar de wis- | |||||
[pagina 837]
| |||||
kunde is ook niet vrij van leelijke vlekken. Zoo kon men nog in het laatste nummer van het Wiskundig Tijdschrift lezen dat men maar altijd geslikt had de bewering van Euclides dat het mogelijk en geoorloofd is een rechte lijn te trekken! Passer en liniaal niet waar, dat is in orde; andere instrumenten zijn uit den booze. Passer en liniaal zijn heerschers ‘par droit de conquête et par droit de naissance’. Maar, - wordt er nu gezegd - is dat wel juist? Is het postulaat van Euclides wel in orde, dat men met een liniaal een rechte lijn kan trekken? Vanwààr die rechte lijn van het lineaal? De oorsprong is en blijft verdacht. Heel anders is het met een cirkel trekken; dàn ontstaat een cirkel onafhankelijk van een mal waarlangs getrokken wordt. Gaat men nu in de meetkunde zoeken, zoo blijkt de ruit van
Fig. 17.
RUIT VAN PEAUCELLIER. Peaucellier inderdaad wel een echt middel aan de hand te doen om een rechte lijn te trekken. Daar bij deze ruit alles berust op draaiïngen en op cirkels komt men zoo tot het resultaat dat de meetkunde veel ‘einheitlicher’ wordt als men het liniaal een plaats geeft niet naast maar achter den passer. Inderdaad zijn er in de oudheid sporen van een meetkunde, alleen op den passer gebaseerd. Wil men zeer streng zijn, zoo ware iets te zeggen voor een passer met onveranderlijke opening; want dan zijn er door losheid van schroeven enz. minder fouten te duchten dan thans. Hoe dat zij, men ziet dat het autocratische, apodictische ‘passer en liniaal’, dat tot Euclides wordt teruggebracht, maar nooit, zoover ik weet behoorlijk is gemotiveerd of nader ontwikkeld, bezig is in de klem te komen. En terwijl wij den jongens een | |||||
[pagina 838]
| |||||
heiligen afschrik inboezemen van constructies die ànders geschieden, moeten wij zien dat zij bij het rechtlijnig teekenen, waar men n.b. met veel meer zorg werkt dan wij bij onze gewone meetkundige lessen gewoonlijk doen, continued werken met de teekenhaak... die een levende negatie is van ons verbod! Zoo is dan ook het verbod niet te handhaven. Ik kan U een geval voorleggen waarin de meest verstokte handhaver der wet niet zal kunnen zeggen of het nu passer en liniaal is of niet. En hij raakt geheel en al in de war als gij vraagt of passer en liniaal ook vervangen mogen worden door 2 passers tegelijk, en of die twee passers dan ook aan elkaar mogen worden verbonden.
* * *
Ik meen thans genoeg voorbeelden te hebben gegeven om den lezer te doen aannemen dat ik met eenig recht mij ben gaan afvragen wat die ‘exacte wetenschappelijke methode’ toch eigenlijk was?
S.P. Thompson zegt dat de ‘very bane’ van exacte wetenschap is gebrek aan nauwkeurigheid in zake definities; maar dan is het zeker hoog noodig te trachten dat begrip exacte wetenschap zelf eens te definieeren beter dan het bij Winkler geschiedt. (Zie hierboven bld 4.) Waar begint zij? waar eindigt zij? Behoort, om maar eens iets te noemen, de Bertillonage er toe? Zeker behooren daartoe de metingen en de statistieken van Prof. Bolk; maar de Bertillonnage? En erger nog: de studie van duimafdrukken? Erger nog: de Chiromantie of handleeskunde? Erger nog: de studie van de wichelroede of Rhabdomantie?
Is de Strategie een exacte wetenschap? Ge zegt neen. Maar lees dan bij Las Cases hoe Napoleon vertelde van zijn lidmaatschap der fransche Academie; hij was er, zeker, slechts no. 10; Monge en Lalande, Laplace, behoorden tot de eersten; maar hij was er met eere en was binnengehaald als: de ‘Géomètre des batailles’, de ‘Mécanicien des Victoires’. Is de Meteorologie exact? En zij werkt met den kwikbarometer!!! Is de Aardrijkskunde het? En zij behoort tot de literarische faculteit!? | |||||
[pagina 839]
| |||||
Muziek exact? Neen alweer. Maar Helmholtz met z'n Lehre der Tonempfindungen, wèl natuurlijk. Hoe nu echter met Mozart te doen in zijn mooiste en roerendste aria, die van Pamina in de ‘Zauberflote’? De theorie zou zeggen: ‘daar is een fout’. Maar Mozart zegt: laat staan; het is góéd zoo’.
Dierkunde exact? Ja natuurlijk, vooral sedert Darwin en Hugo de Vries. Dáár is het punt dat men voor exacte wetenschap noodig heeft. Lees of zie nu echter de recente voordrachten van een theoloog, Dr. Slotemaker de Bruine, en ge vraagt u met laatstgenoemden af of hier ook een diepe klove met den mantel der liefde wordt bedekt; of Hugo de Vries niet iets zegt dat Darwin naar wij allen dachten geheel had buitengesloten; Darwin zeide: de natuur maakt geen sprongen; de Vries zeide: ze maakt wel sprongen. Wat is er nu over van het vaste uitgangspunt bij zoo'n dualiteit? En wat erger is: het maken van een fout is niet erg; maar dat een theoloog de botanici en zoölogen op een moedwilligen flater tegen de logica attent moet maken, dat is het erge of... zou het erge zijn, want ik mag hier slechts refereeren; vragen, niet oordeelen.
De dierkunde nog eens anders beschouwende, zooals ze op school onderwezen wordt, vindt ge weer sporen van strijd over principes; een strijd die niet bepaald de paedagogiek of het onderwijs betreft. Ge constateert dat er omtrent de karakters van de best bekende dieren de meest zonderlinge verschillen van opvatting heerschen, en - maar dit is eigenlijk meer een paedagogische questie en illustreert alleen de verwarring - dat men het er ook nog heelemaal niet over eens is of men zich bij de behandeling van laat zeggen het varken, zal laten leiden door de rechtmatige wenschen van hh. slagers voor zoover zij zoons op school hebben, dan wel door de plaats die het varken inneemt in de wereld der dieren.
Zoo zouden we ten slotte in wanhoop er toe komen, met Immanuel Kant binnen den kring der exacte wetenschappen nog weer een apart cirkeltje te trekken voor ‘echte’ wetenschap. Dat is dan alle wetenschap voorzoover ze reeds tot wis- | |||||
[pagina 840]
| |||||
kunde gekristalliseerd is. - Maar anderen oordeelen weer dat ‘echte’ wetenschap pas in de wijsbegeerte te vinden is, en zoo vervluchtigt de wanhoop gelukkig tegelijk met de exacte wetenschap!
Maar behalve dat de exacte wetenschap niet omschreven heeft waaruit ze bestaat en welken omvang ze heeft - wat nog misschien te verdedigen ware met hare z.g wet der continuïteit - zij kent haar eigen geschiedenis niet of slecht, nog minder den datum harer geboorte. Moet men een bekend Fransch leerboek - van Daguin - gelooven, dan zou die geboorte van 1800 dateeren, want het boek is van 1861 en met voldoening en trots getuigt Daguin dat:
‘Depuis l'invention de la bonne methode, les progrès des sciences en soixante ans, ont mis a néant la plupart des opinions anciennes.’
Maar elders weer kunt ge lezen dat die goede methode van Francis Bacon of Galilei (1600) afkomstig zou zijn. Dit geeft een onzekerheid van 200 jaar die pijnlijk aandoet; niet minder ook de eigengerechtigheid dezer woorden. Geeft, wie zoo spreekt als Daguin, niet te kennen dat hij geen geestelijke voorouders kent of erkent? Poseert hij niet als een wetenschappelijk parvenu? Blijkt uit die woorden niet eene schromelijke onbekendheid met de geweldige praestaties van de oudheid? Was het geen chemie als de Romeinsche bacchanten hun fakkels in het water doofden en ze als vanzelf weer lieten branden, dank zij het gebruik van ongebluschte kalk (zwavel?) en misschien nog meer. Heeft men te Pompeji geen tubulairketels gevonden? Was het geen mechanica als de Egyptenaren in kleine ruimten een zwaren steen wisten te wentelen op een wijze die volgens Flinders Petrie niet bekend is, zóó groot was de benoodigde kracht? Was het geen dierkunde als zij den Okapi afbeeldden? Waren de edelsteenzagen en edelsteenboren der Egyptenaren, thans eerst herleefd in de moderne techniek, geen bewijs dat ze bekend waren met mineralogie en iets als de hardheidsschaal van Mohs? Evenzoo hun standbeelden van dioriet, een onvergankelijk | |||||
[pagina 841]
| |||||
materiaal dat met diamant bewerkt moet worden; terwijl wij marmer nemen, dat hun om de gemakkelijke bewerking verwijfd toescheen? Was het geen astronomie die de Egyptenaren in staat stelde hun pyramiden zoo zuiver te oriënteeren? De fout is zoo klein (enkele minuten!) en bij een paar pyramiden zóózeer hetzelfde, dat wij ons zelfs gaan afvragen of het samen kan hangen met de kortgeleden ontdekte kleine bewegingen van de aardpolen.
Ons respect voor de exacte wetenschappen neemt al evenmin toe, als we vragen naar de gevolgde methode, want die is haar trots; die zal tot voorbeeld strekken aan de andere wetenschappen. Het eerste waar we op komen is dan het experiment. Proefnemen, niet alleen observeeren en nadenken. Dat is het koene woord van Galilei! Maar als het experiment het karakteristieke der methode vormt, dan moet toch gezegd, dat de wiskunde die den kern der exacte wetenschappen heet te vormen, dat karakteristieke ten eenenmale mist! Niet alleen in de hoogere spheren heet het experiment overbodig. Practische scheikunde, best, maar practische wiskunde is bijna uit den booze; ge moet tot de laagste spheren van het onderwijs gaan om er bij Fröbel en in de beweging voor Slöjd wat van te vinden; en aan den horizon, nog heel ver weg, in Amerika en op particuliere scholen, ziet ge dagen of misschien al weer verdwijnen de practische wiskunde voor jongens ouder dan 12 jaar. Zelfs in de natuurkunde acht men het experiment niet altijd en ten allen tijde het eenig noodige; ge zult het zien uit de volgende leerrijke anecdote, afkomstig van Babbage. Op een keer, misschien wel op een dier beroemde soirées die hij te zijnen huize placht te geven, ontmoette hij Wollaston, die evenals Davy aan de Royal Institution verbonden was. De ontleding van water en de synthese van water was toen ter tijd een vele malen actueeler vraagstuk dan thans; Davy zag er verbazend veel in; het was datgene wat Napoleon het meest getroffen had toen Volta zijn ‘zuil’ en ‘couronne des tasses’ voor de Academie te Parijs vertoonde; en zelfs een mathematicus als Babbage was er vol van. Hij vroeg aan Wollaston wat er gebeuren zou als men twee volumes waterstof en | |||||
[pagina 842]
| |||||
een volume zuurstof te samen drukte tot dat het mengsel de dichtheid van water kreeg. ‘Zou het dan geen water worden?’ Wollaston, berucht om zijn schoolmeesterachtigeFig. 18.
ZUIL van VOLTA. manier, vroeg eerst: ‘wat denk je zelf ervan?’ en Babbage antwoordde: ‘ik denk dat ze water worden.’ Maar Wollaston zag er geen reden voor. ‘Zou die proef niet eens moeten genomen worden?’ vroeg Babbage nu? ‘Neen, zei Wollaston, want ze zou toch zekerlijk misklukken’ Een paar dagen later ontmoet Babbage den ander, Sir Humphrey Davy, en deze zei dadelijk: ‘die gassen zullen water worden’. ‘Zou de proef niet eens kunnen worden genomen?’ vroeg Babbage weer. ‘Wel’ zei Davy, ‘het is een goede proef, maar het is niet noodig ze te doen, want ze zou ontwijfelbaar gelukken.’ Babbage constateert dan ook met onverholen vroolijkheid hoe twee natuurkundigen, menschen die hun sporen hebben verdiend, hetzelfde onderwerp verschillend kunnen beoordeelen. En het zij mij in verband met mijn onderwerp vergund er op te wijzen dat Wollaston de paus werd genoemd en voor onfeilbaar gold om de scherpe grens die hij trok tusschen wat hij wist en niet wist; dat Davy evenals hij de wiskunde en de theorie versmaadde en gezegd heeft dat een welgestaafd feit meer waard is dan de scherpzinnigheid van een geest als die van Newton. En nog steeds is zoover ik weet de vraag van Babbage onbeantwoord. Het experiment wordt inderdaad ook heden ten dage niet altijd noodig geacht. Dat bleek mij toen ik, mijn voltameter verworpen ziende, trachtte te promoveeren op het verwante onderwerp: ‘electrolyse van water door wisselstroomen’. Ik weet er niet veel van; misschien was er weinig van terecht gekomen; maar ik had er wat litteratuur over; ik gaf de zaak dus in handen van mijn advocaat; doch ook dit onderwerp werd geketst omdat... ‘water door wisselstroomen niet ontleed werd!’ | |||||
[pagina 843]
| |||||
Toch is van deze apodictische bewering door een heel logische redeneering èn door het experiment de onjuistheid zeer gemakkelijk aan te toonen.
Maar aangenomen dat het experiment heerscht, hoe heerscht het? Geen enkele proef is absoluut zuiver te nemen; altijd is er wel de een of andere storing. Hoe scherp moet dan het experiment zijn? m.a.w. hoe nauwkeurig? Fig. 19.
PYKNOMETER. Vraagt ge dàt, zoo krijgt ge wederom geen antwoord. Sommige proeven moeten op 1/1000 pCt., sommige weer op 1 pCt. nauwkeurig, anderen kunnen 20 pCt. fout geven, en bij het meten van telefoonstroomen heeft Rayleigh eens gezegd dat het zóó moeilijk was, dat hij al héél tevreden was als het 10 of 100 maal fout was. De grootte-orde kwam er alleen op aan. Kort geleden was er een hoogleeraar die in zijn inaugureele rede te kennen gaf dat de methode der exacte wetenschappen was een ‘Kampf um die Decimale’, daarmee bedoelende dat steeds grooter nauwkeurigheid het punt was waar men zijn eer in stelde. Maar ach, wat een intreeoratie behelst, is wel eens wat gekleurd; en ik voor mij heb van dien decimaalstrijd nooit zooveel gemerkt. Als het moest: jawel; als de congressen met den vinger wezen; als er prijsvragen waren; als de maatschappij gebood; maar als de zuivere wetenschap eens aan haar zelve was overgelaten bleek men soms te spotten met dien ‘Kampf um die Decimale’. Met een stalen gezicht laat Kohlrausch drukken dat de pyknometer een best instrument is, hoewel men zonder de noodige voorzorgen bij kleine lichamen, ‘zu ganz fehlerhaften Resultaten’ ‘gelangen’ kan. De eventueele fout van mijn voltameter wilde ik te Berlijn door zijn mannetjes laten bepalen, in de vermaarde Reichsanstalt; het kon hem een enkel woord gekost hebben en de | |||||
[pagina 844]
| |||||
zaak ware in orde geweest; maar neen, het toeval wilde dat het onderwerp niet precies viel binnen de vastgestelde grenzen, want aan het instrumnnt is in 't geheel niet gedacht, toen men voorschriften maakte omtrent de wijze van inzending van electrische meettoestellen; en zoo werd mij het inzenden zoo goed als onmogelijk gemaakt. (Instede daarvan zag ik de Reichsanstalt zich occupeeren met het ijken van stemvorken voor het muzikale publiek; een nuttige zaak voorzeker, maar die toch minder tot haar terrein behoort; elk physisch laboratorium moest daarop ingericht zijn en kan dat ook; maar drie assistenten stelde de Reichsanstalt alleen voor dit onnoozel en vervelend werk aan). Zoo merkte ik op het gebied van voltameter, pyknometer, Meyer's dampdichtheidsbepaling en elders al heel weinig van belangstelling voor die ‘Decimale’. Dat is het niet wat een algemeene karaktertrek is bij het vrij-wetenschappelijke experiment. Wat is dan wèl een algemeene karaktertrek? Wat is experimenteeren? Hoe moet het geschieden? Het antwoord wordt zelden gegeven; maar de door Humboldt's biograaf versmade, doch door Bolland met blijkbare instemming aangehaalde Schelling zegt, dat ieder experiment een vraag is aan de natuur; maar iedere vraag bevat een verscholen oordeel à priori; ieder experiment, dat experiment is, is voorspelling. Met die uitspraak schieten we overigens niet hard op. Wat zullen we onderzoeken en hoe? Zullen we ons laten leiden door de brandende vraagstukken, die door de congressen en de prijsvragen aan de orde worden gesteld, of zullen we ons houden aan het woord van Buys Ballot met zijn ruimen frisschen blik op de dingen, die ons aanraadt te beoefenen de wetenschap die het minst beoefend is - hij bedoelde hier de meteorologie - dus algemeen gezegd: de dingen die verwaarloosd worden? En zullen we met van Marum trachten onze toestellen te verbeteren door ze te vereenvoudigen of zullen we ingewikkelde en dure toestellen gaan ‘bouwen’ zooals men het tegenwoordig noemt? Men laat U zelf maar, wat men noemt! uw eigen weg in dezen gaan.
Het woord en begrip experiment blijft dus een weinig onbetrouwbaar. Laat ons zoeken of misschien het karakteristieke der | |||||
[pagina 845]
| |||||
methode is: het ontbreken van de fantasie die immers als de antithese van het experiment beschouwd kan worden. Maar lees dan de rede waarmede Prof. van 't Hoff zijn loopbaan begon aan de Universiteit van Amsterdam, en ge vindt met cijfers, met een statistiek aangetoond, dat de fantasie niet gemist kan worden. Is dan misschien Newton's methode de ware, om een probleem altijd met zich om te dragen, tot de oplossing U geopenbaard wordt? Dan zou ik willen wijzen op Thomas Young, die op het gebied van het licht nog vrijwel geldt als de overwinnaar van Newton; de man pleegde hieroglyphen te ontcijferen, - toen een splinternieuw onderwerp! - en hij was een ruiter van stavast. Kan men problemen met zich omdragen als men, op twee paarden staande, rijdt als een kunstemaker bij Carré? Als men opgaat in de groote Londensche conversatie?
Maar komen we nu op een wat hooger plan met onze discussie. Draait de vraag omtrent de methode niet in hoofdzaak om de woorden inductief, en deductief? Welnu, ik schaar mij hierbij gaarne aan de zijde van Tolstoi, die constateerde dat niemand die woorden ooit recht begrepen heeft. En ik heb er een argument bij. Toen de bekende Huxley bij een plechtige gelegenheid eens verklaard had dat de wiskunde zuiver deductief was en niets ontleende aan experiment of observatie, haalde hij daarmede den beroemden wiskundige Prof. Sylvester uit zijn tent, die vierkant beweerde dat er niets van aan was.
Probeeren we het dan nog eens anders. Kan het ook zijn dat het karakteristieke der methode daarin bestaat dat men uitgaat van onwrikbaar juiste uitgangspunten, en daarop voortbouwt als op rotsgrond? Ge kunt het niet volhouden, want het regent hypothesen en die zijn eer te vergelijken met heipalen op onvasten grond. Is het niet soms of het woord van Fontenelle bewaarheid wordt, dat de menschen in geen enkel genre tot iets verstandigs kunnen geraken dan nadat ze hebben uitgeput ‘toutes les sottises imaginables? Vaak zijn de gegevens even onbetrouwbaar en vaag als in de minder exacte wetenschappen. Kwam de astronomie schitterend | |||||
[pagina 846]
| |||||
voor den dag aan het begin van dit jaar (1910) toen de komeet van Johannesburg verscheen? Ze werd niet ontdekt door een geleerde; en ze liep zóó, dat de berekening tal van moeilijkheden gaf. En ging de astronomie bij de berekening van Neptunus niet uit van een hypothese, die later 30% fout bleek te zijn? Was die hypothese niet weer gebaseerd op een andere hypothese, n.l. dat de planeten geplaatst zijn volgens de wet van Titius, een wet, die getuigt van zoeken, probeeren, tasten of het uitkomt, een ‘wet’ zóó treurig, dat de exacte wetenschap zich zou moeten schamen als ze er meer van dat soort had? Maar stel nu naast de ontdekking van Neptunus door de storingen van Uranus een ontdekking als van Newton's tijdgenoot Bentley, die zich terecht ergerde aan de zonderlinge storingen bij het scandeeren van de verzen van Homerus, en nu zijn verloren letter, de digamma, plaatste op de plaatsen waar die was uitgevallen; is de eene ontdekking in zijn soort niet even mooi als de andere? Leek het in zijn tijd niet zóó vreemd, dat men zeide dat hij kindsch was geworden? En is het thans niet zoo evident, dat die letter is ingevoegd in de schooluitgaven?
Als nu echter de exacte wetenschappen een vast uitgangspunt gevonden hebben, al zij dat dan niet absoluut onwrikbaar, denkt ge ze in hun kracht te zien?
Misgerekend!
Volta heeft eens gezegd dat de goede manier in zoo'n geval was om uit te gaan van dat punt en dan te marcheeren in rechte lijn. Zoo ook Prof. Julius. Is dat een juiste gedachte? Verwijderen wij ons zoo niet van ons uitgangspunt? Verliezen we het niet uit het oog? Zou het niet eerder beter zijn te gaan volgens een spiraal? Zóó deed Davy, althans volgens Cuvier; hij ‘steeg op als een adelaar’. Zoo ongeveer deed ook Faraday volgens Tyndall; want hij plaatste zijn onderwerp in alle denkbare standen, ging ‘er om heen’ ging het na in verband tot alles dat er aan verbonden was. Zoo ziet men: de exacte wetenschap kan hare methode niet | |||||
[pagina 847]
| |||||
eens vastleggen in een wiskundig beeld! grooter tegenstelling dan spiraal en rechte lijn is wel niet denkbaar! En daarom deed Faraday zelf misschien wel het wijst en sprak hij het zuiverst, toen hij in § 3159 zijner Experimental Researches verklaarde dat hij als experimentator zich gerechtigd achtte te gaan in elke gedachtelijn, die door het experiment scheen te worden gerechtvaardigd.
Laat ik den lezer echter niet langer bezighouden met de begrenzing, den ouderdom, de methode der exacte wetenschappen, ik ga over tot hun doel.
Wat is het doel der wetenschap? Wel, zegt Prof. Korteweg, oorspronkelijk zal een zuiver practisch doeleinde ten grondslag hebben gelegen; thans is het ‘eene aesthetische begeerte, om te genieten van de eigenaardige schoonheid, die alles wat waar is en vernuftig is gevonden, bezit’. Vandaar dan ook dat de ideale man der wetenschap, hier te lande, octrooien uit den booze acht te zijn en zich alleen inlaat met de behoeften der practijk, wanneer het hem in zijn kraam te pas komt en hem dat als groote gunst gevraagd wordt, zooals inzake de koeltechniek die de menschen warm maakt. De wetenschap worde op onbaatzuchtige wijze gediend! Maar toch is hier weer iets bij, dat minder exact is. De oude Grieken waren consequent in dit opzicht en zagen er Hippocrates van Chios op aan dat hij geld aannam voor zijn onderricht. De ideale mannen der wetenschap van thans hier te lande weten geit en kool te sparen. Zij versmaden het nemen van octrooien en verhinderen U, (op welken rechtsgrond?) te promoveeren op iets waar de smet van een (N.B.) buitenlandsch octrooi op kleeft; maar geld aannemen voor hun onderwijs doen zij toch wèl...
Tegenspraak vindt ge op deze punten, waar ge den voet ook zet: Engelsche en Duitsche geleerden oordeelen heel anders dan onze Hollandsche. De Duitsche geleerden, o.a. de pas te Straatsburg overleden Prof. Forster, en Prof. S.P. Thompson ver- | |||||
[pagina 848]
| |||||
klaarden mij dat ze het best vonden als iemand de vruchten van zijn arbeid plukte; en Lord Kelvin, vroeger genaamd Sir William Thomson, richtte zelfs een fabriek voor vervaardigen zijner eigen instrumenten op, en verklaarde dat de eenige manier om de attentie te vestigen op uitvindingen van aanbelang was: ze te octrooieeren en zelf te gaan fabriceeren. En dat in den mond van iemand die overal open oor vond en van zijn prilste jeugd af aan als een wonder van geleerdheid en practisch inzicht heeft gegolden, van den President van de Royal Society! Nooit zoudt ge gelooven welke vondst de la Place de mooiste vond van Davy. Niet de afscheiding van kalium of het electrisch booglicht; niet de veiligheidslamp maar... het verkoperen van schepen dat n.b. op heel andere wijze werkte dan Davy zich had voorgesteld! Hier kijkt weer om het hoekje de maatschappij die der wetenschap wèl den vrijen teugel viert, maar dien vurigen wagen toch stuurt door haar luider of minder luid applaus. Wonderlijk staat tegenover dit alles de opvatting dat de wetenschap om haars zelfs wil beoefend moet worden; voor welk koud en zelfgenoegzaam woord Tolstoi en Kropotkin dan ook den neus ophalen en waardoor ook m.i. de geneeskunde in een zonderling daglicht wordt gesteld.
Maar als dan een goede definitie niet te geven is; als de ouderdom der exacte wetenschappen onnaspeurlijk is als de leeftijd eener niet meer jonge en nog niet oude dame; als haar methoden zóó uiteenloopen dat ze niet onder één definitie zijn te brengen; als haar doel vaag of althans tweeledig is, denkt men evenals ik aan de gulden woorden: Aan de vruchten kent ge den boom.
Nu, die vruchten kennen wij genoegzaam, en ze zouden ons oprechten eerbied geven voor den ouden (of jongen) stam als het werkelijk alle vruchten van dien boom waren. Maar heel wat vruchten komen van elders en het is de exacte tuinman die ze in één mandje heeft gelegd. Anders gezegd: zijn de meeste vondsten die we thans voortdurend benutten wel van de exacte wetenschap, als zoodanig, afkomstig? Zijn er niet vele bij, die reeds gevonden zijn toen er nog geen exacte wetenschappen waren? Heeft Kolbe van 't Hoff niet bespot als een man die een | |||||
[pagina 849]
| |||||
manken Pegasus had geleend van de Veeartsenijschool (waaraan hij toen verbonden was) en die daarmee de lucht was ingegaan? Heeft Lavoisier niet voor leugenachtig verklaard een notarieele akte met tallooze handteekeningen, getuigende dat er ergens in Frankrijk meteoorsteenen waren gevallen? Heeft de Royal Society niet gebruld van het lachen toen de brief van Franklin omtrent bliksemafleiders werd voorgelezen? Heeft Arago een 60 jaar geleden de weervoorspelling niet onmogelijk genoemd, welke vorderingen de wetenschap ook maken zou? Is Robert Mayer, wiens wet omtrent het Behoud van Arbeidsvermogen thans zoowat alles beheerscht of heet te beheerschen, niet op alle wijze tegengewerkt, tot hij in een gekkenhuis of Heilanstalt terecht kwam? Heeft de wetenschap niet beweerd dat het terecht komen van een kat op zijn 4 pooten een fout was van het observeerend publiek; en heeft ze niet kort geleden, door de photographie instantanée gedwongen, ongelijk moeten erkennen en haar formules moeten herzien? Had zij niet aan hare formules eene uitbreiding gegeven die zeer weinig exact was? En zoo zou ik voort kunnen gaan. Hoeveel flaters de exacte wetenschap op haar zondenregister heeft is niet te zeggen, en vooral kort geleden traden ze in het licht toen bij de triomfen der luchtvaart haar uitingen van vroeger eens werden opgehaald. Hoe zij berekend had dat een arend zoo sterk moest zijn als 12 paarden en een zwaluw equivalent aan een boerenarbeider. Hoe kunt ge dus van de vruchten der exacte wetenschap spreken als ze eerst door die wetenschap verloochend werden? Als iemand worstelt als in de mythologie Antaeus en hij krijgt telkens zijn krachten terug door aanraking met den grond, heeft hij dan de kracht in zich zelven? En wanneer de wetenschap, als een afgeleefde baron, kinderen adopteert en zoo waakt voor uitsterven van het geslacht, kwam de kracht dan uit de wetenschap of uit de maatschappij?
Zoo zijn de vruchten der exacte wetenschap niet steeds haar eigene; zij stelt zich meest vijandig tegenover vreemde kinderen maar adopteert ze als ze tegen den druk ingroeien en vertroetelt ze dan en loopt er mee te koop als waren het haar eigen spruiten. En al geef ik persoonlijk toe dat er eenige aanleiding | |||||
[pagina 850]
| |||||
voor kan wezen, gezien wonderlijke producten als de ‘Occulte Scheikunde’ van Mevr. Besant en Leadbeater of ‘Atlantis’ van Scott Elliott, of boeken over de zoo sterk oplevende astrologie; een feit blijft dat het nieuwe, zooals b.v. de luchtvaart, een jaar of wat geleden extra koeltjes, beleedigend koeltjes, en het geheimzinnige zelfs vijandig door haar wordt bejegend; wat nog erger is, doodgezwegen. Terwijl duizenden, en men weet dat daaronder de meest respectabele menschen, vakgenooten, vrienden, bezadigde lui zijn, getuigen dat er waarheid is in de beweringen der spiritisten, houdt de wetenschap zich van den domme. Taal noch teeken vindt ge in eenig natuurkunde- of mechanica-boek van den ‘tafeldans’: al ware het dan ook in den vorm van een verwijzing naar het ‘Athenaeum’, waarin Faraday geschreven heeft van zijn zonder resultaat gebleven onderzoekingen in die richting. Zoo is het nog steeds als toen George Elliott schreef:
De ziel der Wetenschap is verklaren, maar met vijandig gelaat houdt ze stil voor wat mysterie heet.
Zoo zijn haar flaters groot in aantal, en wat ze merkt met haren stempel is niet altijd het hare; haar werk is niet universeel; het is stukwerk; gelooven op gezag heerscht op haar gebied even goed als elders; er is mode, er is dwang; zij gaat niet altijd aan de spits. Als fraaie resultaten worden bereikt geeft het vaak den indruk dat het was dank zij de massa, niet dank zij de eenheid in de aanvoering. Cromwell heeft eens tot zijn soldaten gezegd, dat diegenen het verst komen die niet weten waarheèn ze gaan; en dat woord is m.i. van toepassing op de exacte wetenschap; men studeert, men observeert en experimenteert en brengt het ver, maar men weet niet altijd waarhéen men wil, en er is geen Cromwell die het wel weet. Welke geest er meestal achter zit is m.i. niet moeilijk te zeggen. Het is de geest der groote maatschappij, waar de wetenschap in stilte voor buigt maar waar zij zich meestal uit de hoogte over uitlaat. De maatschappij steunt de congressen; de congressen zeggen welken kant het uit moet; en zoo wordt de wetenschap die geen eigen doel kent en toe wil geven aan de | |||||
[pagina 851]
| |||||
aesthetische begeerte waarvan Prof. Korteweg sprak, ten slotte toch meegesleurd; de mannen der praktijk loopen vóor en òm de wetenschap, en wijzen dien dolenden H.H. aesthetici den weg. En zoo is er eenige waarheid in den ‘sneer’ van Edison: ‘De mannen der wetenschap weten in gekuischten vorm te zeggen wat de mannen der praktijk gevonden hebben.’ En toch behoeft dat niet. Bij Faraday vindt ge dat dat verwijt weer niet opgaat. Hij is zijn weg gegaan aan de spits der wetenschap, voelend en tastend welken kant het uit moest, geleid door een ‘nooit falend instinct der waarheid’, zooals Helmholtz het uitdrukte; ‘de waarheid ruikende’ zooals de oudere Kohlrausch zeide; en door zich te onttrekken aan onderzoekingen voor de techniek, waarmede hij naar Tyndall's schatting wel 2 millioen had kunnen verdienen, verzekerde hij zich dieFig. 20.
VOLTAMETER van Faraday. Zijn meest verfijnde model. Later opnieuw ‘uitgevonden’ door Kohlrausch. onafhankelijkheid des geestes, voor hem zoo noodig als zuivere lucht. Zoo was hij geen slaaf der techniek of van de maatschappij of van de wetenschap maar een volbloed pionier. Wie schrijft, zooals hij, dat hij alles van een toestel verwacht, maar zich bewust is dat de details nog niet in orde zijn, en dan tóch niet aan het exploiteeren en perfectionneeren gaat maar zijn weg vervolgt, bewijst voldoende dat hij zich in staat gevoelt tot werk van hooger orde: tot het werk van den waren padvinder. In dit licht wordt het niet alleen volkomen begrijpelijk dat hij zijn voltameter niet perfectionneerde, en zich blootstelde aan spottende woorden van Sturgeon over de onvolmaaktheid van zijn toestel; het wordt een eigenaardig bewijs van de weldoordachtheid zijner methode, zijn woekeren met den tijd. Dat toestel te verbeteren was voor hem als ongeëvenaard proefnemer natuurlijk kinderspel, maar het kostte tijd; voor zijn verdere proeven heeft hij niets beters noodig gehad; ergo was het een werkje dat hij kon ter zijde laten, goed genoeg voor wie na hem kwamen. Hij ging vooruit, zijn groote plan | |||||
[pagina 852]
| |||||
vervolgende, zooals hij het geschetst heeft in de volgende woorden:
‘De wetenschap leere ons de kleine beginpunten niet te verwaarloozen, want ze vormen den kern der groote dingen; en ze leere ons het kleine en het groote te vergelijken, omdat het kleine even vaak in beginsel aanwezig is in het groote, als het groote het kleine doordringt. Ze leere ons de beginselen met de grootste zorg af te leiden en ze dan te houden in ijzeren greep, of het oordeel op te schorten; ze leere ons het begrip “wet” na te sporen en te gehoorzamen, opdat we zóó de kracht verkrijgen om wat we weten van het kleinste toe te passen op het oneindige.’
En zoo heeft hij inderdaad zelf gearbeid, en daarbij hoog gehouden de driedubbele vaan waarvan ik sprak aan het begin. Gaat ge zijn leven na, zoo moet ge erkennen dat Davy en wij zelven misschien ten onrechte glimlachten om de idealistische beschouwing van den jongen Faraday; want al heeft hij zelf eens, jaren later, in een particulier onderhoud zich uitgelaten in soortgelijken zin als Davy, sceptisch omtrent dien goeden invloed der wetenschap, in Faraday 's eigen leven herkent ge althans dat van een ‘ridder zonder vrees of blaam.’ Wat de tweede baan dier vlag betreft, waarop geschreven staat de veredeling van het menschdom - ge hebt slechts een natuurkundeboek op te slaan en zijn naam komt ge tegen. Ontdekking van benzol; dielectrische constante; inductie; vloeibaarmaking van chloor; electrochemische aequivalenten; draaiïng polarisatievlak. Voorzoover zijn vondsten letsel hebben toegebracht aan mensch of dier was dat zeker tegen zijn bedoeling. En ook Tolstoi, wiens oog zoo scherp het kwade ziet dat opwast met en rondom het goede, zal zich nog wel eens willen bedenken voor hij ook de hand uitstrekt naar het werk van Faraday. Wat eindelijk de derde baan aangaat, waarop ik in gedachten de woorden Exactheid, Strengheid, Logica, Methode geschreven zag, op zijn werk zijn al deze termen van toepassing. Hoewel het geen enkele wiskundige formule bevat, (en Faraday slechts ééns naar eigen zeggen een wiskundige bewerking heeft uitgevoerd, | |||||
[pagina 853]
| |||||
n.l. bij het draaien aan de rekenmachine van Babbage) getuigde Clerk Maxwell dat hij was ‘een wiskundige van hooge orde.’ Exact is zijn stijl; exact zijne administratie van de gelden der Royal Institution. Een voorbeeld van onpreciesheid vond ik niet.
Zoo heb ik dan naar ik hoop van alle kanten, van verre en van nabij, den twistappel getoond. Die twistappel is identiek met het vraagteeken in het opschrift, en het is mijn bedoeling het op zijn plaats te handhaven, althans voorloopig.
Maar welken loop de zaak ook moge nemen, men wete nu dat ik dat vraagteeken van ganscher harte prijs geef in enkele gevallen. Dat is als er sprake is van een dier zeer zeldzame figuren, wier exactheid zich deed gevoelen in hun werk niet alleen, maar tot in hun levensovertuigingen en hun dagelijksch leven, zooals bij dien eenvoudigen maar wereldberoemden onderzoeker, den opvolger van Wollaston en Sir Humphrey Davy, den voorganger van John Tyndall en Lord Rayleigh, den schrijver der ‘Experimental Researches.’ De lezer weet nu dat Faraday wordt bedoeld.
Hoorn Sept. 1910.Ga naar voetnoot*) |
|